Spring naar de content

Joodse successtory

De stamvader van de uitgebreide en veelzijdige familie Josephus Jitta, zeg maar gerust een dynastie, was Nathan Josephus Jitta, een joodse handelaar in edelstenen en sieraden die in 1773 uit het Noord-Beierse stadje Bamberg vertrok om zich via een tussenstop in Brussel – een ambitieuze onderneming die op niets uitliep – in Amsterdam te vestigen als juwelier en antiquair. Dat blijkt uit een Amsterdams notarieel contract dat gedagtekend is op 13 september 1778. Een jaar later blijkt Nathan zich in die stad ook ‘in den egten staat’ te hebben laten verbinden. Uit dat huwelijk kwamen zeven kinderen voort, waarmee de grondslag voor een glansrijke migratiegeschiedenis is gelegd.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

De eerste drie generaties, Nathan, zijn zoon Wolf en zijn kleinzoon Sim, bouwden voornamelijk het familiebedrijf uit. Ze bleven actief in de juwelenhandel en zagen kans om het tot hofleverancier van diverse koningshuizen te brengen. Maar in de vierde generatie veranderde dat, omdat de familie inmiddels zo welvarend was geworden dat twee achterkleinzoons van Nathan, Nicolaas en Carel, de universiteit konden bezoeken en respectievelijk als arts en jurist van zich zouden doen spreken; niet alleen in academische kringen, maar ook in de politiek, in allerlei bestuurlijke functies en in de journalistiek.

Theo Toebosch, die nog college heeft gelopen bij de dochter van Nicolaas, hoogleraar klassieke archeologie Annie Josephus Jitta, heeft het allemaal precies uitgezocht en levendig beschreven in zijn studie Uitverkoren zondebokken. Zijn fascinatie voor de familiekroniek van de Jitta’s zal door Annie gewekt zijn. Maar over haar lotgevallen, met name in en na de Tweede Wereldoorlog, kom je pas veel later in het boek iets te weten, omdat hij heeft gekozen voor een strikt chronologische opbouw. Wat ik jammer vind, want juist in díe generatie is frictie ontstaan tussen de joodse oorsprong van de familie en hun naadloze versmelting met de Nederlandse samenleving. Alle eerbewijzen, hoge ambten en ridderordes ten spijt waren de geassimileerde Jitta’s in 1940 plotseling weer ‘joodsch’, of ze nu wilden of niet.

Stamvader Nathan zou dat minder verrast hebben, want die was indertijd naar Nederland uitgeweken omdat de lokale overheid in Bamberg verordonneerde dat er niet meer dan dertig joodse gezinnen in het stadje gevestigd mochten zijn. Wilde hij trouwen en een gezin stichten, dan moest hij zijn geluk dus wel beproeven in een toleranter, minder antisemitisch klimaat.


Wat mij betreft had Toebosch wel wat meer mogen inzoomen op deze breuk in het kosmopolitische zelfbewustzijn van de Jitta’s, die door de nazi’s plotseling werden opgescheept met een joodse identiteit die voor henzelf allang verbleekt en verwaterd was. Hoe hebben zij en hun kinderen dat na de oorlog verwerkt?

Dat had me meer geïnteresseerd dan al het genealogische spit- en graafwerk waar Toebosch in excelleert, hoe onderhoudend gepresenteerd ook. Zo’n invalshoek zou ook beter hebben gepast bij de titel van het boek, want deze familie van ‘uitverkoren zondebokken’ is het doorgaans voor de wind gegaan, zodat je als lezer in de verleiding komt om die oorlogsjaren te ervaren als een bizarre maar kortstondige onderbreking van een eclatante successtory. En daarvoor heeft die oorlog toch te veel (blijvende?) schade aangericht, vermoed ik.

Theo Toebosch: Uitverkoren zondebokken. Een familiegeschiedenis. De Bezige Bij, €18,90. Ook verkrijgbaar via www.ako.nl.