Spring naar de content

‘Nee, ik ben geen zondagskind’

Ze is bloedmooi, succesvol als actrice en nu heeft ze ook nog een roman geschreven. 51 vrijpostige vragen aan de gruwelijk perfecte Anna Drijver (1983). ‘Ik kan echt vreselijk zijn, hoor.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Waarom moet een actrice een boek schrijven?

“Tja, dat wilde ik. Ik was heel veel aan het filmen de afgelopen jaren en merkte dat ik meer zelf wilde bepalen. Bij een film heb je het script en de regie en dat kan te gek zijn, maar ik wilde meer in eigen hand hebben. Ik wilde gewoon zelf een verhaal maken.”

En vervolgens bel je een uitgever en zeg je: hallo, ik ben Anna Drijver en ik wil een boek schrijven?

“Ik heb geluk gehad. Ik heb mijn agent verteld dat ik dit graag wilde doen. Zij is bevriend met iemand van uitgeverij Lebowski en daar waren ze op zoek naar jonge schrijvers, twintigers. Er komt een reeks boeken uit van wat zij de Young Achievers noemen. Sanne Vogel zit daar onder andere bij, en Dave Eggers. Het zijn mensen die geen kinderboeken maken, maar ook geen zwaar volwassen boeken. Het is een nieuwe generatie.”

Sanne Vogel heeft al een enorme staat van dienst, om van Dave Eggers maar te zwijgen. Wat moet jij daar opeens tussen?

“Ze vonden mij er wel bij passen. Ik vertelde de uitgever over het idee van het verhaal dat ik had. Ik wilde iets doen met een meisje dat de grip op haar leven verliest, dat niet meer weet waarom ze ‘s morgens haar bed uit zou komen. Dat sprak haar aan. Ik heb wat stukken geschreven, naar de redacteur gestuurd en toen mocht ik verder schrijven. Vervolgens dacht ik: nou mooi, dan is het in september klaar en in oktober kan het naar de drukker. Maar toen wist ik niet dat er nog allerlei filmprojecten tussendoor zouden komen.”

Arme jij: al dat filmen, en toen moest dat boek ook nog…

“Eh ja, plotseling was ik met vier projecten bezig en daarnaast moest ik schrijven. Toch is het goed gelukt, vind ik. Veel stukken uit het boek schreven zich vanzelf. Geen idee waar het vandaan kwam.”


Het klinkt zo makkelijk allemaal. Schrijven behoort toch lijden te zijn?

“Ik heb ook weleens hard lopen huilen, hoor. Het is een zielig verhaal, ik heb mijn eigen nachtmerrie opgeschreven. Het boek gaat over verliezen. In eerste instantie over het verliezen van je reden tot functioneren. Maar ook over je herinneringen verliezen en over een geliefde kwijtraken.”

De vraag ‘waarom leef ik eigenlijk en waarom zou ik mijn bed uit komen?’ lijkt twintigers bovenmatig bezig te houden.

“Ik denk dat veel twintigers een beetje verdwaald raken, ja.”

O jee, de keuzestress.

“Er is heel veel en er is een grote druk om gelukkig en succesvol te zijn. Als je niet gelukkig bent, heb je het zelf gedaan. Dan had je maar moeten gaan backpacken in Thailand, of een andere baan moeten kiezen of wat dan ook. Die verantwoordelijkheid is heel groot. Dat stoort. Het is niet voor niets zo dat allerlei mensen van mijn leeftijd een burn-out hebben.”

Die twintigers met hun keuzestress, dat is toch eindeloos gezeur?

“Hoezo gezeur?”

‘Ik mag doen wat ik wil en nu weet ik niet meer wat ik wil, boehoe.’

“Nou ja, de druk om het goed te doen is er, en daar kun je aan onderdoor gaan. Want je wilt ook een leuk sociaal leven, je wilt lekker uitgaan, je wilt leuk werk, een leuke familie. Je wilt alles en dat is vaak te veel.”

En jij bent ook bang dat je het straks niet meer redt?

“Neuh, hoewel ik wel bang ben om de controle over mezelf te verliezen, de redelijkheid.”

Het boek gaat enorm veel over de dood.

“Ja. Ik dacht eigenlijk dat de dood me niet zo bezighield, maar als je over verliezen praat, dan kom je daar al snel terecht.”


Heb jij zelf weleens een groot verlies meegemaakt?

“Nee, eigenlijk niet. Dit is alleen maar mijn slechte droom.”

Heb je enige koudwatervrees gehad om een boek te schrijven? Je praat er over alsof het appeltje-eitje was, maar tegelijkertijd getuigt het ook van flinke pretentie.

“Ik wil mezelf nu geen schrijver noemen, hoor. Schrijvers, dat zijn Harry Mulisch en Tommy Wieringa. In het begin durfde ik tegen mijn vrienden echt niet te zeggen dat ik een boek aan het schrijven was.”

Maar waarom denk je dan toch: dat doe ik wel even?

“Ik had al snel het verhaal. Ik wist: dit en dit moet er gebeuren en dan komt het later weer goed op die en die manier.”

Zie hier: de essentie van een roman.

“Het ging heel makkelijk. Soms dacht ik wel: zo eenvoudig kan het toch niet zijn? Maar veel ging vanzelf. Tijd was uiteindelijk de enige remmende factor. Ik had graag door willen gaan met dit verhaal, ik had er nog wel twaalf jeugdherinneringen van mijn hoofdpersonage Dora in willen verwerken, maar ik moet accepteren: dit is het, het boek ligt bij de drukker, nu moet ik het afsluiten.”

Vrees je de reacties?

“Niet echt, want ik vond het al heel fantastisch om dit te schrijven, hoe cliché dat ook klinkt. In wezen had het van mij niet eens uit hoeven komen.”

Dan had je het ook lekker thuis in de la kunnen laten liggen.

“Ja. Tien keer naar de copyshop om het te kopiëren voor vrienden en dat was het dan. Had gekund. Maar dat het wel uitkomt vind ik alleen maar leuk natuurlijk. Als ik straks de enige ben die het een goed boek vindt, vind ik dat ook niet erg.”


Kom nou. Echt niet?

“Ik kan er niet voor zorgen dat mensen het een mooi boek vinden. Wat ik wel naar zou vinden – de laatste tijd lees ik weleens boekenrecensies (trekt een vies gezicht – red.) – nou, dat is me toch wat. Dan staat er gewoon: ‘De laatste twee hoofdstukken maken alles kapot.’ Twee sterren. O wat zou ik dat erg vinden. Ik heb wel die vijfenzestigduizend woorden opgeschreven. Maar goed, dat vind ik met theater ook, hoor. Ga er respectvol mee om, denk ik dan, zeker in deze tijden van cultuurbezuinigingen. Ik vind het niet leuk dat je een krant openslaat en bij alle theaterrecensies maar twee sterren ziet staan.”

Dat is toch helemaal niet zo?

“Nou ja, er zitten wel veel zure bij. En dat is niet prettig, zeker niet nu kunst zo onder vuur ligt.”

Jullie cultuurmakers zijn toch geen zielige zeehondjes die gespaard moeten worden?

“Misschien niet, maar als er naast al die bezuinigingen nu ook nog in de kranten heel erg tegen cultuur wordt aangeschopt, komt het echt van alle kanten.”

Ben jij zelf weleens in recensies aangepakt?

“Het stuk waar ik tijdens mijn stage in speelde was heel slecht. Uitgedokterd heette dat, en dat is erg bekritiseerd. Maar dat vond ik ook wel terecht.”

En vervolgens moet je het nog tachtig keer spelen. Van Appelscha tot Maastricht.

“Ja, maar dat vond ik niet erg. Je moet dan gewoon proberen om in elk geval dat wat je zelf speelt, zo goed mogelijk te doen.”

Ben je daarna selectiever geworden?

“Ik ben wel selectief, ja. Maar ik heb ook geluk: er zijn veel goede dingen op mijn pad gekomen.”


Een jong meisje met acteerambities en jouw uiterlijk belandt anders voor ze er erg in heeft in een soap.

“Dat maakt ook niet uit, zolang je het maar tegenover jezelf kunt verantwoorden. Ik sta achter alles wat ik doe. Ik spreek ook stemmen in voor een aantal bedrijven. Daar leen ik me voor, geen probleem.”

En jij bent nooit voor soaps gevraagd?

“Jawel, ik heb twee afleveringen in GTST gezeten. Ik sprak Engels met een Zweeds accent en moest met Robert aan de bar zitten. Geen punt. Maar ik ben daarna wel naar de toneelschool gegaan. Ik geloof er niet zo in dat je zonder opleiding heel goed kunt worden.”

GTST-acteurs zeggen altijd: “Ik heb zo veel vlieguren gemaakt, daar kan geen toneelschool tegenop.”

“Dat is ook zo, maar op school heb je een enorme vrijheid om heel veel verschillende personages te spelen. Bij een film zal ik niet snel worden gecast voor de rol van een heel dikke oude vrouw, terwijl ik die op de toneelschool wel in een prachtig stuk van Werner Schwab heb kunnen spelen.”

Daar heb je nu geen klap meer aan.

“Nee, maar het verrijkt je wel als actrice.”

Je bent een verrijkte actrice, maar wordt gevraagd om een lekker wijf te spelen. Jammer…

“Nee, dat is niet erg, school heeft me een goede basis gegeven. Dat helpt mij als actrice, ook al speel ik nu in Loft dan misschien ‘de knappe vrouw’.”

En in Komt een vrouw bij de dokter.

“Ja. Maar ik weet wel hoe je scènes aanpakt – dat heb ik allemaal geleerd op de toneelschool.”

Ben jij een goede actrice?

“Ja, nou… Geen idee. Zo kijk ik niet naar mezelf. Ik vind ook dat je acteren niet in kunt delen in goed of niet goed.”


Hoezo? Er is toch kwaliteitsverschil?

“Kwaliteit hangt van zo veel verschillende dingen af. Het gaat over eigenheid, dat wat je meeneemt in een rol. Ik durf niet te zeggen: dat is een goede actrice of niet. Dat Barry Atsma voor Komt een vrouw bij de dokter een Kalf heeft gekregen, vind ik fantastisch en heel terecht, maar ik kan daarmee niet concluderen dat hij dus de beste acteur is, en Gijs Scholten van Aschat niet.”

Het lijkt me knap lastig dat van jouw generatie actrices altijd wordt geroepen: Carice is de beste.

“Nou ja, generatie, generatie… Ik ben zeven jaar jonger dan zij. Maar ik vind haar fantastisch, hoor.”

Beter dan jijzelf?

“Nee, we zijn onvergelijkbaar. Ik vond het een eer om naast haar in Komt een vrouw te mogen spelen.”

Je kunt niet even een Carice’je uit je mouw schudden?

“Nee. Dat zou echt lelijk worden, denk ik. Ik heb mijn eigen eigenheid, net als zij die heeft.”

Sta jij echt zo stevig in je schoenen of praat je alleen maar zo?

“Ik ben heus weleens onzeker. Zeker nu met dat boek. Maar als je een kind een tekening ziet maken en vraagt: ‘Waarom heb je het hoofd van de beer rood gekleurd?’ dan kan het daar niet echt antwoord op geven. Zo voel ik het ook. Ik vind het allemaal gewoon heel logisch wat ik doe.”

Naarmate hij ouder wordt, krijgt ieder verstandig mens toch last van zelfcensuur?

“Misschien. Maar een boek schrijven doe je bij uitstek in je eigen hoofd, en als ik dat dus doe, ben ik het gewoon enorm met mezelf eens.”

Er zit in het boek een grote allesoverheersende liefde die helemaal volmaakt is. Ervaar je de liefde op die manier of hóóp je dat die zo kan zijn?


“Het is wel heel zoet, hè?”

Ja. Je gebruikt zinsneden als – ik citeer: “Hij zoende me. Ik zweefde.”

“Joost Zwagerman heeft het boek gelezen en zei over de eerste helft ook dat het allemaal wel héél erg feel good is. ‘Ik heb nog geen druppel drugs gezien,’ zei hij. Tja, er staat daarin inderdaad ook wel een heel mooie liefde centraal, maar dat is mijn beeld van echte liefde. De tweede helft van het boek is trouwens een stuk grimmiger.”

Je bent actrice en nu ook schrijfster. Daarnaast kom ik je tegen op lijstjes met ‘de populairste it-girls’ en werd je genomineerd voor de Electrolux Personal Style Award van Elle. Zijn die laatste dingen niet killing als je een beetje serieus genomen wilt worden?

“Geen idee, ik vond het gewoon leuk. Ik ben niet zo bezig met imago.”

Hoe voorkom je dat je meer als personality dan als actrice wordt gezien?

“Ik probeer de balans wel te bewaken. Ik heb het in interviews ook het liefst over mijn werk. Verder houd ik het bij voorkeur een beetje mysterieus, al is een boek schrijven ook wel erg persoonlijk. Iedereen weet straks wat voor rare gedachten ik heb en ik ben ergens toch bang dat mensen die niet begrijpen. Mijn kleur blauw hoeft helemaal niet jouw kleur blauw te zijn, wij kunnen daar heel andere interpretaties over hebben.”

‘De brutale mystiek van Anna Drijver’ kopte HP/De Tijd vorig jaar bij een portret van jou. Iedereen was daar zo akelig lyrisch over je.

“Ik vond dat wel eng dichtbij komen, omdat de journalist ook mijn vrienden en ouders had gesproken. Je weet dan toch niet wat mensen over je gaan zeggen. Maar het pakte goed uit.”


Jouw moeder zei: “Als kind wilde Anna altijd te snel.” Daar lijk je nog steeds last van te hebben.

“Ja, absoluut. Dit boek heb ik in minder dan een jaar tijd geschreven. Dat is niet echt handig – eigenlijk moet je er misschien langer over doen. Ik ben iemand die zich gauw verslikt omdat ik te snelle happen heb genomen. Dan zit ik weer te schrijven tijdens een vrij uurtje op zo’n filmset en denk ik: kan het niet wat rustiger? Maar ik ben blijkbaar een crackverslaafde die toch steeds weer op zoek gaat naar meer.”

Dus toch een beetje drugs.

“Ja, maar vólgende maand wordt het rustiger, zeg ik dan tegen mezelf. Maar voor ik het weet zit ik weer midden in persdagen, ben ik iets anders aan het draaien en ga zo maar door. Ik ben als een junk die beterschap belooft, maar het lukt almaar niet.”

Is dat het enige rafelrandje aan jou?

“Hè?”

In alles wat ik over je zie of lees kom je als de ideale vrouw naar voren.

“O nee, vind je dat?”

Het is van een gekmakende perfectie. Waar zit jouw zwarte kant, Anna?

“Ik kan echt vreselijk zijn, hoor. Als ik het ergens niet mee eens ben of ontevreden ben, kan ik best lastig zijn. Vroeger als kind was ik heel boos, kritisch en eigenwijs.”

Waarin uit jouw woede zich dan?

“De laatste tijd heb ik het niet meer zo, omdat ik nu heel gelukkig ben. Ik ben op z’n hoogst weleens chagrijnig.”

Dat vind ik geen rafelrand. Niet eens een kleintje.

“Ik kan echt wel boos zijn. Maar dat keert zich naar binnen bij mij. Ik ben niet iemand die de boel op stelten zet. Ik heb nogal wat conflictvermijdend gedrag in me. Maar toen ik klein was, was ik heel vreselijk. Ik zat vaak grommend in een hoek. ‘Grrr, ik word niet begrepen!’ Maar dat heb ik de laatste jaren niet meer, omdat ik nu gewoon kan doen wat ik wil doen.”


Je zei al vrij nadrukkelijk: “Ik ben nu heel gelukkig.” Heb je weleens een ongelukkige periode in je volwassen leven gehad?

“Eh… Ik denk eigenlijk bij elke verjaardag en bij elke Oud en Nieuw: zo, dit was echt het leukste jaar dat ik tot nu toe heb meegemaakt. Dus een ongelukkige periode, nee… Ach, ongelukkig – wat is nou ongelukkig?”

Kom op, er moet toch íets zijn?

“Oké, toen ik net van de toneelschool kwam, had ik nog geen werk. Toen heb ik zelfs even in de bouw gezeten. Stond ik op een kunstgalerie gipsblokken te slopen. Toen werd ik wel erg ongedurig. Ik wilde aan de slag als actrice. Dat is uiteindelijk gelukkig goed gekomen.”

Ben jij een zondagskind?

“Nee, dat vind ik niet. Ik zou Carice eerder een zondagskind noemen. Iemand die zo natuurlijk actrice is. Ik zie mezelf meer als iemand die hard werkt. Natuurlijk, dat boek schrijven ging me best makkelijk af, dus daarom zou je me een zondagskind kunnen noemen, maar ik heb daar toch moeite mee. Misschien omdat ik tegenover mezelf wil bewijzen dat de dingen me niet komen aanwaaien, dat ik echt wel hard werk. Maar dat vind ik ook echt. Het gaat niet allemaal vanzelf bij mij. Heus niet.”

Geboren: Den Haag, 1 oktober 1983

Carrière: Al vanaf haar veertiende werkte Drijver als model. Na het gymnasium besloot ze naar de Amsterdamse Toneelschool & Kleinkunstacademie te gaan, waar ze in 2008 afstudeerde. Ze speelde een hoofdrol in de BNN-serie Bitches en was te zien in films als Flirt en Het Schnitzelparadijs. In 2008 vertolkte ze een grote rol in de succesvolle film Brideflight. Het jaar daarna speelde ze mee in Komt een vrouw bij de dokter en in de Telefilm Stella’s oorlog. Dit jaar is ze nog te zien in De vloer op en in de film Loft. Ook zal ze meespelen in de theaterproductie Niet zo bedoeld. Daarnaast is zij een van de kandidaten in Wie is de mol? 2011.


Op 11 november verschijnt bij Lebowski haar eerste boek: ‘Jij blijft’.