Spring naar de content

Rechts gaat niet meer weg

Elke week één artikel uit HP/De Tijd in zijn geheel op de website. Deze week een focus over de taaie rechtse kiezer.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Het is al sinds jaar en dag een goede journalistieke gewoonte – ook in de kolommen van HP/De Tijd – om een artikel niet te laten beginnen met een chronologisch gerangschikte opsomming van het een of ander. Maar nood breekt wet – ook in HP/De Tijd. En dus wordt het even doorbijten geblazen bij onderstaand chronologisch gerangschikt overzicht van de nieuwe politieke partijen die de afgelopen halve eeuw hun entree maakten in de Tweede Kamer.

We hebben het dan over het GPV en de Boerenpartij (in 1963), D66 (1967), de PPR, DS’70 en de Nederlandse Middenstandspartij (1971), de Rooms-Katholieke Partij Nederland (1972), de RPF (1981), de Centrumpartij en de EVP (1982), de Centrumdemocraten (1989), de SP, het AOV en de Unie 55+ (1994), de LPF en Leefbaar Nederland (2002) en, ten slotte, de Partij voor de Dieren en de PVV (2006).

Wat meteen opvalt aan dit rijtje is dat van de achttien genoemde partijen er veertien niet meer bestaan. In vier gevallen is dat omdat ze zijn gefuseerd (PPR en EVP gingen samen met de CPN en de PSP op in GroenLinks,  GPV en RPF in de ChristenUnie); de overige tien partijen werden opgeheven kort nadat ze uit de Tweede Kamer waren verdwenen. Alleen D66, de SP, de Partij voor de Dieren en de PVV trof u zodoende bij de eerder dit jaar gehouden Tweede Kamerverkiezingen opnieuw aan op uw stembiljet.

Deze opsomming is niet zonder betekenis. Enerzijds blijkt uit het lijstje dat het in Nederland voor nieuwe politieke partijen relatief makkelijk is om in het parlement te debuteren. Geen wonder, want anders dan bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Frankrijk kennen we in ons land (al sinds 1918) geen districtenstelsel meer, en anders dan bijvoorbeeld Duitsland beschikken we ook niet over een ‘kunstmatige’ kiesdrempel van vijf procent. Maar uit het lijstje blijkt óók dat die nieuwe partijen er maar hoogst zelden in slagen om voor langere tijd een vaste plek te verwerven in onze politieke arena. Opgaan, eventjes blinken en daarna voor eeuwig verzinken is in het gros van de gevallen hun lot.

We zouden er niet over zijn begonnen als er niet vorige week bij de PVV dingen waren gebeurd die erop lijken te wijzen dat ook de partij van Geert Wilders nu het stadium van opgaan en blinken is gepasseerd. De feiten spreken voor zich: eerst bleken drie Kamerleden van de PVV te hebben gelogen, over respectievelijk hun cv (Richard de Mos), boetes wegens malafide zakentransacties (James Sharpe) en een verleden als seksueel delinquent annex neighbour from hell (Eric Lucassen). Sharpe besloot vervolgens zijn Kamerlidmaatschap te beëindigen, waarna nog diezelfde dag uit uitgelekte stukken bleek dat de fractie intern verdeeld is over zowel het ‘democratiseren’ van de partij als over de geharnaste anti-islam-koers van Wilders. Daarna gingen in de Politieke Barometer ook nog eens vijf PVV-zetels in rook op en begonnen veel media het hele gedoe te voorzien van het pijnlijke etiket ‘LPF-toestanden’.

En inderdaad: veel, hoewel niet alles, van wat er vorige week rond de PVV is gebeurd, doet denken aan de ellende die de partij van wijlen Pim Fortuyn tussen 2002 en 2006 overkwam en – uiteindelijk – fataal werd. En zeker: zoals de LPF destijds het eerste kabinet van Jan Peter Balkenende in zijn val meesleepte, zo loopt nu het door de PVV gedoogde minderheidskabinet van Mark Rutte een soortgelijk risico. De verleiding om te gaan speculeren over die korte- en middellangetermijn-effecten van de PVV-troebelen is dan ook groot. Maar het is minstens zo interessant om de hele kwestie eens van een wat grotere afstand te bekijken. Ons lijstje van politieke debutanten uit het tijdvak 1960-2010 komt daarbij handig van pas.

Zoals gezegd, slechts vier van die achttien nieuwkomers van weleer zijn momenteel nog onder ons. Maar we kunnen het ook nog ietwat preciezer formuleren: alleen over D66 en de SP laat zich inmiddels concluderen dat ze echt voor langere tijd wortel hebben geschoten. Hoe zou dat komen? Misschien wel doordat beide partijen, ondanks hun relatief korte geschiedenis, kiezersgroepen c.q. ‘menstypes’ bedienen die in ons land al heel lang bestaan. In het geval van D66 moeten we dan denken aan hoopopgeleide, beter gesitueerde kiezers uit vooral (groot)stedelijke milieus, die in het interbellum behoorden tot het kernelectoraat van de progressief-liberale Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). De SP staat feitelijk eveneens in zo’n lange electorale traditie, want ook kiezers die prijs stellen op een arbeideristische, links van de sociaaldemocratie gesitueerde ‘tegenpartij’ vormen al sinds en dag een constante factor: tot de jaren tachtig van de vorige eeuw vonden ze bij verkiezingen vooral onderdak bij de CPN.

Het klinkt misschien vreemd, maar in veel opzichten geldt ook voor de kiezers van de nog prille PVV dat ze behoren tot een smaldeel van het electoraat dat al geruime tijd bestaat. Reeds in de jaren zestig kwamen opinieonderzoekers en sociale wetenschappers ze op het spoor: burgers die immuun waren gebleven voor de linkse tijdgeest, die niets zagen in moderne, ‘softe’ opvattingen over criminaliteitsbestrijding en drugsgebruik en die nul affiniteit hadden met multiculturalisme, feminisme, onderwijsvernieuwingen, ontwikkelingshulp, ‘Europa’ en de om zich heen grijpende gedoogcultuur.

Gevraagd naar hun politieke signatuur omschreven deze burgers zichzelf onverbloemd als ‘rechts’. Maar omdat geen enkele fatsoenlijke politieke partij zich sinds de jaren zestig nog zo durfde te kwalificeren, stemden ze maar op politici die bij tijd en wijle een beetje rechts léken. Het leverde de VVD van Hans Wiegel (in de jaren zeventig), het CDA van Ruud Lubbers (in de jaren tachtig) en de VVD van Frits Bolkestein (in de jaren negentig) grote verkiezingsoverwinningen op. Tot zich, in de persoon van Pim Fortuyn en, daarna, Geert Wilders, voor het eerst fatsoenlijk ogende politici aandienden die de voorheen onbeheerde rechtse politieke agenda voluit tot de hunne maakten. Resultaat: de 26 LPF-zetels uit 2002 en de 24 PVV-zetels uit 2010.

Gelet op deze voorgeschiedenis lijkt een waarschuwing op zijn plaats. Want ook als de PVV zichzelf de komende tijd (verder) in diskrediet brengt, zal dat niet leiden tot het verdampen van de grote groep rechtse kiezers die nu al meer dan veertig jaar lang door ons politieke landschap stuitert. En waar die kiezers in de toekomst ook terecht zullen komen, níet, zo leert de ervaring, bij de linkse oppositiepartijen die zich de afgelopen dagen binnenskamers het meest hebben zitten verkneukelen over de door Richard, James en Eric aangerichte LPF-toestanden. Tel derhalve uw zegeningen, progressief Nederland, maar tel er niet te véél.

Onderwerpen