Spring naar de content

‘Die concentratie op de wedstrijd, die rush…’

Richard Krajicek was tussen 1989 en 2003 de beste professionele tennisser van Nederland. Hij behaalde de nummer-vier-positie op de wereldranglijst, won in 1996 Wimbledon in het enkelspel en mepte meer dan tien miljoen dollar aan prijzengeld bij elkaar.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘Directeur zijn van het ABN AMRO World Tennis Tournament is echt de leukste baan die er is. Ik bedoel, je zit er bovenop, je hebt er op alle mogelijk manieren mee te maken. We hebben ook erg goede bezoekersaantallen. Dus dat gaat goed.

Als je me vraagt wat de hoogtepunten waren, tuurlijk – Wimbledon! Maar Key Biscayne in 1999: man, ik voelde me zó sterk. Ik weet nog, tegen Savin en Enquist – dat zijn twee baseliners en ík heb de hele wedstrijd achterin gestaan, wat ik nooit deed. Sampras verslagen ook, dat was… Wauw, echt waar.

Toen bereikte ik de vierde plaats op de wereldranglijst en ik wist; nu ben ik er, zó fit, zó veel rust mentaal, zó goed met de trainingen bezig. Ik wist: ik pak hem nu of ik pak ‘m de volgende keer, maar die eerste plaats is voor mij. Ik ben er klaar voor!

En toen – ik wil nooit de schuld aan mijn lichaam geven, want ik heb enorm veel aan mijn lichaam te danken – maar toen zei het: jij bent er misschien klaar voor, maar ik ben klaar mee!

Dat is tennis. Bij vlagen niet te evenaren euforie, en vervolgens wil je je een week opsluiten in een kamer. Uitersten. Dat heb ik mijn hele carrière zo ervaren. Ook als het gaat om de reacties van mensen. Mensen komen nog steeds naar me toe en zeggen dat ze me leuk vonden als speler. Maar er zijn er ook veel die zich enorm schijnen te hebben geërgerd. Laatst nog stuurde iemand een column op met een brief erbij en ik dacht: hé, grappig. Toen ik het eenmaal ging lezen, was het helemaal niet grappig. Die column was negatief; dat ik niet genoeg gevochten had en liep te sjokken over de baan. Die persoon had de moeite genomen dat niet alleen naar me op te sturen, maar er ook nog een brief bij te schrijven waarin stond dat hij het er helemaal mee eens was.


Dat werd altijd wel gezegd, ja, dat ik geen vechter was – een eeuwenoude discussie. Het deed me wel wat. Ik herinner me dat ik er mee bezig was tijdens de Davis Cup; speciaal emotie laten zien, mijn vuist ballen na een punt en zo. Tot Jacco (Eltingh – red.) tegen me zei: ‘Hé, hou daar eens mee op! Je speelt slechter dan nodig omdat je aan het bewijzen bent dat je wel kunt vechten!’

Daarna ben ik weer gaan spelen zoals ik ben. Dat werkt veel beter, dan houd je zo veel energie over voor andere dingen. Misschien had ik nog een grand slam of twee kunnen winnen, als het anders was gelopen. Maar ik zeg dan: you win some, you lose some, and gelukkig did I win some good ones.

En als je dan stopt, denk je de eerste drie maanden: wat is dit lekker. Niet dat ritme, dat reizen, dat volgende toernooi, die stress, maar vakantie. Heerlijk! En dan, na een maand of zes, denk je: ai ai ai, dus ik kan nóóit meer nummer één worden?

Dan ga je het missen, die strijd aangaan met de absolute wereldtop, zo’n stadion, aan het begin van het toernooi. Maximaal halfvol, maar als je verder komt, voor driekwart vol, en dan de kwartfinales: vol. Die concentratie op de wedstrijd, die rush…

Nu is het leven anders. Maar als het allemaal goed is gegaan, zitten we na het ABN AMRO-toernooi op een zondagavond bij elkaar – ik doe dit in een team natuurlijk – en dan hebben we ook zoiets van: jongens, dat hebben we goed gedaan. Je bent er uiteindelijk toch een heel jaar mee bezig, om zo’n toernooi neer te zetten.”