Spring naar de content

Vrouwen zonder grenzen

Van een Tibetaanse operazangeres uit Utrecht tot een Hollandse violiste die excelleert in Indiase muziek – op de Dutch Jazz & World Meeting voeren vrouwen de boventoon.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

De Dutch Jazz & World Meeting is een nieuw festival van internationale allure, dat wordt georganiseerd door North Sea Jazz, de Melkweg, het Bimhuis, Rasa en het Amsterdam Roots Festival. Voor het programma zijn de meest toonaangevende bands, solisten en vocalisten van Nederland geselecteerd. Daaronder zijn opvallend veel vrouwen, van autochtone of allochtone afkomst. Nog opvallender is het – letterlijk en figuurlijk – grenzeloze karakter van hun muziek. Een van die wereldvrouwen is de in Utrecht wonende ‘nachtegaal van Tibet’, Namgyal Lhamo, die een album opnam met muzikanten van Adam & the Ants en Wolfmen. Sanne van Hek is wel van huis uit Nederlands, maar zwerft als een musicerende nomade heen en weer tussen Brussel, Moers, Parijs en Amsterdam. En dan hebben we nog de Afghaans-Duits-Nederlandse stemkunstenares Simin Tander en Lenneke van Staalen, een blondgelokte violiste die zich heeft toegelegd op de Indiase klassieke muziek. Vier vrouwen zonder grenzen, met alle vier een even persoonlijk als bijzonder verhaal.

Dutch Jazz & World Meeting, 2 en 3 december, Melkweg en Sugar Factory, Amsterdam.

Geen sari om het lijf, geen henna in het haar, geen wolk van bedwelmende jasmijnparfum om haar heen, geen stip op het voorhoofd: Lenneke van Staalen ziet er net zo Nederlands uit als haar naam doet vermoeden. Waar veel Nederlanders die één aspect van een niet-westerse cultuur innig omarmen ook de uiterlijkheden van die cultuur fanatiek etaleren, blijft deze violiste heel dicht bij zichzelf. “Muziek is een medium waardoor je bijna moeiteloos in een andere cultuur terechtkomt,” zegt zij stellig. “Door die muziek heb je daar meteen je plek en ben je er eigenlijk gewoon thuis. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik een cultuuromslag heb moeten maken. Ik was ook nog maar jong, misschien dat dat er iets mee te maken heeft.”


Lenneke van Staalen speelt klassieke muziek uit Noord-India. Zoals zo vaak bij dit soort dingen was het toeval dat ze die muziek is gaan maken. De vader van een vriendin kwam uit India, en op haar achttiende is zij voor een jaar met haar meegegaan naar dat land. “In dat jaar ben ik helemaal in die muziek gedoken,” vertelt ze. “Ik speelde al westers klassiek, maar in de loop van dat jaar ontdekte ik steeds meer diepgang in de Indiase muziek, en daar werd ik door gegrepen.”

Die ervaring leidde niet tot een complete personality make-over. “Ik ben niet mijn huis anders gaan inrichten en heb me ook niet bekeerd tot het hindoeïsme. Ik ben gewoon mezelf gebleven. Ik kwam hier ook nooit in een kerk, dus waarom zou ik daar dan ineens een beetje in een tempel gaan rondhangen? Toch passen bepaalde aspecten van mezelf wel goed bij de Indiase cultuur. In India is niets strikt: iedereen komt daar altijd te laat, en dat doe ik ook altijd, maar hier doet iedereen daar moeilijk over en daar niet, dus dat vond ik echt heerlijk! Lessen zijn ook nooit precies van zo laat tot zo laat en dan weer wegwezen. Nee, ze nemen zoveel tijd als er nodig is. De Indiase cultuur sloot op sommige aspecten gewoon goed aan bij mijn persoonlijkheid. Iemand die wat strakker in elkaar steekt, zal zich in India misschien ook niet zo thuis voelen.”

Ook de structuur van de Indiase klassieke muziek is ‘losser’ dan die van de westerse klassieke muziek. “In de westerse muziek staat alles genoteerd, is er alleen ruimte voor interpretatie. In Indiase klassieke muziek kan ik binnen het ritmische patroon van de tala en het melodische framewerk van de raga vrij improviseren. Tijdens mijn optreden op de meeting is er dan ook, naast de fusie met het Makalu Kwartet, ruimschoots aandacht voor de pure Indiase klassieke muziek, omdat daar mijn hart ligt, omdat ik daar het dichtst bij mezelf blijf.”


Tibet heeft ze nog nooit gezien, maar in haar Utrechtse huisje vergeet je geen moment waar de wortels van Namgyal Lhamo liggen. Een muur van de woonkamer is bedekt met twaalf schilderijtjes die het leven van Boeddha verbeelden. En boven de open haard lacht de dalai lama, door Lhamo consequent ‘his holiness’ genoemd, het bezoek vriendelijk toe. Op de grond staan de koffers en flightcases waarin ze haar instrumenten vervoert. Want als Lhamo, zoals op de Dutch Jazz & World Meeting, geen opera maar traditionele Tibetaanse liederen zingt, begeleidt ze zichzelf op de dulcimer en de dramyen, de Tibetaanse luit. Geen opera op de meeting dus. Het opvoeren van een klassieke Tibetaanse opera zou te grootschalig en te langdurig zijn geweest. “Traditiegetrouw worden opera’s opgevoerd in een grote tent. Het begint om tien uur ‘s ochtends en gaat vaak door tot vijf uur ‘s middags. In de pauze houdt het publiek een picknick. Er staan heel veel artiesten op het podium die dansen en zingen, en de begeleiding bestaat uit trommels en cimbalen. Zoiets kun je in de Melkweg niet in veertig minuten doen.”

Namgyal Lhamo, die werd geboren in Nepal, was nog maar acht jaar toen haar talent werd ontdekt. Ze kreeg een plek aan het Tibetaans Instituut voor Podiumkunsten, dat werd opgezet door de dalai lama in het Noord-Indiase Dharamsala, waar veel Tibetaanse vluchtelingen leven. “Het was een van de eerste dingen die zijne heiligheid deed nadat hij daar in 1959 in ballingschap was gegaan. De Tibetaanse cultuur moest behouden blijven voor het nageslacht. Je kunt niet uit eigen beweging aan dat instituut gaan studeren. Je wordt uitverkoren omdat je ‘de gave’ hebt.” Lhamo studeerde er veertien jaar, met de opdracht om daarna de Tibetaanse cultuur over de wereld te verspreiden.


Hoe ze begin jaren tachtig in Nederland terechtkwam? “Mijn man komt hier vandaan. En Nederland is een fijn land om te wonen. Het was wel moeilijk in het begin. Ik moest erg wennen aan de wat onbehouwen directheid van de Nederlanders. In het oosten is men, zoals ik, bescheiden en nederig. Dat was de grootste cultuurshock.”

Tot midden jaren negentig wijdde ze al haar aandacht aan het vegetarisch restaurant dat zij opende aan de Oudegracht. “Daarna ben ik weer gaan zingen, omdat ik werd gevraagd. Onder meer voor de film Seven Years in Tibet .” Het afgelopen decennium nam ze zeven albums op. Haar meest opmerkelijke nummer is Paradise Lost, waarvan al een video is gemaakt maar dat pas volgend jaar uitkomt op haar album Highland Supernova. Daarin combineert ze haar hartverscheurende zang met opzwepende rockritmes en beukende gitaren. “Ik geloof in het mengen van diverse culturen. Maar het moet wel een organisch samengaan zijn. Je kunt niet zomaar alles samenvoegen. Ik moet echt in mijn hart voelen dat het werkt.”

Het is voor haar moeilijk om te zeggen hoeveel invloed haar vader heeft gehad. Zangeres Simin Tander, dochter van een Afghaanse vader en een Duitse moeder, verloor haar vader toen ze nog maar vier jaar oud was. “Ik kom niet uit een muzikale familie; mijn moeder en mijn Duitse opa zijn wel muzikaal, maar mijn vader luisterde weinig naar muziek. Het contact met zijn familie bleef na zijn overlijden nog jarenlang hee intens en regelmatig, en dat heeft veel indruk op me gemaakt. Ik heb daar heel veel bruiloften meegemaakt, gebeurtenissen waar muziek een hoofdrol speelt. Ik zou nog weleens een Afghaans volksliedje op mijn manier willen zingen, maar voorlopig even niet. Die oriëntaalse muziek is wel iets wat mij altijd heeft getrokken. Mijn roots spelen eerder indirect een rol in mijn muziek. Bij het schrijven en zingen word ik vaak geïnspireerd en gedreven door een soort sehnsucht naar de verte die in mij zit.”


Simin Tander zingt ook veel in een taal die ze ter plekke zelf verzint. “Als kind heb ik dat ook gedaan, en ik hoor regelmatig dat mensen denken dat het een Afghaanse taal is, dat er wel een oriëntaalse sound in doorklinkt. Als klein meisje hoorde ik toch vaak mijn Afghaanse familie Pasjtoe spreken, de taal van mijn vader. Wat ik speel, is niet echt westerse jazz, maar ook geen oriëntaalse muziek. Dat komt toch doordat ik een soort mengsel ben. Hoewel er absoluut geen invloed is van het Duitse Liedergut. Ik kan en wil er geen label op plakken, ik maak ‘gewoon’ muziek die leeft.”

Tander schreef voor haar debuutalbum, dat komend voorjaar uitkomt, zelf de muziek, een vaardigheid die ze nog maar pas heeft ontdekt. “Ik ben niet zo’n singer-songwriter die altijd haar eigen liedjes heeft geschreven. Ik heb mijn weg daar echt in moeten vinden. Wat ik nu doe, heeft toch erg veel met mijn jeugd te maken. Door de extreme situaties thuis – de dood van mijn vader, en dat mijn moeder twee jaar daarna ernstig ziek werd – heb ik op angstige momenten in bepaalde situaties, bij voorbeeld op school, geleerd dat je ook in het leven soms moet improviseren. Daardoor ben ik heel erg flexibel geworden. Het is voor mij belangrijk om dat ook in mijn muziek te kunnen doen. Dat meisje van vier neem ik – en dat meen ik echt – ook mee op het podium. Soms word ik op de bühne ineens door emoties overmand en dan denk ik: hè? Hoe kan dat nou? Je hebt hier al zo vaak gestaan. Je bent nu toch groot genoeg om te weten hoe het werkt? Maar toen realiseerde ik me: dat was dat meisje van vier natuurlijk. Dat draag je altijd met je mee. En je moet haar zeker niet uit de weg gaan. Je moet als je optreedt in contact staan met alles aspecten van jezelf. Wanneer dat soms een keer niet zo is, dan voel ik mij na afloop verschrikkelijk. Dan ben ik voor mezelf niet geloofwaardig geweest. En, dat weet ik zeker, voor het publiek ook niet.”


Wat er vooraf ging. Op achtjarige leeftijd pakte Sanne van Hek een instrument op, en dat was toevallig de klarinet. Al snel bleek ze zo muzikaal te zijn dat een glanzende carrière als klarinettiste in het verschiet lag. Dus niet. Een paar jaar later verruilde ze het blaasinstrument voor de gitaar, de drums en, toen ze vijftien was, voor de elektrische bas. Aan het Brabants Conservatorium studeerde ze een tijdje basgitaar en contrabas. Na nog drie jaar studie aan een muziekinstituut, waarvan ze de naam liever niet meer wil noemen, hing ze haar bas aan de wilgen en begon ze weer helemaal van voren af aan, nu met de studie trompet. Dankzij die trompet werd ze door de Duitse stad Moers, de locatie van het gelijknamige prestigieuze, avant-gardistisch getinte festival, uitgenodigd om daar een jaar lang improviser in residence te zijn.

Wij treffen Sanne van Hek in de voormalige Verkade-fabriek in Den Bosch, nu een film- en theatercomplex, waar November Music, een festival voor actuele muziek, wordt gehouden. Na een dag lang luisteren naar progressieve pop en eigentijdse gecomponeerde en geïmproviseerde muziek confronteren we haar met een citaat van haar eigen website. “Hoewel het absoluut geen liefde op het eerste gezicht was, realiseerde ik me dat wanneer ik zoiets als muzikant wilde worden het misschien maar verstandiger was om trouw te blijven aan één instrument, en daarom ben ik tegenwoordig nog steeds trompettist.” Klinkt niet echt gepassioneerd, stellen we, en kijken de vrouw met de lange zwarte haren en het Indonesische bloed afwachtend aan. “Dat was het ook niet,” riposteert ze vriendelijk doch beslist. “Ik had nooit gedacht dat ik dat instrument nog eens ooit zou gaan bespelen. Ik heb me nooit aangetrokken gevoeld tot de trompet. Het is een moeilijk en vervelend instrument, waar je heel veel voor over moet hebben. Maar sinds kort is er een band aan het ontstaan, waar ik me wel fijn bij voel. Dat we echt zo’n ‘ding’ samen hebben, dat we er samen wel uit gaan komen.”


Wat dat ‘ding’ dan precies is, was niet van meet af aan duidelijk: noch de gestructureerde bebop, noch de volledig geïmproviseerde muziek bleek iets voor haar te zijn. “Ik had al snel door dat keurig improviseren op een akkoordenschema mij niet lag. En ook in de free jazz bleken er allemaal ongeschreven regels te zijn waar ik ook heel moe van werd.” Zou Van Hek haar ‘ding’ kunnen omschrijven? Ja. “Ik zit op een gek raakvlak tussen hedendaagse gecomponeerde muziek – Alfred Schnittke, György Ligeti, Morton Feldman – en elektronische muziek zoals die van Alva Noto. Ik componeer veel en probeer regels te bedenken voor improvisaties. Bij de huidige impro is het vaak zo dat je een duw geeft aan je bandleden en dat die dan weer een duw teruggeven. Ik wil dat anders. Ik ben bezig met het uitvinden van míjn wiel, te ontdekken wat ík belangrijk vind in mijn perceptie van muziek.”