Spring naar de content

Leg jij de pen maar neer!

Een verwerpelijk boek dat nooit geschreven had mogen worden, zo oordeelden enkele recensenten over Het zusje van de bruid van Joris van Casteren. Van Vrij Nederland kreeg hij zelfs een Berufsverbot. De schrijver reageert.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Als recensenten het in dit land voor het zeggen hadden, dan zou mij nu een Berufsverbot zijn opgelegd.

Want ik heb het gewaagd – nota bene in de Boekenweek die in het teken van ‘geschreven portretten’ staat – mijn boek Het zusje van de bruid te publiceren: een hoogst intiem, literair-journalistiek verslag van mijn relatie met een steenrijk borderline-meisje waar ik stapelverliefd op was.

Het boek beschrijft onze pogingen om met elkaar samen te leven. Aanvankelijk leek dat te lukken, maar ellendig genoeg verloor zij zich in wodka, automutilatie, suïcidepogingen, heroïne en nog wat ongezonde zaken meer. Noodgedwongen en zeer aangeslagen verliet ik haar en het kapitale pand waarin ze woonde.

Dit alles gebeurde zo’n tien jaar geleden. Ik heb er nooit over durven schrijven: het was te pijnlijk en te privé. Tot ik een jaar of drie geleden met mijzelf in de knoop kwam te zitten en hulp zocht en vond.

Afgezien van de onvermijdelijke portie jeugdproblematiek, die ik deels verwerkte in mijn literair-journalistieke boek Lelystad (2008), bleken de twee jaren met Luna, zoals ik haar noem in het boek, diepe sporen te hebben nagelaten.

Tegelijkertijd leverden die jaren, wanneer ik er als schrijver op terugkeek, ook zeer bruikbaar materiaal op, want de situaties met Luna waren behalve tragisch ook komisch en bovenal hoogst ongewoon. Ik liet mij overtuigen door het simpele advies dat een collega-auteur mij gaf: “Je bent schrijver, schrijf het nou eindelijk een keertje op.”

Zo’n twee jaar werkte ik aan het boek. Het was een pijnlijk maar ook verhelderend proces. Ik ontdekte dat Luna nog leefde en dat het zeer slecht met haar ging.

Het moest een liefdevol boek worden, liefdevol tegenover haar. Maar ook hard en meedogenloos, zoals die tijd met haar vaak was. Ik wilde, zoals ik dat altijd doe, de schokkende situaties droog en emotieloos presenteren. Interpreteren en oordelen laat ik over aan de lezer.


Toen ik Luna voor het eerst ontmoette, werkte ik voor een weekblad dat ik in het boek ‘het tijdschrift’ noem. Luna was de zus van een vrouw die met een van mijn collega’s trouwde; op de avond van hun bruiloft ontmoette ik haar voor het eerst.

Aan dit tijdschrift en z’n medewerkers – waarvan er enkele geanonimiseerd in het boek voorkomen – besteed ik niet al te veel aandacht; het tijdschrift was een toevallig decor.

Natuurlijk zou een kleine groep ingewijden weten om welk tijdschrift en welke medewerkers het ging, maar voor die ingewijden schrijf ik niet. Voor sommige van die ingewijden zou het pijnlijk zijn, maar uiteindelijk, dacht ik, zouden ze begrijpen dat het boek niet over hen gaat maar over de relatie tussen Luna en mij, literair vormgegeven bovendien.

Toen het boek in de winkels lag, barstte de bom. Het begon met een groot artikel van Elsbeth Etty van NRC Handelsblad, waarin werd betoogd dat Het zusje van de bruid nooit had mogen verschijnen.

Lezers zouden er volgens haar ‘in een handomdraai’ achter kunnen komen wie ‘deze beklagenswaardige vrouw’ in werkelijkheid is. Voor het gemak helpt Etty die lezers verderop in haar stuk, door te vermelden om welk tijdschrift en welke medewerkers het zou gaan.

Ik had er ‘poëzie of fictie’ van moeten maken, dan had het misschien nog gekund. Maar het waargebeurde als waargebeurd presenteren, dat is in dit geval ontoelaatbaar. Nooit had ik mij aan deze episode uit mijn eigen leven mogen wagen, omdat ik volgens Etty ‘wellicht medeschuldig ben aan Luna’s lot’.

Boeken over verontrustende onderwerpen die gevaarlijk dichtbij komen, kunnen maar beter fictie zijn, meent Etty. Dan kunnen we altijd nog zeggen dat het gelukkig niet echt is maar verzonnen. Terwijl de ontmaskering van die vrijblijvendheid nu juist de kracht van literaire non-fictie is.


In De Groene Amsterdammer was de morele verontwaardiging over mijn boek nog groter. Recensente Natasha Gerson deed een appèl aan het ‘journalistiek-literaire geweten’ en riep op tot ‘een ethisch reveil binnen de uitgeverij- en mediawereld’.

Volgens Gerson ben ik een schrijver ‘zonder ziel’ en een ‘relatiezwendelaar’. Gerson schrijft dat ik nooit verliefd ben geweest op Luna. Ik zou bewust op zoek zijn geweest naar een borderliner, omdat ik van tevoren al wist dat ik dit boek zou willen schrijven.

En ik hielp Luna niet, ik ‘versterkte zelfs haar leed’. Ik was, kortom, ‘de uitvreter van een wilsonbekwame en haar wanhopige familie’. Gerson suggereert dat ik bij een van Luna’s zelfmoordpogingen bewust de ambulance niet belde, wellicht in de hoop dat ze zou sterven, want dat zou goed zijn voor het boek. Conclusie: Van Casteren is ‘een flapdrol’, ‘niet helemaal tof in zijn hoofd’ en mag ‘in elk geval nooit meer op kwetsbare onderwerpen’ worden losgelaten.

Je kunt zeggen dat de aantijgingen te zot zijn om op te reageren. Je kunt zeggen dat er, afgezien van Sainte-Beuve, nog nooit een standbeeld voor een criticus is opgericht. Bovendien is het boek in de Volkskrant, Trouw en verschillende regionale kranten wel op inhoudelijke in plaats van morele gronden beoordeeld, dus wat maak ik mij druk?

Toch vermeld ik voor de zekerheid nog even dat ik niet bewust op zoek ben geweest naar een borderliner; op het gebied van vrouwen ben ik helaas te on-beholpen om berekenend te kunnen zijn.

Maar stel dat ik wel berekenend deze situatie zou hebben opgezocht, zoals een oorlogsverslaggever bewust naar een oorlog trekt, dan nog is het curieus om dat in een recensie als argument tegen een boek te gebruiken.


Intussen heeft Vrij Nederland, waar ik jarenlang voor schreef, aan het door de recensenten gewenste Berufsverbot gehoor gegeven. De hoofdredacteur mailde mij dat ik niet langer welkom ben, vanwege mijn ‘opvattingen over journalistiek’. Toevallig werkt daar tegenwoordig iemand die geanonimiseerd voorkomt in het boek. Maar dat zal er niets mee te maken hebben.