Spring naar de content

Niet kosjer

Miljoenen euro’s aan subsidie kreeg het Nederlands-Israëlitisch Seminarium om rabbijnen op te leiden, maar sinds 1960 is er geen een afgestudeerd. Waar het overheidsgeld dan wel heen ging? Onder andere naar de onkosten van mediarabbijn Evers. ‘Dit gaat echt te ver. We moeten schoon schip maken.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

De joodse basisschool Rosj Pina oogt als een vesting. Uit angst voor aanslagen staat er een muur omheen, houden camera’s iedere hoek in de gaten en houdt voor een stalen deur een beveiliger met een opzichtig ‘oortje’ de wacht. We willen naar binnen voor onze afspraak met Bas de Bruijn, sinds een jaar voorzitter van het Nederlands-Israëlitisch Seminarium (NIS). Dit opleidingsinstituut voor rabbijnen huurt een paar lokalen van Rosj Pina. Hoewel De Bruijn ons verwacht, vraagt de beveiliger ons het hemd van het lijf. Wie zijn we? Wat komen we doen? We laten onze identiteitsbewijzen zien en dan gaat de zware metalen deur open. Bas de Bruijn vangt ons op en gebaart ons te gaan zitten in een vergaderruimte met her en der hoge stapels boeken. Het is er zo overvol omdat het NIS net is verhuisd en De Bruijn naar eigen zeggen bezig is met een stevige reorganisatie.

Als we onze tipgevers, prominenten uit de joodse gemeenschap, mogen geloven, is dat broodnodig. Driekwart jaar geleden benaderden ze HP/De Tijd, onafhankelijk van elkaar, met tips over fraude bij het NIS.

Ze willen anoniem blijven. “Anders word ik uit de gemeenschap verstoten,” zegt de een. “Mijn kinderen moeten gewoon naar joodse les kunnen blijven gaan,” verklaart de ander. “Maar ik wil dat dit naar buiten komt, omdat het onze gemeenschap verziekt en corrumpeert. De joodse gemeenschap is normaal gesproken vrij gesloten, maar we moeten schoon schip maken. Zowel overheidsgeld als geld uit de joodse gemeenschap wordt misbruikt.”

Onze bronnen hebben het over ‘spookstudenten’ en over ‘onterecht uitgeschreven diploma’s’ bij het door het Rijk gesubsidieerde seminarium. Daarnaast zou rector Evers exorbitante kosten maken. Daarvoor wordt, aldus de bronnen, overheidsgeld gebruikt dat is bestemd voor het opleiden van rabbijnen en orthodox-joodse docenten.


Volgens goed journalistiek gebruik checkten we de verhalen. Dat resulteerde in een lange zoektocht die steeds meer op een soap ging lijken, compleet met vreemde telefoontjes, verwensingen en een bizarre mail van ene ‘Deep Throat’.

Laten we eerst kijken naar de hoofdzaken. De eerste is deze: sinds 1960 heeft het Nederlands-Israëlitisch Seminarium op Evers na geen enkele rabbijn afgeleverd. Dat mag vreemd heten voor zo’n onderwijsinstelling.

Hoofdzaak twee is de logische vraag: hoe kan dat? Irene Zwiep, hoogleraar Hebreeuws aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Academische Raad van het NIS (die erop let dat het seminarium de eigen kwaliteit goed bewaakt), vat het als volgt samen: “Het NIS ligt al eeuwen te slapen.” Emeritus hoogleraar onderwijsgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Nan Dodde heeft zich verdiept in het joodse onderwijs en zegt: “Het bestaansrecht van het NIS is nul.”

Die uitspraken liegen er niet om. En dat terwijl de rector van het NIS de bekendste rabbijn is van Nederland: Raphael Evers (56), een vroom en gerespecteerd man die in talloze media-optredens gevat en welbespraakt het orthodox-joodse standpunt verkondigt en die allerlei connecties heeft in de landelijke politiek.

Dat brengt ons bij hoofdzaak drie: het gegeven dat uitgerekend dit boegbeeld van orthodox-joods Nederland intern onder vuur ligt. We lezen in uitgelekte e-mails en notulen dat er sprake is van ‘slecht functioneren’ en zelfs van ‘fraude bij het NIS’.

Alle aanleiding dus voor een gesprek met de voorzitter van het curatorium (bestuur) van het NIS: Bas de Bruijn.

De ontvangst zou niet overdreven hartelijk zijn, zoveel was zeker. Op ons verzoek om de jaarverslagen te mogen inzien en met studenten te praten, had De Bruijns medebestuurder Henri Markens per abuis een mail naar ons gestuurd die voor een ander was bestemd. Er stond in dat ‘het geheel een zaak van damage control’ was. Met ‘het geheel’ bedoelde Markens de NIS-reactie op het gesnuffel van de HP-journalisten. Markens schreef ook dat het NIS de studenten die we willen interviewen zelf vooraf moest uitzoeken en instrueren.


Ook is er over ons vergaderd. Op een schoolbord in de volle kamer waarin De Bruijn ons te woord staat, lezen we bij vergaderpunt 3: ‘Journalist van HP/De Tijd’.

De Bruijn struikelt bijna over zijn woorden. “Wie zijn jullie precies? En wat komen jullie eigenlijk doen?” Blijkens de mail van Markens en de tekst op het schoolbord kan dat onmogelijk een vraag voor hem zijn. Vervolgens geeft De Bruijn een lesje ‘damage control in de praktijk’. Hij begint ieder antwoord op een kritische vraag met een exposé over de rijke geschiedenis van het seminarium vanaf pakweg 1750. Maar als we doorvragen over de financiën en de kwaliteit van het onderwijs, zegt hij eigenaardig genoeg steeds: “Over het verleden weet ik niets. Ik kijk naar de toekomst, daar gaat het om.”

Mogen we de jaarverslagen inzien? De Bruijn: “Eh, die zijn bij de verhuizing zoekgeraakt. Jullie mogen ze best inzien, maar we kunnen ze even niet vinden. Helaas.”

En kunnen we studenten spreken? “O, u wilt ze spreken? Nou, daar gaan we achteraan, hoor.”

Maar die gesprekken zullen er nimmer komen.

Hoe zit het eigenlijk met de opleiding van rabbijnen in Nederland? Volgens het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK) – de overkoepelende organisatie van de dertig joodse gemeenten in Nederland – telt Nederland zo’n twintig orthodoxe rabbijnen. Navraag leert dat deze bijna allemaal geïmporteerd of in het buitenland opgeleid zijn.

Menachem Sebbag, krijgsmachtrabbijn en oud-docent aan het NIS, vindt dat logisch: “De joodse gemeenschap in Nederland is gewoon niet groot genoeg voor deze vorm van hoger onderwijs. Alle grote talmoedische scholen (de Talmoed is een van de belangrijkste boeken van het jodendom – red.) zitten in het buitenland. Het zijn meer bijspijkercursussen in de avonduren die het NIS aanbiedt. Daarin heeft het wel toegevoegde waarde.”


Aan het seminarium worden onder meer de vakken filosofie, Hebreeuws en joodse geschiedenis gedoceerd. Deze zijn ook deels aan de UvA te volgen. Wat is dan de toegevoegde waarde van het NIS? UvA-hoogleraar Irene Zwiep: “Wil je wetenschappelijk worden opgeleid, dan kom je naar de UvA. Wil je religieus-orthodox worden onderwezen, dan moet je bij het NIS zijn.”

Dat is natuurlijk prima, maar moeten we aan zo’n orthodox-joods seminarium belastinggeld spenderen? Zwiep: “Het particuliere Levisson Instituut (zie kader op pagina 24 – red.) leidt liberale rabbijnen op. In 2008 zijn er daar vijf afgestudeerd. Zonder overheidsgeld kan het dus ook. Maar daar ga ik niet over. Dan moet je bij de politiek zijn.”

Goed idee, laten we naar de wet- en regelgeving kijken. Sinds jaar en dag ontvangt het NIS samen met andere Nederlandse seminaria op grond van een wettelijke uitzonderingspositie geld uit het hoger-onderwijsbudget. De hoogte van het bedrag is ooit historisch bepaald en is, op indexatie na, nooit meer gewijzigd. (zie kader op pagina 23).

Het NIS ontving sinds 1991 jaarlijks een bedrag dat inmiddels is opgelopen tot 155.000 euro (over de periode daarvoor heeft het ministerie geen cijfers). Het instituut moest, volgens de brief uit 1991 waarin de subsidie werd toegekend, daarvoor een jaarrekening en begroting laten zien. Over eisen aan de kwaliteit van het onderwijs lezen we niets.

In 2007 veranderde dat. De overheid vond het belangrijk dat er toch een vorm van kwaliteitscontrole zou komen. Om zijn subsidie te behouden, sloot het seminarium zich daarom aan bij de Universiteit van Amsterdam. Die zou toezien op de invoering van een ‘kwaliteitszorgsysteem’. Dat hield onder meer in dat het seminarium transparant moest worden in de eisen die ze stelde aan haar studenten.


Nu, ruim drie jaar later, meldt UvA-woordvoerder Paul Helbing dat de laatste rapportages (van eind 2010) nog steeds onder de maat zijn. “Er zijn geen cursusevaluaties door studenten, er is geen goed functionerende examencommissie en er is geen externe toetsing. Terwijl dat allemaal voorwaarden zijn om kwaliteit te kunnen waarborgen.”

Irene Zwiep vergelijkt het NIS, zoals gezegd, met Doornroosje. “Het seminarium ligt al eeuwen te slapen. Dan komt er een french kiss van ons, en nu moet het NIS dus wakker worden: ‘Hallo! Dit is 2011!’ Maar snel gaat dat ontwaken niet. Ze hebben de hele ontwikkeling in de kwaliteitszorg gemist. Of het NIS voldoende kwaliteit biedt, kan ik dus niet zeggen. Er staat namelijk heel weinig op papier.”

Waar gaat die hoger-onderwijssubsidie dan precies heen? Volgens Bas de Bruijn en Henri Markens naar de huur van de lokalen en de salarissen van de zes docenten die in de avonduren komen. Hoeveel leerlingen heeft het NIS nu? De Bruijn: “Achtendertig of tweeënveertig.” Hoeveel waren het er de afgelopen jaren? De Bruijn: “Dat weet ik niet precies. Het varieerde.” Zwiep: “Zoals gezegd: er staat weinig op papier, dus ook daar hebben we geen idee van.”

Wat we wel weten, is dat iedereen die een avondcursus volgt, als student wordt aangemerkt en jaarlijks 160 euro ‘collegegeld’ betaalt.

“Het NIS is geen hoger-onderwijsinstelling,” zegt emeritus hoogleraar onderwijsgeschiedenis Nan Dodde dan ook. “Evers bedenkt telkens nieuwe cursussen om de boel een beetje draaiend te houden, maar inhoudelijk stelt het niks voor.” Oud-hoofdcurator Abraham Baumgarten, die de afgelopen jaren verantwoordelijk was voor de kwaliteit, wil hierop niet reageren. De huidige voorzitter De Bruijn wil alleen vooruitblikken.


Volgens Dodde is het ministerie van Onderwijs op de hoogte van de lage kwaliteit van het NIS-onderwijs. Toch is de subsidie niet ingetrokken. “Het ligt gevoelig vanwege het oorlogsverleden. En omdat het toch maar om een klein clubje en jaarlijks relatief weinig geld gaat, laten ze het al jaren met rust.”

Maar ‘relatief weinig geld’ is opgeteld sinds 1991 ruim 2,5 miljoen euro. Wie hield dan in de gaten waar dat geld aan werd besteed? Job Slok, woordvoerder van het ministerie: “Wij kregen jaarverslagen van het NIS. Die waren goedgekeurd door een accountant. Dat was voldoende. De controle van de kwaliteit van het onderwijs ligt bij de Onderwijsinspectie.”

Woordvoerder Cas Teijssen van de Onderwijsinspectie: “Het instituut gaat zelf over de reguliere kwaliteitszorg.” De inspectie, zo legt hij uit, gaat alleen kijken als er signalen zijn dat er wat mis is, bijvoorbeeld naar aanleiding van berichten uit de media.

En dan nu naar rabbijn Evers, die 4 juni aanstaande zijn dertigjarig jubileum viert bij het NIS. Volgens onze bronnen worden er niet alleen lokalen en docenten bekostigd met het subsidiegeld, maar ook flinke declaraties van de rector. “Het gaat naar torenhoge telefoonrekeningen en een leaseauto voor Evers’ gezin,” vertelt bron A, een actief lid van de joodse gemeenschap in Amsterdam.

Bron B, een joodse prominent en goede bekende van het NIS, bevestigt dit en laat ons Evers’ arbeidsovereenkomst inzien. Het is één contract voor twéé instellingen: Evers is voor 40 procent in dienst bij het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en voor 60 procent bij het seminarium.

Bron B: “Het kerkgenootschap eiste vanwege de 40-60-constructie dat het seminarium een gedeelte van Evers’ onkosten zou betalen. Maar het kerkgenootschap overlegde vooraf niet met het NIS welke onkosten ze allebei redelijk vonden. Het NIK beloofde Evers bijvoorbeeld een leaseauto waarin hij een goed deel van zijn twaalfkoppige gezin kwijt kon en 45.000 kilometer mee mocht rijden. En dat terwijl hij in de tijd dat hij rolschaatsen zou onderbinden al op zijn werk kon zijn. Het NIK kon die leaseauto dan gedeeltelijk verhalen op het NIS. Het seminarium was zo dus de melkkoe van het kerkgenootschap.”


In de jaarverslagen die we na herhaaldelijk vragen eindelijk krijgen, lezen we dat de post ‘overige kosten bureau rectoraat’ jaarlijks ongeveer 30.000 euro bedraagt. Van onze bron horen we dat hierin ook de declaraties van Evers zijn verwerkt. Hoeveel dat jaarlijks precies is, valt niet op te maken uit de jaarrekening.

Vorig jaar hebben het NIS en het NIK de nodige strubbelingen gehad over wie nu eigenlijk de onkosten van Evers moest betalen. In uitgelekte notulen van de bestuursvergadering van het kerkgenootschap van 16 maart 2010 lezen we over de interne ontevredenheid hierover. “De voorzitter geeft aan zeer ontstemd te zijn dat na het grote gebaar van het NIK – de toezegging om de kosten uit het verleden voor zijn rekening te nemen – er van de kant van het NIS geen enkele centimeter wordt toegegeven.” Verderop: “Dit bevestigt het beeld dat het NIS slecht functioneert, zegt de voorzitter.”

In een e-mailwisseling van 22 april 2010 tussen twee leden van de Raad van de Joodse Gemeente Amsterdam wordt, verwijzend naar de curieuze ‘onkostenregeling’ van Evers, melding gemaakt van ‘fraude binnen het NIS’. Deze mail wordt ge-cc’t aan alle dertig leden van de Amsterdamse tak van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap. Volgens onze bronnen heeft niemand er iets mee gedaan.

Wel weten we dat Abraham Baumgarten, de voorganger van hoofdcurator van het NIS Bas de Bruijn, in 2008 heeft geprobeerd een melding te doen bij de Centrale Financiële Instellingen (CFI) van het ministerie van Onderwijs, die de financiën van onderwijsinstellingen controleert. Baumgarten wil er desgevraagd niet op ingaan, maar bij het ministerie ligt inderdaad een brief van zijn hand van 20 juli 2008, bevestigt woordvoerder Job Slok. Volgens Slok wordt daarin echter geen fraude gemeld. Het departement heeft de brief daarom afgedaan als een interne aangelegenheid. “De kloppende accountantsverklaring van het NIS was voor ons voldoende.”


Een accountant controleert de boekhouding echter alleen steekproefsgewijs, uitgaand van de integriteit van het management.

In NIK-notulen van 16 februari 2010 lezen we wel dat er over het creatieve boekhouden ruzie is geweest tussen hoofdcurator Baumgarten en Ruben Vis. Vis is VVD-lid van de Noord-Hollandse Provinciale Staten en secretaris van het NIK, en in die hoedanigheid frustreerde hij volgens een van onze bronnen alle pogingen van Baumgarten om het NIS-geld ‘onaantastbaar’ te maken voor de exorbitante onkosten van het bureau van de rector. Toen Baumgarten, eveneens VVD-lid, hierover zijn beklag deed bij Herbert Zilverentant, directeur van het partijbureau van de VVD, lekte dat uit. In NIK-notulen lezen we dat Baumgartens aftreden werd gewenst: “Er is afgesproken om de heer Baumgarten diplomatiek over te halen om op te stappen.” Baumgarten zelf wil na lang aandringen alleen kwijt dat hij uit eigen beweging en om gezondheidsredenen opstapte.

Zilverentant bevestigt desgevraagd dat er destijds een geschil was. “Maar ik weet niet meer precies waar het over ging. Het had in ieder geval niets met de VVD te maken, dus heb ik daar geen actie op ondernomen.” Ruben Vis houdt zich onbereikbaar voor een reactie.

NIK-bestuurder Peter Luzac bevestigt dat er problemen waren. “De strubbelingen daarover hebben lang geduurd, maar sinds eind 2010 zijn al Evers’ onkosten voor rekening van het NIK. En het NIS is bezig met een nieuw contract voor Evers. Dan is alles weer zuiver.”

Het wordt tijd om Evers zelf om een reactie te vragen. Maar als we hem bellen, hangt de mediarabbijn meteen op. Terugbellen resulteert in een nors: “Stuur het dan maar per mail, dan kijk ik wel of ik commentaar wil geven.”


Er gaat een vragenlijst zijn kant op. Dan belt Evers terug om te zeggen dat Rob Okhuijsen namens hem contact met ons zal opnemen. Gek, wij dachten dat Evers zelf de woordvoering voor de orthodox-joodse gemeenschap deed. Maar inderdaad belt Okhuijsen, eerder woordvoerder van onder meer het AD. “U bent de woordvoerder van Evers?” vragen we voor alle duidelijkheid. “Het schijnt,” luidt het antwoord.

Okhuijsen regelt een gesprek met Evers en meldt dat hij er samen met NIS-vicevoorzitter Menno Paktor bij zal zijn. Locatie: de lobby van een hotel in Amsterdam-Zuid.

Maar voordat dat gesprek plaats vindt, blijkt dat de joodse gemeenschap inmiddels doorheeft met welk onderzoek we bezig zijn. Een anonieme beller ventileert uitvoerig beschuldigingen aan het adres van rabbijn Evers. Ook al beloven we de beller anonimiteit, hij wil ons niet vertellen wie hij is. Pogingen om zijn tips te checken, lopen op niets uit.

Anderen proberen ons er juist van te overtuigen dat we betrokken zijn geraakt bij een ‘hetze’ tegen Evers. Die blijkt namelijk recentelijk te zijn gestegen tot de hoogste rabbinale rang. Niet iedereen in de joodse gemeenschap is daar blij mee, en HP/De Tijd zou gebruikt worden om Evers zwart te maken.

Toppunt van de bemoeienissen is een bizarre mail die ene ‘Deep throat’ aan ons verstuurt vanaf het waarschijnlijk speciaal voor dit doel aangemaakte adres [email protected]. De mail bevat insinuaties over ons onderzoek en onbegrijpelijke verwijzingen naar potentiële tipgevers. Uit het moeizaam geschreven epistel kunnen we opmaken dat Evers geen aangifte zal doen tegen degene die hij ervan verdenkt uit de school te hebben geklapt. “Hij geeft geen joden aan, ook geen verdorven lekkende druipers. Maar wij wel. En binnenkort. Morgen. Wij laten nog van ons horen. Bye.”


Als we uiteindelijk in de hotellobby zitten met Evers en zijn gevolg, is de sfeer verre van gemakkelijk. Woordvoerder Okhuijsen pakt ons vragenlijstje erbij en zegt: “Op privacygevoelige zaken hoeven we niet in te gaan.”

Dat doen ze dan ook niet. Eerst komt de uitgebreide geschiedenis van het NIS vanaf pakweg 1900 langs, wordt er stilgestaan bij de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog en hoe dat de gemeenschap heeft beschadigd. Rabbijn Evers zit er onderuitgezakt bij. “U vindt het onzinnig dat we deze vragen stellen?” vragen we om het ijs te breken. Evers schrikt op: “Nee hoor, ik vind het héél belangrijk. U mag alles vragen. Wij hebben niks te verbergen.”

Verderop in het gesprek laat hij toch zijn ergernis blijken: “Is dit nu nieuws waar Nederland op zit te wachten?” We wijzen erop dat het gaat om gemeenschapsgeld waarmee een school wordt gefinancierd die decennialang geen rabbijnen heeft afgeleverd, behalve Evers zelf. Wij willen dus graag weten waaraan het geld dan wél is besteed. Onze bronnen hebben het over fraude, en bovendien heeft NIK-woordvoerder Peter Luzac toegegeven dat Evers’ onkosten weleens erg hoog zijn uitgevallen. Hoe zit het dus met die declaraties?

NIS-vicevoorzitter Paktor: “Het is inderdaad een keer voorgekomen dat het NIS een hoge telefoonrekening had. Dat kwam door een verkeerd afgesloten internetcontract waarbij we per minuut betaalden. Dat wisten we niet. De verbinding heeft tien maanden opengestaan, met een rekening van zo’n tienduizend euro tot gevolg.”

En andere kosten waarover wij in de notulen hebben gelezen? Paktor: “De auto is ingeruild voor een goedkoper model.”


In notulen van de NIK-vergadering stond echter dat de rabbijn het daar niet mee eens is. Evers knikt. “Daar heb ik wel een tijd bezwaar tegen gemaakt.”

Paktor vindt dat logisch: “Dat doet toch iedereen die een auto van de zaak heeft en kleiner moet gaan rijden? Daar sta je niet gelijk om te springen. Overigens zijn dit zaken die meer speelden tussen het NIK en het NIS: hoe verdelen we de kosten van het ‘project Evers’?”

Paktor is van mening dat de verdeling van de onkosten ‘weinig relevant’ is voor HP/De Tijd. “Het seminarium kreeg dit jaar 155.000 euro aan subsidie, maar daar redden we het niet mee. De rest vullen we aan uit ons eigen vermogen. Al rijdt de rabbijn in een Rolls-Royce, niemand kan ons dat verbieden. Wij krijgen een vast bedrag en hoe wij dat besteden is aan ons.”

“Vinden jullie,” vraagt Evers, “dat er met subsidiegeld is gesmeten?”

Dat is dus wat we aan het uitzoeken zijn.

Okhuijsen: “Voor 150.000 euro belastinggeld?”

In zijn toon horen we sarcasme. Vindt Okhuijsen dat te weinig om onderzoek naar te doen, ook als het over een aantal jaren gaat? De woordvoerder: “Mijn persoonlijke mening doet er niet toe.”

Dan is er nóg een kwestie. Bron A heeft verteld dat het in de joodse gemeenschap algemeen bekend is dat als je studiefinanciering wilt hebben, je naar het NIS moet gaan. “Evers heeft bepaalde mensen die een extra inkomen konden gebruiken aan studiefinanciering geholpen door ze als ‘student’ in te schrijven. Ook zijn eigen familieleden kregen studiefinanciering zonder dat ze echt aan het NIS studeerden.”

NIS-bestuursvoorzitter De Bruijn heeft het ontkend (“Onze studenten hebben er zelfs geen recht op”), maar de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bevestigt dat er wel degelijk studiefinanciering is gestort op de rekening van NIS-studenten. Het archief van DUO gaat helaas niet verder terug dan 2004. Sinds dat jaar is er telkens een klein aantal studenten geweest dat een basisbeurs ontving. Hoeveel en welke studenten het betreft, kan het DUO, om de privacy van de leerlingen te beschermen, niet zeggen.


Hebben Evers’ vrouw en kinderen inderdaad aan het NIS ‘gestudeerd’ en kregen ze daar studiefinanciering voor? “Daar mag ik als rector geen mededelingen over doen,” bromt Evers. “Laat ze dat maar zelf vertellen. Ik vraag of ze contact met jullie willen opnemen.”

En hoe zit met het aanvragen van studiefinanciering? Evers: “Een van onze studenten was er in 1995 achtergekomen dat dat kon. We hebben dat maar toegestaan tot 2001. Daarna was het finito.”

Zoals net gezegd: volgens de Dienst Uitvoering Onderwijs klopt dat jaartal niet. Evers, Paktor en Okhuijsen vinden dat ‘gek’ en zullen het ‘uitzoeken’, zeggen ze.

Later zal Evers namens zijn vrouw mailen dat ze wel aan het NIS gestudeerd heeft, maar geen studiefinanciering ontving. Alle kinderen hebben er ook gestudeerd, meldt hij, maar of zij studiefinanciering ontvingen, laat hij in het midden.

Wel krijgen we een brief van Evers’ zoon Elisha die ook is verstuurd naar advocatenkantoor Kalff Katz, met zijn vaders commentaar op dit artikel. Volgens Evers is er geen sprake van spookstudenten, exorbitante onkosten of fraude. Bovendien spreekt Irene Zwiep volgens hem niet de waarheid als ze zegt dat het seminarium al eeuwen ligt te slapen. Medewerkers werkten juist dag én nacht en dat staat allemaal op papier.

Daarnaast baseert emeritus hoogleraar Nan Dodde zich op onjuiste informatie en spreekt Peter Luzac, woordvoerder van het NIK, ook al niet de waarheid. Volgens de rabbijn kon het NIS trouwens niet slecht functioneren, want de overheid stelde geen eisen. Kortom: onze bronnen hebben ons op het verkeerde been gezet. HP/De Tijd is bovendien van begin af aan uit geweest op een negatief verhaal en dus niet professioneel.


En nog iets: “Ik brom niet”, schrijft de rabbijn.

En nu? Vóór 1 juni van dit jaar moet het NIS alles ‘op de rit’ hebben, zegt de woordvoerder van de UvA. Er moeten cursusevaluaties komen van studenten, de opleiding moet extern worden getoetst en er moet een goed functionerende examencommissie worden ingesteld. En anders? Irene Zwiep: “Dan raken we echt ongerust.”

En wie let er op een goede besteding van het subsidiegeld? Zwieps Academische Raad niet; die gaat daar niet over. Het ministerie van Onderwijs evenmin. Woordvoerder Job Slok: “Dat ligt bij de accountant van de UvA.” Maar UvA-woordvoerder Paul Helbing kaatst de bal weer terug: “Als we harde bewijzen hebben dat er wat mis is, rapporteren we dat aan het ministerie.”

Met de besteding van het subsidiegeld is anno 2011 niets meer mis, stelt De Bruijn, voorzitter van het NIS-curatorium. Wel geeft hij toe dat er een ‘kwaliteitsslag’ nodig is om het voortbestaan van het Nederlands-Israëlitisch Seminarium te garanderen. Evers lijkt zich echter niet senang te voelen met de ‘ministeriële regeling’, zoals hij de affiliatie met de UvA noemt. “Het duurt vele jaren voor je een goede, volleerde rabbijn bent. Ikzelf ben al sinds 1974 bezig. Nu moeten we binnen drie jaar een rabbijn afleveren. Dat gaat ten koste van de kwaliteit.”

Bij het seminarium is veel veranderd om aan de eisen van de UvA te kunnen voldoen, benadrukt Evers. Zowel in de financiën als in de onderwijsopzet. “Alles is vernieuwd, behalve de rector.”