Spring naar de content

Waar is Hadzic?

Na de arrestatie van Ratko Mladic is Goran Hadzic de enige verdachte die nog wordt gezocht door het Joegoslavië-tribunaal. Zijn gezin wordt zwaar onder druk gezet door de Servische overheid, die de oud-president van Krajina zo snel mogelijk wil uitleveren. Een gesprek met de familie Hadzic. “Mijn vader heeft nul procent kans op een eerlijk proces.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

De salontafel ligt vol kranten met foto’s van Ratko Mladic op de voorpagina. De arrestatie van de 69-jarige voormalige bevelhebber van de Bosnisch-Servische troepen is hard aangekomen in huize Hadzic. Want nu staat de voortvluchtige pater familias, de 52-jarige Goran Hadzic, nummer één op de most wanted-lijst van Servië.

In zijn huis in het Servische Novi Sad vertelt zijn familie over de spanning, de invallen en de premiejagers. “Mijn moeder maakte me wakker op 26 mei,” zegt zoon Srecko Hadzic (23). “Eerst dacht ik dat mijn vader was gearresteerd. Toen vertelde ze me dat het Mladic was. We waren geschokt en verontrust. Wij zijn waarschijnlijk de enigen die de angsten van zijn familie begrijpen.”

Iedereen die landt op de luchthaven van Belgrado passeert net na de douane een affiche met gezochte kopstukken uit de oorlogen in het voormalige Joegoslavië. Op A4-formaat roept de Servische veiligheidsdienst BIA iedereen op die informatie heeft over de verblijfplaats van Ratko Mladic of Goran Hadzic, zich te melden. Diegene met de gouden tip kan een beloning van respectievelijk 10 en 6,4 miljoen dollar tegemoetzien, plus een nieuwe identiteit voor zichzelf en zijn familie.

Naaste familieleden van Goran Hadzic: v.l.n.r. zijn vrouw Zivka, zijn zus Goranka Meseldzija en zijn zoon Srecko

Nu Ratko Mladic van de lijst is geschrapt, is de Kroatische Serviër Goran Hadzic de allerlaatste van de in totaal 161 door het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag aangeklaagde oorlogsmisdadigers die nog vrij rondloopt. Anders dan Mladic wordt hij niet beschuldigd van genocide. Hadzic is aangeklaagd wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, begaan in de tijd dat hij president was van de zelfuitgeroepen staat Krajina (die eenderde van het Kroatische grondgebied besloeg) en vertegenwoordiger van in Kroatië wonende Serviërs die zich tegen de afscheiding van Joegoslavië bleven verzetten. Hij moet zich verantwoorden voor de moord op en vervolging van Kroaten en andere niet-Servische burgers, de langdurige opsluiting van burgers in detentiecentra waar martel- en moordpraktijken niet ongewoon waren, en de gedwongen deportatie van 28.000 niet-Serviërs uit het gebied dat tijdens de Kroatische onafhankelijkheidsoorlog in de jaren negentig onder zijn controle was.

Tijdens mijn research voor een boek over Radovan Karadzic ben ik op het huisadres van de familie Hadzic gestuit. Ik heb ze per brief benaderd voor een interview. Ik wil ze vragen hoe het is als iemand uit je naaste familie wereldwijd gesignaleerd staat, en wat zij vinden van de waslijst aan oorlogsmisdaden waarvan hij door het Joegoslavië-tribunaal wordt beschuldigd.

Zoon Srecko Hadzic reageert in eerste instantie positief. Maar daarna wil de familie weten of er ‘iets tegenover staat’. Hun financiële situatie is nijpend, zeggen ze, en ze hebben zelf geen baat bij publiciteit.

Ik leg uit dat het in Nederland niet gebruikelijk is om voor interviews te betalen en zeg mijn geplande reis naar Servië maar weer af.

In de tussentijd lees ik in Servische bladen dat de familiewoning twee keer is doorzocht, maar dat Hadzic zelf nog steeds niet is gearresteerd.

Dan krijg ik tot mijn grote verbazing ineens een e-mail van Srecko Hadzic. “Sinds ons laatste gesprek zijn de dingen drastisch veranderd,” schrijft hij. “In die tijd hadden we geen enkele reden om een interview te geven; de politie en de Servische regering zetten ons toen niet zo onder druk als nu. Van een politie-inval bij ons thuis en wat verbale dreigementen werden we niet bang. Maar nu moeten we onze stem laten horen en als er geen andere manier is, dan zou dit een goed begin zijn. Wij zijn bereid tot een interview met u zodra u in staat bent om Servië te bezoeken. Deze nieuwe druk en de acties tegen ons door onze eigen Servische regering zijn onverdraaglijk. We vrezen echt voor ons leven.”

Geen woord over een financiële vergoeding. We spreken af dat ik eind mei naar Servië zal vliegen voor het interview. Dan haalt de actualiteit ons in. Op donderdagochtend 26 mei wordt bekend dat Ratko Mladic is gearresteerd. De volgende dag zit ik in het vliegtuig naar Belgrado.

Het vrijstaande huis van de familie Hadzic in de stad Novi Sad moet tegenover een paar grote appartementencomplexen staan. Maar op het bewuste adres tref ik een unheimisch huis zonder ramen aan, waar onlangs brand heeft gewoed. Er is geen voordeur. Ik loop een lange gang in die uitkomt op een overwoekerde tuin vol oude meubels. Dit kan hun huis toch niet zijn? Aan de linkerkant van het huis staat een metalen hek van twee meter hoog, dat alles erachter aan het oog onttrekt. Ik zie zo snel geen deurbel of naambordje. Even verderop zit een man in een auto die zich opvallend onopvallend gedraagt. Waarschijnlijk politie in burger.

Ik bel Srecko Hadzic. “Wacht even,” zegt hij, “ik doe even de hond in zijn hok.” Dan opent hij het hoge metalen hek. Dat verlaten, zwartgeblakerde huis is van een onlangs overleden buurvrouw, legt Srecko uit. “De politie zegt dat een of andere dronkelap er brand heeft gesticht. Misschien was het bedoeld als een waarschuwing voor ons. We voelen ons er inderdaad niet veiliger door.”

Als ik over het gazon naar de vrijstaande villa loop, springt een blaffende Kaukasische herdershond ter grootte van een kalf in zijn kooi op en neer. “We hebben de hond voor de veiligheid. Vorig jaar liep er een Italiaan bij ons huis rond te snuffelen. Hij zei dat hij journalist was en dat hij aan een verhaal over oorlogsmisdadigers werkte, maar hij had wel een mes bij zich. Het was waarschijnlijk een premiejager.”

Het duurt een paar seconden voordat het tot me doordringt wat hij bedoelt. “Een premiejager?”

“De politie heeft ons gewaarschuwd dat we door die 6,4 miljoen dollar op het hoofd van mijn vader het risico lopen te worden ontvoerd, door mensen die mijn vader zo willen dwingen om zichzelf aan te geven, waarna zij de beloning kunnen opeisen. Het is zeer waarschijnlijk dat die Italiaan op zoek was naar mijn vader. De politie heeft hem laten gaan, want hij had niemand van ons neergestoken. Maar de politie heeft ons gewaarschuwd dat we ’s nachts niet alleen de straat op moeten gaan.”

We installeren ons aan een ovale houten tafel in de ruime woonkamer, waar een icoon boven de tv hangt. Op het gehaakte tafelkleed worden Turkse koffie, een fles bronwater, een schotel met gebak en maïsbrood uitgestald. Een zus van Goran Hadzic, de 49-jarige Goranka Meseldzija, en zijn 54-jarige vrouw Zivka Hadzic zijn ook aangeschoven. De arrestatie van Ratko Mladic is de familie niet in de koude kleren gaan zitten. Ze hebben de afgelopen dagen aan de televisie gekluisterd gezeten. Srecko ging alleen naar buiten om sigaretten te kopen.

De allereerste beelden van de voormalige opperbevelhebber van de Bosnische Serviërs duurden nog geen minuut.

Mladic, die van achteren werd gefilmd, droeg een pet op zijn grijze haar en werd door vijf politieagenten door het gerechtsgebouw gevoerd waar hij zou worden ondervraagd. Zijn bewegingen waren traag.

“Hij is geen dappere generaal meer, maar een vermoeide oude man,” zegt Meseldzija. Srecko denkt dat zijn familie nu beter af is. “Ik denk dat het makkelijker voor ze gaat worden, ook al zal hij nu in Nederland sterven. Maar ze staan nu tenminste niet meer onder druk, en ze krijgen zijn pensioen van 50.000 euro. De druk op ons zal juist alleen maar toenemen.”

Dat vermoeden wordt diezelfde middag nog bevestigd door de Servische president Boris Tadic, tijdens een persconferentie die rechtstreeks over de hele wereld wordt uitgezonden. “Namens de Republiek Servië deel ik u mee dat Ratko Mladic vanochtend is gearresteerd. (–) Dat zal ons helpen een stap dichter bij verzoening in de regio te komen. Ik geloof dat de deur naar de Servische toetreding tot de EU open is.”

Dan begint Tadic over de last man standing: “We werken ook aan de arrestatie van Goran Hadzic. Dit is een van de verplichtingen van Servië. Ik roep hem op om samen te werken met de Servische veiligheidsdiensten, want vandaag moet hij begrijpen dat hij zich niet langer kan verbergen. Ik hoop dat we dit hoofdstuk uit onze geschiedenis snel kunnen afsluiten.”

Srecko Hadzic is er niet van onder de indruk. “In het begin moest ik erom lachen: kijk hem nou, hij spreekt zelfs in het Engels over mijn vader. Nu is mijn vader nummer één. Mijn vader is de laatste voortvluchtige. Op een bepaalde manier heeft hij gewonnen.”

Voor Servië staat er veel op het spel. Hadzic’ aanhouding is een van de voorwaarden voor de EU om de Servische toetreding zelfs maar in overweging te nemen. Zoals de Servische speciale aanklager voor oorlogsmisdaden, Vladimir Vukcevic, het zei: “Totdat wij Hadzic arresteren houdt hij ons allemaal, de burgers van Servië, gegijzeld.”

“Wat vind je daarvan?” vraag ik Srecko.

“Wíj worden juist gegijzeld, want wíj lijden onder deze situatie. Er worden huiszoekingen gedaan bij ons en bij onze vrienden en familie. Mijn tante is haar baan kwijtgeraakt, mijn zus en ik hebben van de politie te horen gekregen dat we niet mogen werken. Nu willen ze zelfs ons huis in beslag nemen; dan hebben we niet eens meer een dak boven ons hoofd. Ik begrijp best waarom de Servische regering hem in de gevangenis wil hebben. Maar ze schieten er niets mee op; hierdoor wordt Servië alleen maar nog meer vernederd. En verder zal er door zijn arrestatie niets veranderen. De mensen krijgen heus niet meer geld of beter werk, en de EU vindt wel iets anders om onze toetreding tegen te houden. Servië is het enige land dat alle politici die tijdens de jaren negentig in functie waren naar de gevangenis stuurt. Dat is echt verschrikkelijk. Servië is geen serieus land, iedereen kan met ons doen wat ze willen. Soms lijkt het alsof we er plezier in hebben onszelf te vernederen. Er woedde hier een burgeroorlog; het is onbestaanbaar dat één kant aan alles schuldig is.”

De problemen voor de familie Hadzic begonnen in 2004, toen Carla Del Ponte, destijds hoofdaanklager van het Joegoslavië-tribunaal, haar handtekening zette onder de geheime aanklacht tegen

Hadzic. Het bijbehorende arrestatiebevel was nog maar zeven uur in handen van de autoriteiten in Belgrado toen Goran

Hadzic met onbekende bestemming vertrok. Sindsdien is hij spoorloos.

Del Ponte vertelde kort daarop tijdens een persconferentie hoe die vlucht in zijn werk was gegaan. “Op 13 juli om 12.38 uur verliet de verdachte zijn huis. 45 minuten later keerde hij terug. Van 13.18 uur tot 16.29 uur was hij bij zijn gezin. Hij verliet het huis weer met een tas, stapte in een auto en reed weg. Om 18.50 uur keerde zijn chauffeur terug met de auto, maar zonder Hadzic.”

De familie grijnst als ik vraag hoe het kon dat Hadzic binnen zeven uur op de hoogte was van zijn aanstaande arrestatie. Hadzic had overal vrienden, zeggen ze: Kroaten, moslims, Russen, maar ook mensen uit de Verenigde Staten en West-Europa. Waarschijnlijk heeft een van hen hem getipt.

Op de dag dat zijn vader verdween, was Srecko zestien. “Toen we van de aanklacht hoorden, zaten we net aan het middageten. Mijn vader kreeg een telefoontje, ging naar boven om te bellen en zei toen hij terugkwam: ‘Ik moet weg.’ Hij maakte nog een grap over de aanklacht. Vlak daarvoor waren er in een kerkje in het dorp waar we toen woonden, tranen in de ogen van een icoon verschenen, en verscheidene gelovigen kwamen daarnaar kijken en bidden. Mijn vader zei: ‘Ze huilt niet alleen vanwege mijn aanklacht, maar ook om het lijden van het Servische volk in deze dagen.’ Hij gaf mij en mijn zus een afscheidskus. Toen hij wegging, liet hij zijn telefoon op tafel liggen, die nam hij anders altijd overal mee naartoe. Daardoor wisten we dat hij voorlopig niet terug zou komen.”

De Servische geheime dienst kreeg veertig dagen de tijd om Hadzic te vinden. Daarna werd de opdracht doorgeschoven naar de Servische politie. De geheime dienst waarschuwde van tevoren nog wel even dat de politie het huis zou komen doorzoeken. “Ze zeiden: ‘We willen jullie niet onder druk zetten, maar de politie komt straks en dat zal niet aangenaam zijn.”

Toen Del Ponte op de persconferentie vertelde dat ze bewijs had dat Hadzic er in een witte Fiat Punto vandoor was gegaan, en zelfs een foto van hem kon laten zien op het moment dat hij zijn huis verliet, besloot Srecko op onderzoek uit te gaan. Hij vond een filmcamera zonder serienummer die tussen takken en bladeren in de tuin was verstopt. “Onze telefoon zal ook wel worden afgetapt. En ons huis zit vast vol afluisterapparatuur. Waarschijnlijk wordt er op dit moment ook meegeluisterd.”

De eerste maanden na Hadzic’ verdwijning maakte de familie zich geen zorgen. Toen de Servische oud-president Slobodan Milosevic in 2001 werd gearresteerd, vertrok Hadzic voor drie maanden naar Rusland, voor het geval hij ook zou worden aangeklaagd. Maar er gebeurde niets, en Hadzic keerde opgelucht terug, met foto’s van Kozakken. “Hij heeft zelfs overwogen om mee te doen aan de Russische versie van het tv-programma Who Wants to Be a Millionaire,” zegt Srecko. “Hij wist veel antwoorden.”

Goran Hadzic is een intelligent man, wil zijn zoon maar zeggen. Zijn vader is afkomstig uit een vooraanstaande familie in Kroatië, die altijd politiek actief is geweest; hij houdt van schaken, doet aan karate en is afgestudeerd als econoom. Maar de kranten schrijven dat Hadzic in een magazijn werkte voordat hij in de oorlog. na een korte carrière als politicus, president werd. “Dat was een eenvoudig baantje dat mijn vader als student had om zichzelf te onderhouden. Mijn vader is geen boer. Hij is jong getrouwd, had op mijn leeftijd al een baan, en werd op zijn 33ste president van Krajina.”

Er wordt wel meer over Hadzic gezegd dat niet waar is, volgens zijn familie. Zo zou hij een rol hebben gespeeld bij wat de annalen is ingegaan als de Bloedige Pasen van Plitvice in 1991, een confrontatie tussen Serviërs en Kroaten waarbij aan beide zijden een dode viel, waarna de Kroatische afscheidingsoorlog in volle hevigheid losbarstte. “Het was puur toeval dat Goran daar net in een vakantiehuis zat,” zegt zijn zus Goranka Meseldzija. “Goran is nota bene zelf in elkaar geslagen, geboeid en vastgebonden aan de achterkant van een auto die vervolgens wegreed. Ze hadden hem zeker vermoord als een Kroaat hem niet had herkend van de televisie.”

Op dat moment maakte Hadzic deel uit van een Servische delegatie die onderhandelde met de Kroatische president Franjo Tudjman over de rechten van de Serviërs in Kroatië. Na het incident werd Hadzic voorzitter van de ‘Servische Republiek Krajina’. Hij raakte bevriend met Slobodan Milosevic en Zeljko Raznatovic, beter bekend als Arkan, de beruchte Servische crimineel die als wapenhandelaar en militieleider een grote rol speelde in de oorlogen in Kroatië en Bosnië. Voordat het Joegoslavië-tribunaal de kans zou krijgen Arkan te vervolgen wegens oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, werd hij 2000 in Belgrado vermoord. Op zijn begrafenis prees Hadzic hem volgens The New York Times ‘als vriend, adviseur en militair’: “Hij was een grote held.”

Hadzic’ familie zegt niets te weten van zijn activiteiten als oorlogspresident. Hij zat voortdurend in Londen, Parijs, New York, Washington en Genève voor vredesonderhandelingen. Als hij al thuis was, praatte hij niet over zijn werk, herinnert zijn zus zich. “Er zijn niet veel presidenten die al hun burgers bij hun achternaam kennen. Maar mijn broer wel,” zegt ze over Goran, die in de Krajina is opgegroeid.

Nadat de zelfverklaarde republiek in 1995 was gevallen en Kroatië onafhankelijk was geworden, werd Hadzic achtervolgd door een reeks ‘ongelukken’. Te veel om toeval te zijn, denkt zijn familie nu. Bij een bezoek aan Banja Luka besloot hij een dag langer te blijven dan gepland. De helikopter die hem kwam halen, vloog onverrichter zake terug en stortte neer; de piloot kwam om het leven. Een andere keer werd Hadzic’ auto van de weg gedrukt; twee chauffeurs vonden de dood. Uit voorzorg startte Hadzic zijn auto altijd op afstand, en nooit als zijn kinderen in de buurt waren. Hij was bang voor een autobom.

De familie is er dus van overtuigd dat er een complot was om Hadzic te vermoorden, al kan ze naar het motief alleen maar raden. “Hij was een goede vriend van Milosevic. Misschien wist hij iets? We weten het niet.”

Wat ze wel weten, is dat de veertien punten tellende aanklacht tegen Hadzic niet deugt. “Het is een belachelijke aanklacht,” zegt Srecko. “Hij heeft niets slechts gedaan. Hij heeft juist veel Kroaten gered. Zoals de familie Buhvald, die bij ons in het dorp woonde; toen een stel heethoofden hen wilden aanvallen, zei hij dat ze onder zijn bescherming vielen. Ze wonen nog steeds in het dorp. Maar heel Vukovar kon hij niet beschermen.”

Srecko doelt op het bloedbad van Vukovar in november 1991, waarvoor Hadzic volgens de tenlastelegging verantwoordelijk is. Ongeveer 255 mannen, vooral Kroaten (zowel burgers als krijgsgevangenen), werden door Servische troepen uit het ziekenhuis meegenomen naar Ovcara, zo’n vijf kilometer ten zuiden van Vukovar. Daar werden ze mishandeld en gemarteld, en de volgende dag geëxecuteerd. Hun lichamen werden begraven in een massagraf.

Hadzic heeft de vervolging van ‘de Kroatische en andere niet-Servische burgerbevolking’ volgens de aanklacht ‘beraamd, in gang gezet en verordonneerd, of bij het beramen, voorbereiden of uitvoeren ervan geholpen’. Maar volgens Srecko kan zijn vader niets met het bloedbad van Vukovar te maken hebben, ‘omdat hij op dat moment in Slavonië was’.

Ook had Hadzic volgens hen part noch deel aan de moordpartij in Lovas. Op 18 oktober 1991 werden vijftig Kroatische burgers door Servische paramilitairen gedwongen een mijnenveld in te lopen aan de rand van het dorp Lovas. Een gevangene werd onderweg doodgeschoten, omdat hij niet in staat was om verder te lopen. Toen de Kroaten het veld in liepen, ontplofte ten minste één mijn en openden de troepen het vuur op de gevangenen. Een passerende generaal van het Joegoslavische Volksleger maakte een einde aan de executie. Toen waren al 21 gevangenen dood.

Volgens echtgenote Zivka hoorde Goran Hadzic pas een week later wat er gebeurd was. “Hij voelde zich misselijk en zei de rest van de dag geen woord.”

Srecko zegt dat zijn vader geen gezag had over de verantwoordelijken. “Hij heeft sommige oorlogsmisdaden laten onderzoeken. Maar hij had niet de macht om deze mensen te straffen.”

“Maar hij was toch de president,” zeg ik.

“Ja, maar hij had geen militaire macht.”

Bij het Joegoslavië-tribunaal wordt daar anders over gedacht. Volgens de aanklacht was Hadzic van half 1991 tot eind 1993 ‘de jure commandant’ van de Territoriale Verdedigingsmacht en het Servisch Vrijwilligerskorps, beter bekend als Arkans Tijgers. Hadzic zou bovendien persoonlijk betrokken zijn geweest bij twee incidenten. Op 21 september 1991 zou hij samen met Arkan een bezoek hebben gebracht aan een detentiecentrum in Dalj, waar Kroatische burgers werden vastgehouden. Direct na Hadzic’ bezoek werden twee mensen vrijgelaten. Elf anderen werden onder Arkans leiding vermoord en later in een massagraf teruggevonden.

Twee maanden later zou Hadzic een groep Kroatische en andere niet-Servische strijders die betrokken zouden zijn geweest bij de verdediging van Vukovar op transport hebben gesteld naar Dalj. Daar werden ze ondervraagd, mishandeld en gemarteld. Minstens 35 van hen werden geëxecuteerd.

Srecko Hadzic gelooft niet dat zijn vader in Den Haag een eerlijk proces zal krijgen. “Hij durft het niet aan om zichzelf in Den Haag te gaan verdedigen, want zijn opvolger Milan Martic (in 1994 en1995 president van Krajina – ZV) heeft 35 jaar gekregen. Terwijl Naser Oric en Ramush Haradinaj makkelijk zijn weggekomen (Oric, een Bosnische moslim kreeg twee jaar, Haradinaj, een Kosovaars-Albanees guerrillalid, werd vrijgesproken – ZV). Er is nul procent kans dat mijn vader zijn onschuld kan aantonen. Het is een politieke rechtbank. Of er recht wordt gesproken, daar maalt niemand om.”

Plotseling staat Zivka Hadzic op en zet de televisie aan. Tijdens ons gesprek is de zwangere dochter van Hadzic, Ivana, met haar man en zoontje binnengekomen. Ze zitten al klaar om naar de talkshow van Ivan Ivanovic te kijken. Ivanovic heeft een terugkerend item over Goran Hadzic, waar de familie enorm om moet lachen. Er verschijnt een foto van Goran Hadzic in beeld met een bewegend mondje, en hij zegt met samengeknepen stem: “Ze krijgen me nooit te pakken.”

“Aan het einde van programma komt Goran nog een keer.” En inderdaad, weer ligt de familie in een deuk.

In 2007, drie jaar na Hadzic’ verdwijning, ging het leven zijn gangetje. Zoon Srecko studeerde rechten en ging regelmatig naar Italië, Griekenland en Spanje. Maar daar kwam een eind aan toen zijn naam, en die van de rest van de familie, op een lijst van Interpol werd gezet, omdat ze ervan werden verdacht een voortvluchtig familielid te helpen. Vanaf dat moment konden ze niet meer naar het buitenland. Srecko’s zus Ivana studeerde ook. Gorans moeder woonde inmiddels bij hen in, want ze was seniel en had veel zorg nodig. Gorans vader overleed. Ivana trouwde en kreeg een zoon. De familie hoopte vurig dat het hoofd van de familie een teken van leven zou geven – maar dat kwam niet.

Nog steeds bezweren ze niets van hem te hebben gehoord sinds 2004. “Hij weet dat de politie hem zal traceren als hij ons een bericht probeert te sturen. Hij beschermt ons door geen contact op te nemen. Maar het is heel moeilijk. Wordt hij misschien ergens tegen zijn zin vastgehouden? Wil hij zich misschien overgeven? We weten het niet.”

“Hebben jullie erover nagedacht wat hij met zijn leven doet en waar hij zou kunnen zijn?” vraag ik. De Bosnisch-Servische leider Radovan Karadzic bleek zich bij zijn aanhouding in 2008 jarenlang in Belgrado te hebben verborgen, als alternatief genezer met een lange baard. “Jullie vader ziet eruit als een priester, en het gerucht gaat dat hij zich in kloosters schuilhoudt.”

Srecko zegt dat zijn vader inderdaad een religieus mens is. “Hij nam me mee naar orthodoxe kloosters in Servië. Soms bleven we daar ook slapen. Maar hij kan overal zijn. Volgens de kranten zit hij in Wit-Rusland en biedt de geheime politie van president Loekasjenko hem onderdak, en ze schrijven ook dat hij in Rusland is of in San Diego in Californië. Ik weet niet wat ik moet denken of wie ik moet geloven.”

Zijn moeder glimlacht en haalt herinneringen op aan de liefde van haar man voor de wiskunde. “Misschien geeft hij wel ergens in de wereld wiskundeles. Of fokt hij honden. Hij deed graag mee aan hondenshows met Duitse herders en rottweilers. Goran was eens op een hondenshow in Servië toen een verslaggever tegen hem zei dat hij sprekend op Goran Hadzic leek. Goran moest lachen en zei: ‘Dat kan wel kloppen.’”

“Nu hebben we een Kaukasische herdershond uit Rusland,” zegt Srecko.

Alweer een Russische connectie, merk ik op.

“Wij zijn orthodoxe mensen,” glimlacht zijn tante Goranka.

In 2008 deed de politie gelijktijdig invallen bij Hadzic thuis in Novi Sad, bij zijn zus Goranka thuis en op haar werk, en op het werk van de man van zijn dochter Ivana, Igor. In 2009 en 2010 was het hetzelfde verhaal. Maar de jaarlijkse invallen leken eerder op routinecontroles dan dat de agenten daadwerkelijk verwachtten iets te vinden. Srecko: “De politie zegt vaak tegen ons: ‘Sorry, wij doen ook maar ons werk.’”

Maar het laatste halfjaar is de druk opgevoerd en gaan de politie en de aanklagers volgens de familie zelfs intimidaties niet uit de weg. “Toen we op het politiebureau kwamen om een verklaring af te leggen, begonnen ze ons bedreigen,” vertelt Srecko. “Ze zeiden tegen mijn zus: ‘Jij zult nooit een baan vinden. En al zou je er een krijgen, dan sturen we elke dag een inspecteur langs om te kijken of je niet wat verkeerd doet. Het heeft geen zin om een baan te zoeken. En je familieleden die wel werk hebben, raken het kwijt.’”

Goranka verloor twee maanden geleden haar baan, zegt ze. “Omdat ik de zus van Goran Hadzic ben. De directeur van het bedrijf zei: “Ik word zwaar onder druk gezet. Ik moet je ontslaan.’”

“De collega’s vonden het allemaal vreselijk,’ zegt Srecko. “Waarom moet de familie worden gestraft voor wat Hadzic’ heeft misdaan – áls hij al iets heeft misdaan?”

De familie voelt zich steeds meer geïsoleerd. Alleen hun beste vrienden komen nog op bezoek, want bijna iedereen die contact met ze heeft, wordt verhoord of krijgt te maken met een huiszoeking. “De politie heeft gezegd dat ze ervoor zouden zorgen dat onze vrienden en familie niet meer langskwamen. Dat er niet eens een loodgieter meer naar ons toe zou durven komen om iets te repareren.”

Sommige familieleden praten niet eens meer met ze. “Na de oorlog is de nicht van mijn moeder met een Kroaat getrouwd. Sindsdien heeft ze nooit meer contact met ons opgenomen. Dat komt vast door alle Kroatische propaganda.”

“Je vader is beschuldigd van etnische zuivering,” zeg ik. “Veel moslims en Kroaten beschouwen jouw vader en daarmee ook de familie als ‘het Kwaad’.”

“Ja,” zegt Goranka, “dat is het probleem van de burgeroorlog.”

Srecko vindt dat onrechtvaardig. “Misschien heeft Ante Gotovina (een Kroatische generaal die tot 24 jaar is veroordeeld wegens oorlogsmisdaden en het verdrijven van ruim 90.000 Serviërs uit Krajina) familie die wél goed is, maar die kennen wij niet. Tijdens de bezetting van Vukovar is mijn zus toen ze ziek was door een moslimarts geholpen, een andere moslim heeft mijn moeder en zus de Donau overgezet naar Servië. Wij haten niemand. Mijn beste vriend is een Hongaar.”

De familie leeft van het pensioen dat de inwonende moeder van Hadzic krijgt van de Servische overheid. “Maar ze is ziek, en we maken ons zorgen over wat er zal gebeuren als ze komt te overlijden. We weten niet waar we dan van moeten leven.”

“Mijn oma is seniel,” zegt Srecko. “Ze haalt haar zoon en haar broer door elkaar, omdat haar broer ook is vervolgd, tijdens het communisme. Ze denkt dat ze nog in de Tweede Wereldoorlog leeft; ze heeft in twee concentratiekampen gezeten, Jasenovac en Baden-Baden in Oostenrijk. Uit Baden-Baden is ze ontsnapt, maar ze is weer door de nazi’s gevangen genomen, en toen moest ze in Wenen voor een Oostenrijkse familie werken als poetsvrouw. Na de oorlog is ze uit Oostenrijk terug komen lopen. Mijn grootvader Sreten, naar wie ik genoemd ben, is door Ustasja’s (Kroatische nazi’s) vermoord. Ze hebben zijn hart eruit gesneden en zijn huis in brand gestoken, en de stallen erbij, met paarden en al. Alsof paarden een nationaliteit hebben… De kleinzoon van de moordenaar van mijn opa zou in de jaren negentig in het Kroatische leger hebben gezeten. Hij maakte kettingen van Servische vingers. We zijn altijd slachtoffers geweest.”

De financiële situatie zou inmiddels zo nijpend zijn dat de ouders van Zivka Hadzic uien en aardappelen uit Kroatië sturen. “Mijn moeder zoekt altijd de goedkoopste producten in de supermarkt,” zegt Srecko. “Maar het is moeilijk. De mannen van Ivana en Goranka hebben nog werk, maar voor hoe lang? Onze mensenrechten worden geschonden. De kranten hier schrijven dat we geen werk kunnen vinden, en dat klinkt alsof we te lui zijn om een baan te zoeken. Maar de politie heeft letterlijk tegen ons gezegd: ‘Jullie mogen niet werken.’ Dat durven ze in Servië niet in de krant te zetten.”

Srecko heeft zijn studie moeten opgeven omdat de familie die niet meer kon betalen. “Drie jaar nadat ik gestopt was, heeft een hoogleraar aangeboden me te helpen om mijn studie weer op te pakken. Een paar dagen later werd hij gearresteerd. Hij kreeg van de politie te horen dat hij me niet meer mocht helpen. Dat is zes maanden geleden. Nu doe ik niets, en dat is echt killing. Ik ben bijna 24, en ik kan niets doen met mijn leven.”

Dat ze nu ook hun huis uit dreigen te worden gezet omdat ze Hadzic hulp zouden bieden, vindt Srecko belachelijk. “Of hij schuldig is of niet, er is geen reden om ons te straffen. We zouden het liefst in een ander land asiel aanvragen, omdat onze eigen regering ons behandelt alsof wij de vijand zijn. Ik voel me alsof ik in de gevangenis zit. We worden behandeld als een nationale bedreiging, als tweederangs-burgers.”

En het wordt steeds erger, zegt Srecko. “Wat zouden ze nu weer bedenken? Misschien lopen we binnenkort wel met een geel lint om onze arm, net als de joden in de Tweede Wereldoorlog. We voelen ons echt vernederd. De democraten in Servië hebben de mond vol van tolerantie, mensenrechten, en dat we allemaal gelijk zijn. Maar wij worden echt niet als gelijken behandeld. Mijn moeder zegt dat wij niet vrij zijn.”

Zijn tante Goranka valt hem bij. “We zijn net als de joden in nazi-Duitsland.”

“Zou het niet voor iedereen beter zijn als hij zich overgeeft?” vraag ik.

“Die beslissing is niet aan ons,” zegt Goranka.

Srecko: “Wij kunnen moeilijk zeggen dat hij zich moet overgeven. Het is zíjn leven, híj moet die beslissing nemen… Hij weet waarschijnlijk heus wel hoe wij nu leven. Of hij moet ergens in de bossen zitten, zonder mensen om hem heen. Maar als hij denkt dat wij dit verdienen…. Ik wil dit eigenlijk niet eens zeggen of denken, maar als hij denkt dat wij het verdienen om zo te leven, dan is dat maar zo. Ik wil niet boos op hem zijn.”

“Maar bén je boos op hem?” vraag ik.

Diepe stilte.

“Is het de moeite waard?” zegt Srecko ten slotte. “Hij zou zijn leven moeten opofferen om ons te redden. Hij moet kiezen: zijn familie en hijzelf kunnen het niet allebei tegelijk naar de zin hebben. Of hij is vrij en wij leven zoals we nu leven, of we krijgen financiële steun van de overheid in de vorm van zijn pensioen en geld voor tickets om hem te bezoeken en hij rot weg in de gevangenis.”

“Wat zou je tegen hem willen zeggen?”

“Allereerst dat ik van hem hou. En dat hij zou moeten zien hoe wij leven. Maar als hij dan nog steeds vindt dat hij zich schuil moet houden, dan moet hij dat doen.”

Zodra de voicerecorder uit staat, vraagt Srecko Hadzic: “Klopt het dat er Nederlandse universiteiten zijn met Engels als voertaal? Ik vermoed dat ik binnenkort veel in Nederland zal zijn.”