Spring naar de content

‘De dagen van dit regime zijn geteld’

Voor zijn recente arrestatie sprak en blogde de Chinese dissident Ai Weiwei vrijuit over zijn zware jeugd, het belang van de westerse kunst en de onafwendbare val van het communistische bewind in Peking. ‘Mijn blog is voor veel mensen een deel van hun leven.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Vertelt u eens over uw jeugd en hoe het allemaal begon.

“Ik ben in 1957 geboren. Mijn vader Ai Qing was dichter. Toen ik klein was, werd hij verbannen naar de Gobiwoestijn, vlak bij de Russische grens. Daar heb ik tot mijn zestiende gewoond. Het leven was er hard, we konden nauwelijks naar school. Ik groeide op tijdens de Culturele Revolutie. We moesten kritiek en zelfkritiek uitoefenen en de geschriften van Mao, Marx en Lenin bestuderen, elke dag opnieuw.”

Maar u hebt toen ook veel geleerd van uw vader en zijn literatuur.

“Mijn vader heeft in Parijs in de jaren dertig een kunstopleiding gevolgd en was een heel goede kunstenaar. Maar hij was amper terug in China of hij werd door de Kwomintang, de Chinese nationale volkspartij, in de cel gegooid. De drie jaar dat hij achter de tralies doorbracht, kon hij niet schilderen, en daarom ging hij schrijven. Hij was sterk beïnvloed door Franse dichters als Apollinaire, Rimbaud en Baudelaire. De communisten zeiden later dat hij een antirevolutionair was; daarom werd hij verbannen. In een dorp met tweehonderd inwoners moest hij de openbare toiletten schoonmaken. Dat was een buitenproportioneel zware straf. Hij was toen al bijna zestig en had nog nooit lichamelijk zwaar werk gedaan. Hij kreeg bijna nooit een dag rust, maar daar maakte hij grapjes over: ‘De mensen moeten toch elke dag schijten?’ En toch nam hij zijn werk uiterst serieus. Ik was te klein om hem te helpen, maar ik zocht hem vaak op in het toiletgebouw.”

Sprak u nooit met hem over kunst en literatuur?


“Jawel, vaak. We moesten al zijn boeken verbranden, want die hadden hem in de problemen gebracht. Hij hield maar één boek, een Franse encyclopedie, waar hij me elke dag uit voorlas. Hij vertelde ook vaak over de Romeinen, welke landen ze hadden veroverd en wie er wie had vermoord. Hij was ook dol op Rodin en Renoir en op moderne poëzie.”

Kon uw vader later zijn beroep weer oppakken?

“In de jaren tachtig kreeg hij eerherstel. Hij werd voorzitter van een literair genootschap en ging ook zelf weer schrijven. Hij was heel gedreven, en daarnaast een heel vriendelijke, zachtmoedige man. Hij stierf in 1996 op 86-jarige leeftijd. Zijn ziekte was de reden dat ik in 1993 vanuit Amerika naar China ben teruggekeerd.”

U was op uw twintigste naar Peking gegaan.

“Dat klopt. Een paar jaar tevoren was Nixon op bezoek in ons land. De Verenigde Staten waren onze vijand, maar de werkelijke bedreiging ging uit van Rusland. Een paar jaar na het begin van de zogeheten pingpongdiplomatie kwamen in de regio Tangshan 300.000 mensen om bij een aardbeving. Bovendien stierven in die tijd Mao en drie andere toppolitici, onder wie Zhou Enlai. Ineens was China verweesd. De revolutie was een mislukking, de ideologie had haar glans verloren en er ontstond een politiek vacuüm. Ik had toen net mijn diploma en ik bleef een tijd in Peking omdat mijn vader er werd behandeld voor een oogziekte. Ik had geen zin in een gewoon leven en daarom ging ik kunstwerken maken. Van mijn vaders vrienden heb ik toen veel over kunst geleerd.”

Wat waren dat voor mensen?

“Zogenaamde staatsvijanden, net als mijn vader. Vanwege die status hadden ze geen werk. Sommigen staan nog steeds te boek als vijanden van het Chinese volk.”


Kon u in die periode ook kennismaken met westerse kunst?

“Boeken waren bijna niet te krijgen. Van een bevriende vertaler kon ik boeken lenen over westerse kunstenaars. Als ik me goed herinner, was hij met een Duitse getrouwd en kon hij zo aan die boeken komen. Die waren heel waardevol voor me. De post-impressionisten vonden we allemaal erg goed, maar met een pop-art-schilder als Jasper Johns wisten we geen raad. Een Amerikaanse vlag? Een landkaart? We snapten niks van die man.”

Het boek over Jasper Johns ging dus bij het oud papier?

“Absoluut. Tijdens de Culturele Revolutie waren de universiteiten gesloten en volgde de kunst de socialistische stel-regels.”

De Franse dadaïst Marcel Duchamp was dus volslagen onbekend in China?

“Klopt. Na het kubisme was het gedaan met de westerse kunst.”

Toch is het vreemd dat ondanks het gebrek aan externe invloeden in de jaren zeventig en tachtig een artistieke tegenstroom kon ontstaan.

“Onze generatie heeft historisch besef, we kennen de tijd van het IJzeren Gordijn en de communistische strijd. In China was het toen erger om te leven dan nu in Noord-Korea. Alles draaide om Mao. In elk dagblad werd hij geciteerd, in elk klaslokaal hing zijn portret. We wisten allemaal wat er in de jaren twintig en dertig was gebeurd, hoe onze vaders hadden gevochten voor een beter land, maar hoe de revolutie langzaam had geleid tot een dictatuur. En daarom gingen we tijdschriften uitgeven en gedichten schrijven om een zekere mate van persoonlijke vrijheid te hebben. Het was net alsof de lente was begonnen. Iedereen las alle boeken die hij in handen kon krijgen. Kopieerapparaten waren er niet, en dus werden boeken compleet met de hand overgeschreven en doorgegeven aan vrienden. In die tijd werd de kiem voor onze democratie gelegd.”


Waar ontmoette u elkaar?

“Bij een muur die wij de ‘Muur van de democratie’ noemden. Daaraan bevestigden de mensen hun gedachten of aan-tekeningen. Het was maar een kleine kring mensen die echt actief waren, nog geen honderd man.”

Wat was uw eerste kunstwerk?

“Ik ben begonnen als schilder en tekenaar. Maandenlang zat ik op het station van Peking mensen te tekenen, want modellen waren er toen natuurlijk niet.”

Hoe zagen uw eerste schilderijen eruit?

“Dat waren landschappen in de stijl van Munch, sommige leunden tegen Cézanne aan, wat overduidelijk te zien is. Aan het einde van de opleiding gaf onze docent iedere student een advies voor de toekomst, maar mij sloeg hij bewust over.”

U zat in uw eigen wereldje.

“Ja, ik heb de academie voortijdig verlaten en ben in 1981 naar Amerika gegaan. Voor mij was New York altijd al de hoofdstad van de hedendaagse kunst. Mijn moeder zei op weg naar het vliegveld alleen maar dingen als: ‘Vind je het niet vervelend dat je geen Engels spreekt?’ en ‘Wat wil je daar eigenlijk doen?’ Dan zei ik: ‘Ik ga naar huis.’ Iedereen was verrast door mijn beslissing. ‘Over tien jaar kom ik terug als een nieuwe Picasso!’ riep ik. Ik was naïef, maar ik barstte van het zelfvertrouwen. Je kunt ook zeggen dat ik vluchtte, want iedereen uit onze groep werd opgepakt op verdenking van spionage, wat natuurlijk onzin was. De leiders kregen dertien jaar celstraf en wij deden het in onze broek, zo bang waren we dat ze ons ook gevangen zouden zetten.”

Hoe beviel het u in New York?

“Eerst heb ik Engels geleerd, want ik was ervan overtuigd dat ik de rest van mijn leven in New York zou blijven. Daarna heb ik me ingeschreven bij de Parsons School for Design. Mijn docent was een liefhebber van Jasper Johns. Het eerste boek dat ik las was The Philosophy of Andy Warhol. Dat maakte alles duidelijk voor me. Ik werd fan van Johns en verdiepte me in Marcel Duchamp. En ik was natuurlijk gefascineerd door alles wat er op dat moment in New York gebeurde. Ik herinner me nog de eerste expositie van Jeff Koons, met die basketballen die in watertanks dreven. Dat was in de East Village, vlak bij mijn huis.”


U dacht dat u voor altijd in New York moest blijven?

“In het begin werkte ik als tuinman en huismeester, later ook als timmerman. Mijn Engels was toen nog vrij slecht. Ik pakte alles aan om rond te kunnen komen, maar ik vergat nooit dat ik eigenlijk kunstenaar was. Dat werd bijna iets symbolisch. Ik maakte maar weinig kunst, want na Duchamp was het kunstenaar-schap meer een manier van leven geworden, een soort houding. Vergeet niet dat Duchamp alledaagse voorwerpen als kunst beschouwde.”

Een houding?

“Ja, ik was kunstenaar, maar het was heel moeilijk om van de kunst te leven. Ik had heel weinig te doen, dat is niet leuk als je jong bent. Dat was een excuus om in 1993 terug te gaan naar China.”

Was uw vaderland veranderd?

“In 1989 was de opstand op het Plein van de Hemelse Vrede bloedig neergeslagen, dus ik maakte me weinig illusies. De steden zagen er opgeruimder uit en ondernemers hadden meer vrijheid. Maar de communistische partij regeert nog steeds en maakt nog steeds mensen dood. Er is nog steeds censuur. China is een gecompli-ceerd land met enorm veel problemen, en alles verandert zo langzaam. Na mijn terugkeer had ik nog steeds het gevoel dat ik hier weinig kon uitrichten.”

Hoe is uw blog ontstaan?

“Door toeval. Een Chinees internet-bedrijf nodigde een aantal mensen, onder wie mij, uit om een blog te beginnen. Het leek mij de beste manier om mijn leven en mijn gedachten met de buitenwereld te delen. Op 19 november 2006 heb ik mijn eerste stuk geschreven, en inmiddels staat de teller op meer dan tweehonderd. In de Chinese samenleving wordt het niet bepaald gestimuleerd om jezelf te uiten. Integendeel: dat kan zich enorm wreken, zoals generaties van schrijvers en kunstenaars hebben ondervonden. Daarom zijn intellectuelen zo voorzichtig met hun uitlatingen. Ik ben opgegroeid in een maatschappij waarin lezen en schrijven worden ontmoedigd. Als ik een boek pakte, zei mijn vader: ‘Leg toch weg, je bederft je ogen.’ In dat opzicht was hij net een oude boer.”


Zei hij dat echt?

“Ja, want hij had immers zelf ondervonden dat kennis wordt bestraft. Van één ding heb ik enorme spijt: dat ik nooit goed heb leren schrijven. Ik zou mijn kunst daarvoor hebben opgegeven, want schrijven vind ik de mooiste en meest effectieve manier om mijn gedachten te delen. De techniek heeft me gelukkig een beetje geholpen, en nu schrijf ik met gemak duizend woorden per dag. Toen ik begon, had ik geen idee wat ik met die blog moest beginnen, daarom ben ik begonnen met foto’s, minstens honderd per dag. Ik was de koning te rijk, want toen ik opgroeide, hadden we geen enkele manier om ons te uiten. Mensen waarschuwen me nog steeds dat ik moet oppassen wat ik in mijn blog zet, maar ik vind dat iedereen dat moet doen wat hij juist acht. Ik schrijf vaak over maatschappelijke problemen, over de toestand waarin mensen leven. In China wordt elke vraag die over burgerrechten, over de vrijheid van meningsuiting gaat meteen een politieke zaak, en dat maakt mij tot een politiek figuur. Ik hou er rekening mee dat de autoriteiten me op een goede dag zullen terugfluiten. Ze zijn al eens bij me langs geweest en zeiden: ‘We moeten rapporteren wat u schrijft, het is controversieel. Waarom haalt u niet een paar pagina’s weg?'”

Echt waar?

“Ik antwoordde: ‘U kunt mijn blog wel verbieden, maar ik kan mezelf niet censureren, want ik heb die blog juist om me te uiten.’ Veel mensen hebben me gevraagd om alsjeblieft niet op te houden. Als ze mij in de cel gooien, dan hebben zij niets meer te lezen. De blog is deel van hun leven geworden. De communisten proberen het monopolie op informatie in handen te houden, en daar zijn ze de afgelopen vijftig jaar heel succesvol in geweest. Maar nu China zijn deuren steeds verder opent voor de buitenwereld, wordt hun positie onhoudbaar. Hun dagen zijn geteld, dat staat als een paal boven water. Ze zullen een bepaalde mate van vrijheid moeten toestaan.”


In uw blog en uw werk legt u veel bloot. Hebt u nog wel geheimen?

“Ik heb altijd de neiging om mijn geheimen te onthullen. Ik denk dat zowel het leven als de dood geheimen, mysteries in zich draagt. De mens heeft nu eenmaal de drang om het verborgene bloot te leggen omdat hij inzicht wil hebben in het leven en de dood. Maar je komt er niet achter. Ook als je probeert om jezelf te openen naar de buitenwereld, blijf je voor anderen een raadsel. We zullen onszelf nooit begrijpen. Wat we ook doen, we komen altijd op een dwaalspoor terecht. In zoverre maakt het me dus niets uit.” |

Der Spiegel.

Vertaling: Thijs Joosten