Spring naar de content

Handelaar in levenslessen

Zijn boeken over elitaire onderwerpen als Proust, filosofie en architectuur worden steevast megasellers. Wat maakt ze zo aantrekkelijk voor een miljoenenpubliek? Het fenomeen Alain de Botton verklaard.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Het onderwerp was even onwaarschijnlijk als de titel. De schrijver en dandy Marcel Proust, auteur van de veelgeprezen maar minder gelezen romanreeks la recherche du temps perdu, werd tweehonderd pagina’s lang onder de loep gelegd met de belofte dat lezing een ander mens van je zou maken: Hoe Proust je leven kan veranderen. De auteur als gids in de jungle van het leven en het oeuvre ingedikt tot negen levenslessen. Het boek werd een verrassende bestseller, geholpen door een lovende beschouwing van John Updike – ‘dazzling’ – in The New Yorker . Alles wat Alain de Botton daarna schreef (en daarvoor had geschreven) werd meegezogen in dit kielzog; inmiddels zijn het allemaal ‘internationale bestsellers’, zoals de omslagen behulpzaam melden. De auteur werd binnen een decennium een begrip en zijn boeken een genre op zich, een eigenzinnige onderafdeling binnen de non-fictie. De Botton is uitgegroeid tot een eenmansfabriekje van onwaarschijnlijke successen. Wat zijn pen aanraakt, verandert in goud.

De titels vormen een deel van het succes. Tussen 1993 en 2011 publiceerde hij: Essays in Love (Proeven van liefde), The Romantic Movement (De romantische school), Kiss & Tell (De biograaf), How Proust Can Change Your Life (Hoe Proust je leven kan veranderen), The Consolations of Philosophy (De troost van de filosofie), The Art of Travel (De kunst van het reizen), The Architecture of Happiness (De architectuur van het geluk), Status Anxiety (Statusangst), The Pleasures and Sorrows of Work (Ode aan de arbeid), A Week at the Airport (Een week op de luchthaven), Religion for Atheists (Religie voor atheïsten).

Verandering, Troost, Kunst, Geluk, Angst, Plezier en Verdriet – het zijn grote woorden, gekoppeld aan minder voor de hand liggende onderwerpen als Proust, filosofie, reizen, architectuur, status, werk en religie. De belofte van de titels is dat in de boeken een schat verborgen ligt in de vorm van inzicht, vervulling en advies. De boeken zijn niet zo maar beschouwingen over Proust, filosofie, reizen, architectuur, status, werk en geloof, van het soort waar de schappen in de boekhandel vol mee staan, het zijn niets minder dan lessen voor het leven, modellen van toepasbare kennis. De teksten worden afgewisseld met grafieken, foto’s en reproducties, zoals het handleidingen betaamt.


De eerste drie boeken zijn essays vermomd als roman, het vierde is een essay zonder masker, zij het met een voetnoot. Hoe Proust je leven kan veranderen is net zo min een traditioneel essay als de eerste drie gewone romans zijn. De Botton kust de dode Proust tot leven, stoft hem af en illustreert niet alleen zijn actualiteit, maar bovenal zijn bruikbaarheid voor ons dagelijks leven. Een literair meesterwerk gelezen als een zelfhulpboek.

Aanvankelijk was de naamgeving gedrenkt in ironie. Essays in Love en The Romantic Movement zijn gangbare titels voor academische studies, Kiss & Tell is de gebruikelijke omschrijving voor openhartige biografieën, maar hier waren ze getransformeerd tot romans. Naar verluidt had De Botton zijn debuut als non-fictie willen publiceren, maar leek dat de uitgever geen goed idee. Het etiket ‘essay’ geldt als de kus des doods in de boekhandel. De uitgever had het goed gezien; niet alleen werd Essays in Love een succes in zijn vermomming van ‘roman’ (zij het pas na enige tijd; inmiddels zijn twee miljoen exemplaren verkocht), maar de romantische perikelen die hier worden opgelepeld, zijn ook typisch de stof van romans. Nauwkeuriger: van Engelse romans. Nog nauwkeuriger: van succesvolle romans als The Diary of Bridget Jones, die draaien om moeizame relaties en hunkeren naar de ware. De wachttijd wordt gevuld met piekeren over werk, zelfbeeld, deugden en ondeugden, vrienden en familie.

Ook Essays in Love en de twee volgende romans gaan over het verlangen te begrijpen en begrepen te worden, over verliefdheid en de zoektocht naar de ware, over hoge idealen en de banaliteiten die in elke relatie op de loer liggen. Het verschil is dat De Botton in deze boeken de materie met een zekere afstandelijkheid benadert, als de antropoloog van eigen en andermans emoties. Binnen het kader van deze romances onderzoekt hij ‘de morele structuur van een relatie’ (Kiss & Tell). Opvallend in deze eerste drie boeken is de onmiskenbaar vrouwelijke stem die doorklinkt in de minutieuze aandacht van de verteller voor dit fragiele weefsel. Net als in al die verfilmde romans waarin de held (denk: Hugh Grant) radeloos is van onzekerheid of de heldin niet weet te kiezen tussen Mr. Right en Mr. Wrong.


Dat het naadloos in deze mal past, zal ook filmproducenten zijn opgevallen, want De Bottons ‘essay over liefde’ werd verfilmd conform de kenmerken van het genre (als My Last Five Girlfriends, 2009), waarbij de Chloé uit het boek werd opgesplitst in vijf verschillende vriendinnen, wier voorletters het acroniem W.R.O.N.G. vormen. De meeste relaties zijn gedoemd te mislukken, zoveel is zeker.

Alle boeken van De Botton, vermomd of niet, zijn persoonlijke essays. En het persoonlijke is tegenwoordig per definitie autobiografisch. Maak kennis met de auteur voor de prijs van een boek. Wat komen we in deze drieduizend pagina’s over hem te weten? Hij houdt van chocola, lijdt aan slapeloosheid, had een ongemakkelijke verhouding tot zijn vader (sprekend de dictator van de Malediven), reist per boek met een andere verloofde, heeft of had een slaapkamer vol boeken en koopt in al die jaren zeker drie keer een kompas. Veel is het niet, maar genoeg om de lezer het idee te geven dat de verteller altijd dezelfde is, meer nog is hij een mens van vlees en bloed, met alle eigenaardigheden van dien.

Uit andere bronnen weten we dat Alain de Botton geboren werd in Zürich (1969), als zoon van een bankier die een fortuin vergaarde en zijn twee kinderen een trust fund naliet van 200 miljoen pond. Hij werd opgeleid in Oxford en Cambridge, waar hij geschiedenis en filosofie studeerde. Hij woont in Londen en is schrijver sinds zijn debuut in 1993; de laatste jaren ook televisiemaker en ondernemer. Zijn productiemaatschappij heet Seneca Productions, naar de Romeinse filosoof. Hij is mede-oprichter van The School of Life en van het architectuurproject Living Architecture. Hij is getrouwd, heeft twee kinderen.


De succesformule van Hoe Proust je leven kan veranderen herhaalde hij met De troost van de filosofie, waarin hij aan de hand van klassieke filosofen als Socrates, Epicurus, Seneca, Montaigne, Schopenhauer en Nietzsche demonstreert dat filosofie niet abstract hoeft te zijn, maar een bruikbaar instrument kan zijn voor het dagelijks leven. “De verantwoordelijkheid van de auteurs in de menswetenschappen ligt niet bij een quasi-wetenschappelijke nauwkeurigheid, maar bij geluk en gezondheid.”

Het verklaart de werkwijze van De Botton. Hij activeert een arsenaal aan specialistische kennis (leven en werk van Proust, de geschiedenis van de filosofie) voor een lekenpubliek onder het motto ‘doe er uw voordeel mee’. De problemen waar deze filosofen zich het hoofd over hebben gebroken (of hun leven voor gegeven) zijn in de visie van De Botton nog altijd actueel. De ideeën die ze hebben aangedragen, zijn niet bedoeld als theorie, maar als levende praktijk. Hij hamert erop dat ze niet alleen vragen stelden, maar ook antwoorden gaven die nog niets van hun geldigheid hebben verloren.

In telkens wisselende verpakking komt het keer op keer op hetzelfde neer: we zijn alleen, maar we willen niet alleen zijn, we willen iemand zijn in de ogen van de ander en in de ogen van de wereld, de oplossing ligt in de liefde en de wetenschap dat anderen zijn als wij, hetzelfde doormaken, hetzelfde vrezen en hetzelfde lot tegemoet zien (de dood).

De Botton is de filosoof van het dagelijks leven. De enige vragen die ertoe doen zijn voor hem de vragen van gewone mensen met gewone levens en gewone problemen. Liefde, gezondheid en geluk – in welke vorm dan ook. Andere problemen bestaan eigenlijk niet, of ze zijn onbelangrijk. Schijnproblemen en drogredeneringen. Onder al zijn lichtvoetige beschouwingen en die wolkbreuk aan citaten wordt een patroon zichtbaar. De mensen zijn van zichzelf vervreemd, de moderne tijd heeft ze wijsgemaakt dat van alles belangrijk is behalve die dingen die belangrijk zijn. Het is geen toeval dat al zijn voorbeelden, al die leermeesters en kunstenaars gekozen zijn uit een geschiedenis die stopt aan het einde van de negentiende eeuw. In zijn ogen is het daarna misgegaan.


De kunst van het reizen begint met de auteur die zich ellendig voelt in druilerig Londen en een reis boekt naar Barbados, slechts om te bemerken dat hij zich op dat bounty-eiland niet wezenlijk anders voelt. Het probleem: hij heeft zichzelf meegenomen. Het is een illustratie van het denkbeeld dat ongeacht weer en locatie de problemen van de mensen universeel zijn. We reizen wel, maar we zien niets. “Toeristen zijn zo ingesteld dat ze een afschuw hebben van verrassingen.”

Hoe je ook kunt reizen en kijken en genieten (of niet) laat De Botton zien aan de hand van enkele schrijvers, denkers en kunstenaars: J.-K. Huysmans, Baudelaire en Hopper, Flaubert, Humboldt, Wordsworth, Burke, Van Gogh, Ruskin, en De Maistre. De theorie die hij hieruit destilleert, is deze: reizen is de kunst van het leren kijken, en de beste manier van leren kijken biedt het werk van kunstenaars die al die landschappen hebben verbeeld. Ze leren je wat je moet zien. De opdracht van de kunst is dat ze ons moet dwingen onze aandacht te richten op de onvermoede kanten van de werkelijkheid. Toeristen kijken alleen maar, kunstenaars zien.

Wat reizen verbindt met filosofie en Proust is de banier waaronder dat allemaal gebeurt: “Als onze levens gedomineerd worden door een zoektocht naar geluk, dan onthullen misschien maar weinig activiteiten zoveel over deze speurtocht als onze reizen.” Sociologische overwegingen interesseren hem niet, alleen de grote, tijdloze vragen. Ook de architectuur moet alleen maar schoonheid bieden; wat mensen van bouwwerken verlangen is herkenning, schrijft hij. Alsof ‘schoonheid’ niet problematisch is, het zwarte gat van de hedendaagse kunst.


In Statusangst draait alles om de inmiddels vertrouwde thema’s van geluk en waardering. De problemen zijn wat hem betreft even overzichtelijk als de oplossingen. Statusangst wordt veroorzaakt door: liefdeloosheid, snobisme, verwachting, meritocratie en afhankelijkheid. De oplossingen vindt hij in de filosofie, de kunst, de politiek, het christendom en de bohème. Hier wordt zichtbaar hoezeer het boek een herhaling is van wat in eerdere boeken is behandeld en een voorproefje van wat ons nog te wachten staat. Weer schrijft hij: “Elk volwassen leven kent twee grote liefdesverhalen: zoektocht naar de lichamelijke liefde, het tweede: zoektocht naar de liefde van de wereld.” Weer gaat het over innerlijke waarden en morele kwaliteiten. Maar daarnaast vallen nu de zweverige zinnen op als: “Onze ziel laat zelden weten wat ze nodig heeft om tevreden te zijn.” Ziel, innerlijk, ware zelf, kern, spirituele status; het zijn begrippen die hier zonder ironie of ambivalentie worden gebezigd.

Hoewel het boek over statusangst gaat, komt een begrip als ‘statuspaniek’ er niet in voor, noch enige verwijzing naar de socioloog Wright Mills, die dat zag als de obsessie van de middenklasse. Juist in de naoorlogse wittenboordenmaatschappij waar hij over schreef, is status een gevoelig en angstaanjagend probleem. Bij De Botton bestaat de moderne tijd niet. Hij is goed thuis in de studeerkamer te midden van zijn boeken over geschiedenis, klassieke filosofie, grote schrijvers als Proust en Flaubert en de schilders van voor de revolutie die het modernisme inluidde. (Zijn vader bezat een collectie moderne meesters die hij aan de Tate heeft geschonken. Daar hoor je hem, helaas, niet over.)


Met Ode aan de arbeid lijkt hij zich dan eindelijk in het dagelijks gewoel te mengen. Wat voor zijn lezers gesneden koek is, het werk van alledag, is voor De Botton een exotisch terrein, dat hij met de nodige omzichtigheid betreedt. In tien hoofdstukken wordt een betrekkelijk willekeurige keuze gemaakt uit de manier waarop mensen werken en de gevolgen die dat voor ons allemaal heeft. Van visserij en luchtvaart tot koekproductie en elektriciteitstransmissie, van schilderen in de open lucht tot loopbaanbegeleiding. Je leest het en wordt niets wijzer. De Botton observeert alsof hij een mierenhoop bestudeert. Niet de mensen komen aan het woord, zoals in Working van Studs Terkel, al spreekt hij ze wel, het is de afstandelijke blik die domineert. De schrijver staat erbij en kijkt ernaar. Letterlijk los van de wereld: “Wanneer hebben we het gevoel dat een baan zinvol is? Wanneer die ons in staat stelt bij anderen vreugde op te wekken of leed te verzachten.”

Nu begint duidelijk te worden dat de boeken bij elkaar opgeteld niets zijn dan de viering van een conservatief wereldbeeld. Vooral de natuur wordt bezongen en de nadruk ligt op ‘de werkelijke waarde van de natuurlijke wereld’, zoals de accountancy een tik op de vingers krijgt als ‘ver afgedwaald van de oorsprong van de mensheid’. De ambitie van het boek is iets te schilderen als een achttiende-eeuws stadsgezicht, een panorama van Canaletto: ‘de schoonheid en verschrikkingen van de moderne werkomgeving’. De onderliggende verzuchting: wat is er van de wereld geworden.

Het natuurlijke is niet alleen het overzichtelijke, maar op de waardeschaal van De Botton vooral het goede. Hij beschrijft een landschapsschilder die maanden werkt aan het tekenen en schilderen van een boom in het open veld. Voor De Botton is dat niet een anachronisme, maar een nobele onderneming. En alsof dat niet genoeg is, voert hij ook de reacties van passanten op. De ‘paardrijdende dochters van de bourgeoisie’ wenden hun hoofden af als ze de schilder zien, ‘de lokale zwerver geeft hem een vriendelijk knikje’. Vrijbuiters onder elkaar!


De Botton begrijpt zo weinig van de tegenwoordige verhoudingen dat hij geloof hecht aan zijn eigen clichés: de bourgeoisie die de kunstenaar als outcast beschouwt, de zwerver die de outcast als medestander herkent. Dat de landadel juist dit soort realistische natuurschilderingen hogelijk waardeert, komt niet bij hem op. Kunst is voor hem alleen maar kunst als ze ons iets leert over de natuurlijke verschijning van de dingen. Aan abstracties heeft hij een broertje dood.

In retrospectief blijkt veel van zijn thematiek in beknopte vorm al in het vroege werk te vinden. De romantische school, zijn tweede roman, bevat tal van verwijzingen naar Proust, naar toerisme, naar moraal en religie, en naar de functie van boeken. “Alice vond een boek alleen het lezen waard als het op de een of andere manier behulpzaam kon zijn bij haar leven.” Impliciet is het een aanval van De Botton op de critici die beweren dat een boek geen doel mag hebben buiten zichzelf. Volgens zijn heldin, en de schrijver is het daar van harte mee eens, ligt de kwaliteit van een boek in het nut. Je moet er iets aan hebben. Het moet je wijzer maken, een probleem oplossen, een inzicht verdiepen.

Deze Alice verlangt niet naar Wonderland, maar naar de Echte Wereld. Ze zou zich bekocht voelen als ze een roman in handen zou hebben die de fictionele lotgevallen van niet-bestaande mensen zou beschrijven. (Zo ongeveer de definitie van een roman.) Ze verlangt ontmoetingen op de pagina’s met echte mensen van vlees en bloed. Niet de kunstzinnige constructie vermag haar te bekoren, ze wil dwars door de tekst heen een röntgenblik kunnen werpen op de werkelijkheid. Elk boek moet, ongeacht het etiket, een zelfhulpboek zijn, een How to, opgedeeld in een overzichtelijk aantal stappen. Elk boek van De Botton, ongeacht de vorm, is dit boek.


Net als Alice verlangen heel veel lezers naar ‘echte’ boeken over ‘echte’ mensen met ‘echte problemen’ en, vooral, met ‘echte’ oplossingen. Ze willen een boek als kompas voor het leven. Vandaar de bestseller-status van dit oeuvre.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen de rage van zelfhulpboeken op een hoogtepunt was, heeft de Amerikaanse criticus Dwight Macdonald daar een analyse van gemaakt. How to-boeken, schreef hij, kunnen worden onderverdeeld in de praktisch-technische en de theoretisch-filosofische. De filosofische kunnen weer worden onderverdeeld in boeken die de lezer leren hoe om te gaan met het leven en boeken die leren hoe om te gaan met zichzelf. Bij De Botton zijn die genres versmolten.

De kern van de onderneming in de analyse van Macdonald: “How to-schrijvers verdienen hun geld door de was van anderen binnen te halen, of zelfs die van henzelf – ze citeren elkaar of zichzelf uit eerdere werken om autoriteit (en omvang) toe te voegen (-). De how-toer komt jaar in jaar uit met hetzelfde oude, betrouwbare model waarbij alleen de nadruk op iets anders wordt gelegd en de titel anders luidt.”

Alle boeken van De Botton lijken op elkaar, maar sommige lijken meer op elkaar dan andere. Het bontst maakt hij het met zijn zojuist verschenen boek, Religie voor atheïsten. De schrijver was al nooit een lachebekje, maar hier heeft hij alle ironie laten varen. Het boek beoogt in letterlijke zin wat de titel claimt: elimineer God uit de voorstelling en je vindt in de Bijbel een richtsnoer voor goddelozen op zoek naar een moraal. Het betoog is beurtelings defensief, reactionair, naïef, zalvend.

Alle zwakheden van de voorgaande boeken zijn hier opeengestapeld tot een wankel bouwwerk, slechts bijeen gehouden door het speeksel van woorden als ‘ziel’, ‘kern’, ‘deugdzaamheid’ en ‘ontzag’. Wat in zijn essay over Proust nog een onorthodoxe aanpak was, is hier tot systeem geworden. “Kunst,” schrijft hij in ernst, “zou goede, wijze mensen van ons moeten maken.” En hij keert zich tegen het beginsel l’art pour l’art, tegen het verwerpen van ‘het idee dat kunst verheffend moet zijn of een ethisch doel moet dienen’.


Het roer moet om. In het nieuwe reizen zoals hij dat voor zich ziet, zouden ‘begaafde kunstenaars inspirerende aandenkens’ moeten maken aan seculiere tempels, te koop in naastgelegen winkeltjes. Artistieke souvenirs in plaats van kitsch. Desondanks: souvenirs.

Wetenschap, die andere pijler onder onze beschaving, zou ‘gepresenteerd (moeten worden) met het doel ontzag te wekken in plaats van kennis te bevorderen’. Als een ware Profeet van de Laatste Dagen waarschuwt De Botton ons dat we op de verkeerde weg zijn (zíjn kompas laat hem niet in de steek), dat we nu de prijs betalen ‘voor onze kritiekloze hang naar al wat nieuw is’.

Zelfs verstokte liefhebbers van zijn boeken zullen even moeten slikken. Alles wat beeldspraak leek of literaire overdrijving, blijkt heilige ernst. In plaats van prikkelend en provocerend lijkt hij hier verstrikt geraakt in zijn eigen denken. Alle schrijvers, filosofen en kunstenaars die hij eerder in zijn oeuvre als getuigen had aangeroepen, ontpoppen zich nu als hulpverleners in witte jassen, of erger nog, als seculiere dominees.

De boeken van Alain de Botton zijn in het Engels verschenen bij Picador en Penguin. De Nederlandse vertalingen worden gepubliceerd door Atlas.