Spring naar de content

Een goed gesprek met Paul Haenen & Erwin Mortier

‘Gestameld liedboek probeert weer te geven wat het is om te leven met iemand die alzheimer krijgt op jonge leeftijd, in dit geval mijn moeder, die 69 is. Een kleine tien jaar geleden werden bij haar de eerste verschijnselen vastgesteld. Mijn moeder is nu, zoals men dat noemt, ver heen, maar dat hele aftakelingsproces vond ik alleen maar goed te pakken in taal, in verhaalvorm, als dat een boek zou opleveren dat proza is en dan overhelt naar poëzie. Dat geen afgerond verhaal brengt, maar in fragmenten, brokstukken, dat ziekteproces weergeeft, wat het doet met mijn moeder zelf, mijn vader, ons, de kinderen en de nabije om-geving. Ik probeer dat goed te vatten omdat je door die ziekte zelf in een soort schemerzone terechtkomt, in een soort toestand tussen leven en dood in. Ik rouw al om mijn moeder, maar ze is er nog. Die onbestemdheid van alles, ook van de emoties, wilde ik heel graag in een boek pakken. Vandaar ook de titel: het is een boek dat probeert te zingen tegen de dood in, maar dat soms toch niet verder komt dan hulpeloos, radeloos, gestamel.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Op welk moment besloot je het boek te maken?

“Ik denk dat het anderhalf jaar geleden is dat ik heel rationeel die beslissing heb genomen. Ik was al begonnen met zaken te noteren zodra duidelijk werd dat mijn moeder alzheimer had. Ik gooide al die geschriften – dat waren zowel persoonlijke notities, dagboekfragmenten als brieven aan vrienden, in een lade – met het vage idee dat er misschien ooit wel een boek uit voort zou komen. Maar toen zat nog in mijn hoofd dat mijn moeder dan, om het scherp te stellen, dood moest zijn. In de jaren daaropvolgend werd ik steeds vaker naar die geschriften toe gezogen en merkte ik ook dat het de manier was om zaken voor mezelf hanteerbaarder te maken, door erover te schrijven. Tege-lijkertijd merkte ik dat mijn andere schrijven begon weg te sterven.

“Ik ben altijd een groot liefhebber geweest van poëzie. Poëzie is een medium dat mijn hersenen aan het werk zet, dat inspiratie bevordert, en ik merkte, als ik mijn lievelingsdichters uit de kast nam, dat de poëzie niet meer binnenkwam, dat die me niet meer raakte. Ik merkte ook dat mijn eigen poëzieproductie, om het nu maar zo even te zeggen, begon te krimpen. En mijn gevoeligheid voor de wereld, de medemens, alles wat mij de dag door kan verrukken en wat mij, op allerlei indirecte wijzen als schrijver ook wel zal beademen en bevruchten, die gevoeligheid begon weg te vallen. Er kwam een soort dofheid in mijn ziel voor in de plaats. Het is geen rationele beslissing, maar op gegeven moment stond het me toch helder voor ogen dat ik met dit boek niet moest wachten tot mijn moeder er niet meer is, maar dat het boek nu moet komen, en dat als ik het nu niet aanvat, ik nooit meer zal schrijven.”


Je had geen keus dus.

“Nee, eigenlijk niet. Het is een vrij stevig iets geweest; het was toch soms alsof ik met mijn pen in mijn eigen vlees zat te kerven, omdat je de confrontatie met de sterfelijkheid, het verval aangaat. Bij alzheimer valt alles weg, de taal, het geheugen. Het is een totale onttakeling van een menselijk wezen, maar ook een onttakeling van je eigen verband, je verbondenheid met de persoon die het betreft. Maar toen het verhaal vorm begon te krijgen, toen ik in die berg geschriften begon te zoeken en ging selecteren, begreep ik wat de schrijver in mij wilde. Het boek, zoals het nu is vormgegeven, gaat dus niet alleen over mijn moeder, maar ook over sterfelijkheid, verlies, wat is beminnen, wat is liefhebben. Door het feit dat mijn moeder er nog is en wij allemaal – mijn vader, mijn broer, mijn zus en ik, niet echt met die rouw kunnen beginnen – geeft het boek ook heel mooi het onaffe weer, én dat je die grote kwesties van leven en dood niet in een volmaakte vorm kunt gieten.”

Je hebt ook geschreven om zelf te overleven.

“Ja, achteraf bezien wel. Dat zei mijn man ook. Hij heeft talent om dingen te verwoorden die ik zelf graag onder het tapijt moffel. Hij zei: als je dit boek niet had geschreven, was je misschien knal depressief geworden. Misschien klopt dat ook wel. Ik was vroeger erg huiverig tegenover auteurs die zeggen dat schrijven therapeutisch werkt, en ik denk nog steeds dat men daar te simplistische ideeën over koestert. Maar het is wel zo dat sindsdien de gevoeligheid voor de poëzie terug is, dat mijn plezier in het leven, in de medemens, terug is. Er is iets gebeurd, maar ik kan niet precies zeggen wat. Vrienden van mij hebben doorgeleerd in de psychologie en die zeggen: dat is nou precies wat een therapeutisch proces inhoudt; je kunt niet zeggen wat er gebeurt maar er gebeurt iets.”


Hoe is het als je nu naar je moeder toegaat, nu je het boek geschreven hebt?

“Ik heb het gevoel dat mijn aanwezigheid nu meer voor haar kan betekenen, en zeker voor mijn vader, dat ik iets beter kan aanzien hoe zij vandaag de dag is. Wat niet wegneemt dat er pijn en verdriet is. Vorige week was ze hier nog even, en dan is het altijd weer slikken als je je moeder ziet. Ze is 69, maar ze ziet er uit als 87. Ze is soms zo angstig, zo bang. En als ze rustig is, zit ze hier, voorovergebogen, en heb ik niet de indruk dat er nog heel veel tot haar doordringt. Terwijl het een heel extraverte vrouw is geweest, die met een dierlijk genot van het leven kon genieten. Soms slaat je dat plat, dat voortdurende contrast met de vrouw die je hebt gekend, en het feit dat ze mij niet meer herkent en dat er geen verhaal meer mogelijk is. Er zijn nog steeds middagen dat ik, als ik haar gezien heb, de rest van de dag tot niets meer in staat ben.

“Maar ik denk ook steeds aan mijn vader. Mijn ouders hadden en hebben, voor zover daar nog sprake van kan zijn, een geweldig huwelijk. Ik heb weleens gezegd: als een ongelukkige jeugd een goudmijn zou zijn voor een schrijver, dan ben ik een totale armoedzaaier, want ik kom uit een warm gezin, een gul gezin. Iedereen houdt van elkaar, nog steeds. Ik denk dat mijn ouders nooit uit elkaar zijn geweest behalve als mijn moeder van een van ons vijven moest bevallen, als ze naar de kraamkliniek moest. En nu moet mijn vader haar geleidelijk loslaten. Dat moet je leren, dat moeten wij leren. En we moeten ons in hem verplaatsen als blijkt dat de situatie thuis niet meer goed loopt, tegen hem zeggen of we niet aan een permanente opname moeten denken. Dat slaat ook weer op jezelf terug, want je hebt dan toch het gevoel dat je die mensen uit elkaar haalt.”


Herkent je moeder je vader ook niet meer?

“Mijn vader nog wel. Als ze ‘s ochtends ontwaakt, glimlacht ze, dat zie je heel goed. Er is nóg iemand die ze herkent, een oude jeugdvriend van haar, ik denk een eerste jeugdliefde. Ze heeft hem leren kennen toen ze veertien was. Later is hij in het klooster gegaan, maar ze zijn elkaar altijd blijven zien, en hij gaat nog steeds op bezoek, dat siert hem ook enorm. Dan zie je als hij binnenkomt haar gezicht opklaren en is ze een en al glimlach en dan gaat ze bij hem staan, heel ontroerend. Dat zijn nog de enige twee mensen die ze herkent. Maar je weet: dat zal ook wegvallen op den duur.”

Heb je nog wel een beeld van hoe ze vroeger was?

“Dat is nu teruggekomen. Een van de redenen waarom ik het schrijven heb aangevat, was dat ik me mijn moeder niet meer kon herinneren van voordat ze ziek werd. Als ik aan mijn moeder dacht en ik probeerde me haar voor de geest te halen zoals ze vroeger was, stuitte ik op een vies-grijze muur waar je niet overheen of doorheen kon kijken. Door het schrijven, het voortdurend ermee bezig zijn, kwam, in het begin heel schuchter, minimaal, met kleine beeldflitsen, dat beeld terug. Steeds beter herinnerde ik me de vrouw die ze was toen ik een kind was, toen ik een puber was. Alles kwam terug.”

Je schrijverschap geeft je helderheid.

“Ja, het is heel goed dat de schrijver in mij slimmer is dan ikzelf. De schrijver zegt: jongen, je doet nu dit. Ikzelf kan plannen zoveel ik wil, maar die schrijver in mij, die toch een soort onbekende huurder van mijn ledematen is, zegt: nee, nee, dit nu eerst.”


Je staat daarvoor open, je schrijft over dingen die dicht bij je staan.

“Ik ben niet zo’n auteur die iedere ochtend in de badkamerspiegel zichzelf toejuicht: wat een geweldige schrijver ben jij. Zo ben ik niet, ik ken mijn talent niet, mijn talent kent mij. Ik vind ook niet dat je je met je succes moet gaan vereenzelvigen als schrijver, kunstenaar of toppoliticus. Ik vind zoiets vrij gruwelijk. Zoals je je ook niet moet identificeren met een gebrek aan succes, want dan word je depressief. In het ene geval word je depressief en in het andere geval word je een uitdijend universum van onverdraaglijke ijdelheid, denk ik.”

Heeft je vader het boek al gelezen?

“Ja, al mijn broers en zussen en mijn vader hebben het boek gelezen, en ook de wijkzusters. Iedereen is erg ontroerd, en iedereen zegt ook dat het goed is om de realiteit van het omgaan met alzheimer te beschrijven. Iedereen is heel trots maar heeft ook veel moeten huilen; er is een enorm Kleenex-verbruik in Oost-Vlaan-deren op het moment.”

De taal in het boek klinkt als muziek.

“Het is absoluut muziek, het heet niet voor niets een liedboek. Ook in de taal zelf. Het is een soort gevecht in taal tegen de vergetelheid van die ziekte, tegen de aanslag op de taal die die ziekte natuurlijk ook is, want de taal geeft de eerste tekenen af waaruit je kunt opmaken dat iemand die ziekte heeft.”

Was dat bij je moeder ook zo?

“Ja. Het voorval waardoor we ons gingen afvragen of er iets aan de hand was, vond plaats toen mijn moeder hier in de kamer voor de boekenkast stond en wilde vragen of ik bezig was een nieuw boek te schrijven. Maar ze kon niet op het woord ‘boek’ komen. Een paar weken later was duidelijk wat er aan de hand was.”


Dat wil niet zeggen dat alle mensen die niet op een bepaald woord kunnen komen alzheimer hebben.

“Nee, ik mag hopen van niet. We zeggen wel onder broers en zussen, als we niet op een bepaald woord kunnen komen: bel de dokter. Of als ik uit verstrooidheid mijn vulpen in de koelkast leg en twee uur later melk wil pakken en mijn vulpen zie liggen, dan denk ik: o jee.”

Op welk moment weet je dat het nog niet begonnen is?

“Ik weet het niet, misschien is het al begonnen.”

Het boek zal een steun zijn voor mensen die met alzheimer te maken hebben. Heb je zelf de draad weer op kunnen pakken?

“Ik ga me deze winter in de bak papier werpen waar het nieuwe boek uit tevoorschijn zal komen. Daar ga ik me helemaal in neerlaten, ik ga erin zwemmen. Daar heb ik heel veel zin in.”

Erwin Mortier: Gestameld liedboek – Moedergetijden. De Bezige Bij, €17,90. Verschijnt op 8 september. Ook verkrijgbaar via ako.nl.

Onderwerpen