Spring naar de content

Professor in de zedenkomedie

David Lodge (76) staat niet direct in het rijtje beroemde hedendaagse Britse schrijvers. Maar het universitaire leven en het literaire circuit portretteerde hij met onweerstaanbare humor. Zijn nieuwste boek gaat over de schrijver H.G. Wells.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Beatrijs Ritsema

Laatst stond ik met drie romanschrijvers te praten en te drinken. Het ging over moderne gadgets en communicatiemiddelen in fictie. Tot mijn verbazing waren alle drie sterk gekant tegen het weergeven van e-mails, sms’jes, geklooi met blackberries en laptops. “Maar zo léven mensen toch tegenwoordig?” zei ik, “hoe kun je nu een roman schrijven die zich in deze tijd afspeelt zónder al die mobiele electronica?” De weerzin hiertegen bleek niet zozeer de apparaten zelf te betreffen, als wel het opnemen in fictie van wat mensen hier zoal op uitspoken. Een roman moet één stem hebben, zei de ene schrijver. Ik heb ook een hekel aan brievenromans, vond de ander. Het is afschuwelijk om een lopend verhaal te onderbreken met e-mails, en al helemaal als die cursief gezet zijn, vond de derde. Of ze dan ook tegen het weergeven van telefoongesprekken waren, vroeg ik, maar nee, dat mocht wel, want dat was dialoog.

Onder deze afkeer van moderne communicatievormen in fictie gaat purisme schuil. Het soort zuiverheid dat zich concentreert op tijdloze thema’s en neerkijkt op het noemen van merken, beschrijvingen van uiterlijk, landschap of interieurs, kortom de laag-bij-de-grondse details waar schrijvers in de realistische traditie zich van bedienen om een concreet beeld op te roepen. Hoe realistischer een schrijver te werk gaat, hoe minder kans hij maakt op een plaatsje tussen de literaire zwaargewichten, althans in deze literatuuropvatting.

Een schrijver die zich zijn hele leven niets heeft aangetrokken van puristische literatuurcriteria is David Lodge (Londen, 1935). Hij is vooral bekend van zijn campus novels, waarin hij de universitaire tijdgeest van de jaren zeventig en tachtig met een satirisch oog bezag. Changing Places (over de uitwisseling van een morsige Britse en een jetsetachtige Amerikaanse literatuurprofessor) en Small World (over de belevenissen van academici die de wereld rondtrekken van de ene naar de andere conferentie, naar analogie van de mythische zoektocht naar de Heilige Graal) zijn de belangrijkste voorbeelden.


Lodge schreef fictie in zijn vrije tijd. Overdag was hij vanaf 1960 als professor Engelse literatuur verbonden aan de universiteit van Birmingham, totdat hij in 1987 besloot om zijn tijd uitsluitend aan zijn eigen werk te besteden en met vervroegd emeritaat ging. Hij staat niet in het rijtje beroemde hedendaagse Engelse schrijvers die iedereen meteen kan opnoemen, maar als schrijver van spitse zedenkomedies heeft hij een internationale reputatie. Hij is in 25 talen vertaald – in het Nederlands alleen de titel How Far Can You Go? (over een groepje katholieke studenten die in de jaren vijftig worstelen met seks en de voortplantingsdirectieven van het Vaticaan).

Zijn romans zijn vaak kaleidoscopisch van opzet met verschillende subplots en wisselende perspectieven. Hij zwenkt van de derde persoon naar de ik-vorm, hij gebruikt brieven en dagboekaantekeningen bij de vleet, krantenstukjes, vlugschriften, reclameteksten, en in de latere boeken begaat hij natuurlijk ook de literaire zonde van het opnemen van e-mails. In Paradise News bestaat een hoofdstuk uit de teksten van verschillende ansichtkaarten die diverse personages (allen op vakantie in Hawaï) schrijven naar de thuisblijvers. In Small World raakt een personage op zeker moment verslingerd aan het computerprogramma Eliza, dat zich gedraagt als een empathisch spiegelende therapeut, en de auteur geeft met smaak de conversatie weer tussen de would-be-patiënt en de computer. Lodge assembleert op postmodernistische wijze snippers tekstuele werkelijkheid en maakt er een gracieus geheel van. Verder combineert hij de ironische sociologische blik van de trendwatcher met psychologisch inlevingsvermogen. Zijn personages zijn nooit louter typetjes, maar reële karakters, wier lot je ter harte gaat.


Hij bevindt zich daarmee in de traditie van Charles Dickens en Jane Austen, schrijvers met wie hij zich verwant voelt. Daarnaast is hij naar eigen zeggen beïnvloed door het boek Three Men in a Boat van Jerome K. Jerome, dat hij als kind las, in zijn tienertijd door de boeken van Graham Greene en Evelyn Waugh, en als student door Ulysses van James Joyce.

Academische trends als structuralisme, deconstructionisme, feminisme figureren uitgebreid, maar ook komen bijvoorbeeld in Thinks: vragen aan de orde als: wat is bewustzijn en kun je de stream of consciousness vangen? Verder gaat het gewoon over liefde en seks in geletterde kringen en loopt er vaak een verdwaalde (ex)katholiek rond. Misschien heeft Lodge te intellectuele preoccupaties om een echt populaire schrijver te kunnen zijn, maar hij schrijft het allemaal onweerstaanbaar grappig op. Niet al zijn romans spelen in het universitaire milieu. In Therapy gaat het over een mollige tv-scenarioschrijver met raadselachtige pijntjes en doodsangst die vergeefs hulp zoekt bij diverse therapeuten, soelaas vindt bij Kierkegaard en zijn jeugdliefde achterhaalt. In Nice Work is de hoofdpersoon een industrieel die met de economische recessie kampt en Paradise News speelt op Hawaï, waar een agnostische theoloog, te midden van een groep vakantiegangers, zijn oude vader begeleidt om een familiebrouille op te klaren. In Deaf Sentence lijdt de hoofdpersoon, een gepensioneerde professor, aan doofheid (een kwaal waarvan Lodge zelf vanaf z’n vijftigste last heeft) en moet zich verstaan met een koppige, bejaarde vader die niet wil wat goed voor hem is, een echtgenote die hem naar lipleescursus stuurt en een studente die onderzoek wil doen naar zelfmoordberichten op internet. “Als blindheid een tragedie is, dan is doofheid een farce,” bedenkt de hoofdpersoon die door falende gehoorapparaten in allerlei bizarre en komische situaties terechtkomt.


Zo humoristisch als Lodge op papier is, zo serieus is hij in persoon. In de loop van het gesprek zegt hij dat humor weliswaar deel uitmaakt van zijn karakter, maar niet erg prominent aanwezig is in zijn optreden: “Ik ben in aanleg eerder neurotisch dan grappig. De humor stop ik in het schrijven. Ik ben te introvert om als gangmaker in gesprekken op te treden. Als docent was ik in dat opzicht teleurstellend voor studenten, die zich verheugden op humoristische colleges en werkgroepen, maar ik was een serieuze en behoorlijk strenge docent.” Van strengheid valt nu niets te bespeuren. Lodge is een aimabele zeventiger met borstelige wenkbrauwen die me ontvangt in zijn studeerkamer – de wanden, zoals het een schrijver betaamt, van plafond tot vloer bedekt met boekenkasten. Hij bewondert mijn antieke opnameapparaatje (“Die zie je niet vaak meer”) en geeft bedachtzame antwoorden, om te beginnen op de vraag waarom hij zich op het genre van de gefictionaliseerde biografie heeft gestort: “Op gevorderde leeftijd doe ik minder ervaringen op om over te kunnen schrijven.” In 2004 verscheen Author, Author over de door hem bewonderde Henry James en in 2011 publiceerde hij A Man of Parts over H.G. Wells (1866-1946), in zijn tijd een wereldberoemd schrijver van onder meer The War of the Worlds en The Time Machine.

De belangrijkste reden voor hem om geen reguliere biografie maar een roman over H.G. Wells op te zetten, was dat hij door zijn verbeelding te gebruiken een levendiger boek kon schrijven. Alle feiten en ontmoetingen kloppen. Het boek is gebaseerd op geschreven bronnen, alleen de gesprekken en gedachten zijn verzonnen. Wells was een voorstander van de vrije liefde en hield er een sensationeel privéleven op na, door hemzelf beschreven in het autobiografische geschrift Wells in Love, dat pas na zijn dood gepubliceerd mocht worden. De opeenvolging van vrouwen met wie hij relaties onderhield vormt de ruggegraat van A Man of Parts. Zijn professionele leven was verstrengeld met die liefdes en die brachten hem in problemen.


Hoe was het mogelijk dat al die jonge vrouwen van achttien, negentien, twintig als een blok voor hem vielen?

“Ze achtervolgden hem! Wells wordt vaak geportretteerd als een cynische verleider, maar dat doet hem geen recht. Hij was zeer geïnteresseerd in vrouwen, en nam zijn kans waar als de gelegenheid zich voordeed, maar hij was niet degene die er achteraanzat. Dat deden ze zelf, en hij was er de man niet naar om lang tegenstand te bieden als iemand haar maagdelijkheid aanbood. En hij was ook meerdere keren lang en hevig verliefd, zoals de brieven laten zien: op Amber Reeves, Rebecca West, hij nam enorme risico’s. Het verhaal van Amber zou in pure fictievorm ongeloofwaardig zijn. Maar ik hoefde me geen zorgen te maken over geloofwaardigheid, want de feiten liggen er. In deze cultuur bestaat een bepaalde fascinatie met ‘echtheid’, die er niet was toen ik begon als schrijver. Boeken met documentaire waarde, drama met traceerbare wortels in de werkelijkheid, (auto)biografische verhalen worden nu interessanter gevonden. Het heeft misschien te maken met het feit dat we 24 uur per dag blootstaan aan nieuws en via alle media worden gebombardeerd met snippertjes werkelijkheid. Het is moeilijker voor pure fictie om dezelfde grip op de lezer uit te oefenen.”

Lichtvoetig geworstel met het katholicisme is een terugkerend element in de boeken van David Lodge. De vraag of hij zich nog steeds katholiek voelt kan dan ook niet onbesproken blijven. In de eerste plaats was het voor hem een mindset die hij van huis uit had meegekregen, terwijl hij zich nu niet meer kan voorstellen dat hij in een ver verleden de absurde richtlijnen van de Kerk volgde voor bijvoorbeeld periodieke onthouding. Toch heeft hij er geen spijt van dat hij met het katholicisme is opgegroeid: “Ik heb het altijd een fascinerende denkwijze gevonden. Als ik erover schreef gebruikte ik een humoristische of satirische toon, want het is of lachen of huilen, als je bedenkt waar katholieken mee te maken hadden en ik was meer geneigd tot erom lachen.”


Hij heeft zich lang een soort gedemythologiseerde katholiek genoemd, aan de rand van de Kerk zonder de metafysische aannames te geloven, maar met incidenteel kerkbezoek. Voor hem ligt de validiteit van godsdienst erin dat je die als een taal kunt gebruiken om te praten over fundamentele vragen over leven en dood en de betekenis ervan: “Ons bestaan in dit universum is een mysterie, waarover verschillende verhalen de ronde doen. Volgens het religieuze verhaal is God de oorsprong van alles en volgens de atheïsten is het universum uit zichzelf ontstaan, maar in wezen zijn deze verhalen allebei onbegrijpelijk.”

Maar u bent wel van uw geloof gevallen.

“Ik kreeg steeds meer last van cognitieve dissonantie tussen wat ik echt geloofde en waar ik aan deelnam bij de mis. De kloof werd te groot en naar de kerk gaan leverde mij niets meer op. En dan had je de misbruikschandalen van de Kerk. Die waren niet de oorzaak van mijn afhaken, maar helpen deden deze onthullingen ook niet. Ik was daar heel erg door geschokt. Mijn boek How Far Can You Go? is de meest directe samenvatting van het katholicisme zoals ik dat meegemaakt heb, en daarin komt niets voor over seksueel misbruik. Ik had er zelf geen enkele ervaring mee, maar ik heb ook nooit van iemand gehoord die dat wel had meegemaakt. Achteraf gezien is dat een manco in het boek.”

Is het ook niet veel moeilijker om nu katholiek te zijn dan in uw jeugd, de jaren vijftig?

“Absoluut. Het hele idee van een leven na de dood is op losse schroeven komen te staan. Een extreme levenshouding als het celibaat is waarschijnlijk makkelijker vol te houden met het lonkend perspectief van een hiernamaals. Er zullen heel wat oudere priesters rondlopen met spijtgevoelens, die twijfelen of hun inspanning niet vergeefs is geweest.”


Met een zelfverklaarde atheïst als Richard Dawkins heeft hij weinig affiniteit, omdat hij hem te zelfverzekerd vindt: “Religieuze mythes kunnen iets van troost en zin bieden. Dawkins heeft een fijne baan als wereldberoemde professor in Oxford, leidt een succesvol en comfortabel leven met een mooie vrouw, hij kan het zich permitteren om genoeg te hebben aan wat zijn leven hem biedt. Maar als je in een slum in Calcutta woont, is het idee van de dood als absoluut einde wellicht te deprimerend. Reïncarnatie is evengoed een mythe, net als het christelijke geloof in verlossing. Ik ben niet meer gelovig, maar ik begrijp dat mensen zich door deze mythes voelen aangetrokken.”

Uw geloofsafval is geleidelijk verlopen. Hebt u echte kenteringen meegemaakt in uw leven?

“In mijn literaire loopbaan was het boek Changing Places mijn doorbraak. Ik kwam in een andere categorie schrijvers terecht en dat gaf mijn carrière een grote impuls, waardoor ik uiteindelijk kon ophouden met mijn academische loopbaan om me uitsluitend aan het schrijven te wijden.

“In mijn leven was de kentering zonder twijfel het feit dat mijn vrouw en ik elkaar zijn tegengekomen toen we allebei student waren. We zijn meer dan vijftig jaar samen, dus zonder haar had mijn leven, en het hare, er totaal anders uitgezien. Verder is de geboorte van ons derde kind, een zoon met het downsyndroom, ook een omwenteling geweest. Het was een traumatische gebeurtenis met een grote impact. We hebben ons ermee kunnen verstaan en hij leidt binnen zijn mogelijkheden een goed leven. Er blijft een onvermijdelijk gevoel van verlies en spijt, dat zal ik niet ontkennen. Hij is nu 44, hij woont in een beschermd-wonentehuis. We zien hem om de paar weken en met feestdagen en vakanties. Maar het was een zware last en een grote droefheid, en met zijn geboorte drong het tot me door dat ik niet in een lift zat die automatisch naar boven ging. Ik had nooit met de mogelijkheid rekening gehouden dat we een kind zouden kunnen krijgen waar iets mee was. Toch gebeurde het en ik belandde keihard op de grond.”


U schrijft veel over seks en ontrouw, maar zelf bent u al meer dan vijftig jaar met dezelfde vrouw getrouwd.

“Ik ben van nature een risicomijdend persoon. Ik heb me nooit aangetrokken gevoeld tot experimenteren. Niet met drugs, niet met gokken, en ook niet met promiscuïteit. In de kringen waar ik verkeerde, die van universiteitsmedewerkers en het literaire cicuit, zijn ontrouw en overspel favoriete tijdpasseringen. Het thema verboden of geheime liefdes figureert in bijna al mijn boeken, al is het dan niet op een tragische manier. Maar zelf heb ik het bij de monogamie gehouden. Het is een kwestie van temperament. Mijn vader was precies zo. Hij was muzikant – lichte muziek – en speelde elke avond in een orkest, onder andere bij een dansgezelschap. Het soort beroep dat nogal openstaat voor verleiding en avontuurtjes. Hij was veel op pad. Toch twijfel ik niet aan zijn trouw aan mijn moeder, mijn ouders hadden een heel goed huwelijk.

“Mijn gehechtheid aan de monogamie zal deels genetisch bepaald zijn, en verder had ik het geluk een vrouw tegen te komen die heel goed bij mij paste. We zijn allebei veranderd, maar met elkaar mee, niet tegen elkaar in. Er zit een zekere ironie in dat ik heel vaak schrijf over ontrouw, maar mijn houding is meer die van een oorlogscorrespondent dan van een deelnemer. Ik observeer het allemaal en het is heel makkelijk je verbeelding te gebruiken om jezelf in dat soort situaties in te denken. Ik heb een uitgebreid fantasie-leven en ben geïntrigeerd door wat mensen zoal verlangen op seksueel gebied, wat natuurlijk een drijvende kracht is van de roman als literaire vorm. Begeerte geeft plot. Maar ik moet er niet aan denken om al die chaos, die emotionele pieken en dalen zelf te moeten meemaken. Ik heb innerlijke rust en een harmonieus gezins-leven nodig om te kunnen schrijven.”


David Lodge: ‘A Man of Parts’. Harvill Secker. €15,95 Ook via ako.nl