Spring naar de content

De roman dood? Ga toch weg!

In het huidige mediatijdperk verwordt de romankunst tot een ongevaarlijke eenheidsworst. Dat betoogt, vrij vertaald, Bas Heijne, in Echt zien. Maar Heijne heeft niet goed gekeken.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Zullen we het eens over Bas Heijne hebben? U weet wel, de oppergod van opiniërend Nederland, om wiens naam altijd een wierookwalmpje hangt van nuance en eruditie? Heijne is zo iemand die precies weet te duiden hoe onze samenleving in elkaar steekt en hoe de politiek daar eigenlijk op zou moeten reageren – en heel NRC-lezend Nederland is dat dan druipend van ontzag met hem eens.

Zelf krijg ik altijd een wat pislauw, nikserig gevoel van wat die man allemaal bij elkaar opinieert. Herkauwerij is het vaak. Je haalt hier eens een filosoof aan, daar eens een socioloog, citaatje van een politicus erbij, motto van een bekende schrijver erboven, en je hebt een Heijne-original.

Nieuw hoogtepunt in dit holle universum is Heijnes onlangs verschenen essay Echt zien – Literatuur in het mediatijdperk. Want ja, behalve over de Nederlandse samenleving heeft de voormalige romancier Heijne (laatste roman: Suez, uit 1992) ook een mening over literatuur.

Wat is de kwestie in dit nogal uit de kluiten gewassen essay van 99 pagina’s? De arme Bas leest niet meer zo graag romans, en daar zit hij nogal mee. De roman lijkt wel op sterven na dood (nee, hou je hand even voor je mond als je gaapt) of verkeert dan toch in elk geval in een ernstige crisis. De Grote Duider van onze Tijdgeest vraagt zich af hoe dat zo gekomen is.

Kort samengevat komt het antwoord erop neer dat in ons mediatijdperk het idee van een gedeelde cultuur versnipperd is geraakt. Kennis wordt fragmentarisch en mensen worden subjectiever in hun kenniskeuze: waar ze behoefte aan hebben, nemen ze tot zich, de rest laten ze liggen. Daar past het afwijkende, kritische geluid van de literaire roman niet in, en dus wordt de romankunst steeds meer een ongevaarlijke eenheidsworst. Mensen lezen boeken voornamelijk nog om hun verbeelding (of die van de schrijver) een sluier over de realiteit te laten leggen. Vluchtgedrag dus.


Heijne wil naar een literatuur die de verbeelding juist aanspreekt om die sluier af te rukken, die ‘de mythe ontmythologiseert, die het cliché ongeldig maakt, het gemakzuchtig in goed en kwaad denken in een ander licht zet’. Anders gezegd: een literatuur die uitnodigt en prikkelt tot ‘echt zien’.

Dat is alles, in feite.

Slaat u ook zo achterover van schrik, verrassing en ontzag? Nee hè? Want als er iemand in staat is om een sluier van slap geouwehoer over de werkelijkheid te draperen, is het Bas Heijne wel. Honderd pagina’s heeft hij nodig om bovenstaande uiteen te zetten, en dat doet hij het liefst met citaten en ideeën van anderen. Als hij al eens probeert zelf iets te zeggen, is het in de ergst denkbare clichés – inderdaad, de clichés waar hij zélf nu juist zo tegen ageert. Dat zit ‘m bijvoorbeeld in zijn taal: de ‘onoverbrugbare kloof tussen burger en politiek’ die we in Heijnes columns zo vaak aantreffen, wordt hier een ‘onoverbrugbare kloof tussen denken en zijn’, ‘tussen hoog en laag’, tussen de mens en ‘de wereld’ – ja, we passeren in dit boekje de ene gapende kloof na de andere.

Afgekloven is ook de centrale idee van Heijnes betoog: dat het de taak van de literatuur is om ons de wereld echt te laten zien – mijn god, ik val zowat van mijn stoel van bewondering over zo’n oorspronkelijke gedachte. Zelf lees ik het liefst verdovende niemendalletjes die elk idee dat ik over de wereld heb bevestigen, maar nu vallen de schellen me van de ogen: een roman kan mij iets nieuws bieden!

Zo niet dit essay.

Wie de sluier van Heijnes veelgeprezen nuance oplicht, ziet vooral rommelig denkwerk. Bas de Clichébreier probeert bijvoorbeeld het belang van stijl te bagatelliseren (lekker makkelijk, als je zelf zo stoffig schrijft). Stijl is wat hem betreft overschat. Althans, dat suggeréért hij, want we blijven genuanceerd, nietwaar?


Jammerlijk dondert die genuanceerde opvatting in elkaar als Heijne in het slotstuk van zijn essay alsnog expliciet wordt. Zijn bij elkaar gejatte conclusie over de taak van de schrijver luidt als volgt: “Het is dus een permanente opdracht aan de schrijver om die conventies te doorbreken, zijn blik en ook zijn taal te vernieuwen.” Zijn taal. Hebben we dat genoteerd? Taal… Toch niet zo heel onbelangrijk, blijkbaar, hoe je ergens over schrijft.

U ziet, het is een troebele bende, daar onder die verfomfaaide krulletjes.

Maar het meest hemeltergende aan dit pedante werkje is misschien wel de volstrekte humorloosheid ervan. De enige keer dat ik hardop heb moeten schaterlachen, was bij de passage waarin Heijne het heeft over schrijvers die ‘nu alleen nog maar “schrijver” zijn in de media: iedereen herkent ze als “schrijver”, maar niemand heeft een flauw idee welke boeken ze hebben geschreven, waar die over gaan, óf ze eigenlijk wel boeken hebben geschreven’. Juist. Dat is dus zo’n beetje mijn beeld van Bas Heijne. Draaft op als tv-presentator, als meninkjesverkondiger, als intellectueel geweten van de natie, als voorzitter van debatjes, als panellid, als forumdeelnemer. Maar hoezo is die man eigenlijk bekend? O, wacht effe: hij heeft ooit, lang geleden, in de vorige eeuw, romans geschreven!

Opvallend is dat het broddelwerkje Echt zien overwegend goed tot bijzonder goed ontvangen is door de literaire kritiek. Veel critici zeggen te herkennen wat Heijne aansnijdt. En ik denk dan: jongens, als het echt zo mager gesteld is met de roman, waar komen al die vier- en vijfsterrenrecensies die wekelijks de kranten- en tijdschriftenpagina’s vullen dan vandaan?


Raar!

‘Nu al een van de boeken van het jaar’, ‘vervoerend’, ‘intelligent’, ‘gepassioneerd’!

Ik zie die passie niet. Passie zou het zijn geweest als Bassie, na zijn diepgaande analyse van de problematiek, aan zou geven welke hedendaagse romans wél zijn idealen waarmaken. Doet-ie niet. Hij noemt welgeteld één recent voorbeeld, een roman van de Ierse auteur Aifric Campbell.

En daarmee komen we bij het grootste euvel van Echt zien: Bas Heijne heeft niet goed gekeken. Literaire meesterwerken zijn schaars, allicht, en hoe meer je er leest, hoe minder er overblijven. Nieuwe aanwas is beperkt. Dat er in de overdaad aan nieuwe fictie in de boekhandels slechts een paar titels in kwalitatief opzicht bovenuit steken, is dan ook niet verwonderlijk. Originele geesten zijn dun gezaaid, en zo is het altijd geweest.

Dat is geen excuus om te klagen over hedendaagse literatuur.

Dan doe je gewoon maar even wat beter je best, Bas.

Het Nederlands taalgebied kent nochtans verschillende jonge auteurs wier werk voldoet aan Heijnes criteria voor goede literatuur. En dat doet mij denken: is het niet opvallend dat uitgerekend een uitgerangeerde romancier van middelbare leeftijd aan de bel trekt over de staat van de roman? Als het werkelijk zo erg was allemaal, zou je verwachten dat de jonge generatie moord en brand zou schreeuwen. Maar angst om de dood van de roman? Rot toch op, goede schrijvers weten altijd hoe ze hun werk relevant kunnen houden, hoe ze leugens kunnen ontmaskeren, en ook: welk medium ze daarvoor kunnen aanwenden.

Schrijvers die de verhouding (‘onoverbrugbare kloof’ bedoel ik, Bas) tussen het individuele bewustzijn en de ons omringende werkelijkheid onderzoeken: ze zijn er nog altijd. Auteurs die het cliché verwerpen en de lezer een originele kijk op de wereld bieden: ze zijn er.


Heeft Heijne weleens van virtuozen als Christiaan Weijts gehoord, of Gustaaf Peek? Las hij de duizelende, van clichés verstoken taal van meesterstilist Peter Buwalda? Ziet hij het verschil in visie op een streng-christelijke achtergrond tussen oudere schrijvers als Maarten ‘t Hart en Jan Wolkers, en een nieuw-talent-met-frisse-blik als Franca Treur? Kent hij het ontregelende absurdisme van A.H.J. Dautzenberg? Heijne lijkt me een belezen kerel, dus hij zal die namen weleens gehoord hebben, maar waarom noemt hij ze niet? Door terug te grijpen op helden van een eeuw geleden, klinkt hij des te meer als een gedesillusioneerde mopperkont die zijn eigen midlifecrisis verwart met een crisis in de letteren.

En dan heb ik het nog niet eens gehad over de ‘mediacultuur’ die volgens Heilige Heijne de literatuur om zeep heeft geholpen. Wat ik in die mediacultuur zie, is Arie Boomsma die ‘moeilijke’ poëzie bevattelijk en aantrekkelijk weet te maken voor een breed publiek. Wekelijks zien we Nico Dijkshoorn op televisie gedichten voorlezen – toegegeven: hij is geen Lucebert, maar zijn werk is vaak ongemakkelijk, biedt een oorspronkelijke blik op de actualiteit. Op Twitter (let nu op, @BJHeijne!) wordt geëxperimenteerd met nieuwe prozavormen. Op Facebook spelen schrijvers een spel met fictieve profielen (word even vrienden met Louis Nanet, Bas!) en onderzoeken ze op die manier de ‘kloof’ tussen fictie en werkelijkheid. Ik zie hoe eReaders schrijvers dwingen om na te denken over de vraag hoe zij zich verhouden tot hun publiek, over de vraag hoe juist literatuur een vorm kan vinden in die nieuwe, versnipperde samenleving vol moderne technologie. Overal zijn de schone letteren in beweging.


Dat kunnen we allemaal zien. Alleen Bas Heijne ziet het niet. Passie? Ik zie bij Heijne nergens passie, alleen het geborneerde herkauwen van een man die niet goed heeft opgelet. En deze man durft de volgende tekst op de flap van zijn flodderessay te laten plaatsen: “Met Echt zien brengt Bas Heijne het debat over literatuur weer terug in het midden van de samenleving.” Vooruit, dat is dan de tweede keer dat ik hardop in lachen uitbarstte.

Vorig jaar was Bas Heijne te gast bij VPRO’s Marathoninterview. Drie uur lang mocht hij zijn essays en columns nabauwen op de radio. Ergens in die woordenbrij ving ik dit zinnetje op: “Ik ben absoluut geen politiek commentator” – en dat zegt dan de man die van gejeremieer over de landelijke politiek zo ongeveer zijn dagelijkse boterham heeft gemaakt. Ik wil die lijn graag doortrekken: Bas Heijne is absoluut geen literair commentator. Zijn essaytje kan dus gerust mee naar de papierbak, samen met de kranten die zo bol staan van zijn absoluut-niet-politieke analyses.

Jamal Ouariachi is schrijver. In 2010 debuteerde hij met de roman ‘De vernietiging van Prosper Morèl’. Momenteel werkt hij met Facebook-fenomeen Louis Nanet aan een brievenboek en schrijft hij aan een tweede roman.