Spring naar de content

Een scheppingsverhaal dat pijn doet

Grote schrijvers laten een ‘onvoltooide’ na, en ook Harry Mulisch kweet zich met zorg van die taak. Een hoogtepunt in zijn oeuvre zou het echter niet zijn geworden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Max Pam

De tijd zelf moest het laatste boek van Harry Mulisch gaan heten, hoewel de term ‘project’ in plaats van ‘boek’ misschien beter op zijn plaats is. Wie eenmaal het raadsel van de tijd heeft opgelost, heeft de tijd niet meer nodig en kan rustig doodgaan. Ondanks zijn motto ‘Dat ik sterfelijk ben, moet eerst maar eens bewezen worden’ overleed Mulisch een jaar geleden. Hij kwam dus tijd tekort om zijn laatste project te voltooien. Dat hij zelf heeft aangedrongen op publicatie, dat hij deze onvoltooide al lang in een la had liggen omdat een groot kunstenaar niet kan sterven zonder een onvoltooide, bewijst dat zelfs Mulisch ook maar een gewone sterveling was.

Laten we eerlijk zijn: Harry is dood en het lijkt me sterk dat hij ooit nog onder ogen krijgt wat hier staat geschreven. Maar De tijd zelf zou misschien niet zo’n vreselijk goede roman zijn geworden. Onwaarschijnlijk dat het een topstuk uit zijn oeuvre zou worden. De zinnen uit De tijd zelf zijn herkenbaar Mulisch, maar het geheel haalt het niet bij zijn beste werk. Het onvoltooide werkje gaat over de tijd, of liever, over de vraag of het heden bestaat. Als je ‘nu’ zegt, is het heden alweer voorbij als de ‘u’ uit ‘nu’ heeft weerklonken. Je kunt daar diep over nadenken en lang over tobben, maar in het gewone taalgebruik laten zulke filosofische problemen zich niet zo eenvoudig oplossen.

Het lijkt erop dat De tijd zelf weer een echt professorenboek moest worden, met allemaal hoogbegaafde types die zich buigen over een klassiek probleem dat zich maar niet wil laten voegen naar de wetten van de logica.

Hoofdpersoon in deze 22 nagelaten pagina’s is de schrijver-essayist Melchior Post, die het radicale standpunt heeft ingenomen dat het heden al voorbij is gevlogen voor je er enig bewustzijn van hebt, en dat het heden derhalve niet bestaat. Post beschrijft zichzelf bescheiden als een freischwebende Intelligenz, die over dit penibele vraagstuk debatteerde in het veelbekeken discussieprogramma Perplexiteiten. Zijn tegenstander destijds was Oscar Embden, filosofiehoogleraar te Leuven, waar deze een of andere belangrijke functie vervult aan het Husserl-Archiv. In Perplexiteiten verdedigde Embden de stelling dat het heden niet nul, maar zeven seconden duurt. Behoorlijk kort dus, wat niet wegneemt dat het heden wel degelijk bestaat.


Discussieleider was Eldert Fons, in wie wij zonder moeite de kaalhoofdige Fons Elders herkennen. In de jaren zestig maakte hij furore door op de Nederlandse televisie filosofen als Popper, Chomsky en Foucault te interviewen. Dat waren uitzendingen waar mensen voor thuisbleven. Destijds was Elders heel beroemd, een excentriekeling ook. Het verhaal ging dat zijn wc midden in de kamer stond.

Maar genoeg overbodigheden.

Een nieuw filosofisch hanengevecht tussen Post en Embden zal in het Meridian Building worden gehouden, gelegen op het terrein van het Old Royal Observatory in Greenwich. Door dat vertrek loopt de nulmeridiaan, en nu was het met de televisiemensen zo afgesproken dat de stoel van Post op het oostelijk halfrond zou staan, die van Embden op het westelijk halfrond, en die van Eldert Fons met twee poten aan elke kant.

Helaas verslaapt Post zich op de dag van het treffen, doordat zijn vierkante reiswekkertje op zijn kant valt en hij de tijd verkeert leest. Post komt te laat, de bijeenkomst is voorbij en Emden al weer naar huis, waarmee – als je er maar diep genoeg over nadenkt – bewezen is dat het heden niet bestaat. Door Embden te laten zitten, heeft Post zijn gelijk aangetoond, daar komt het op neer.

Misschien is deze samenvatting niet helemaal fair, al denk ik zelf van wel, maar dat kan niet verhullen dat de beginpagina’s van wat De tijd zelf had moeten worden, nogal wat potsierlijkheden bevatten. Toegegeven, Mulisch was op dit gebied voor geen kleintje vervaard en hij deinsde nergens voor terug, maar toch geloof ik dat Mulisch zelf ook inzag dat zijn project gedoemd was te mislukken. Het is niet voor niets onvoltooid gebleven. Als Mulisch met De tijd zelf echt goud in handen had gehad, was hij heus niet doodgegaan, zo was hij ook wel weer.


Ik was erbij toen Mulisch, jaren geleden, te horen kreeg dat een collega-schrijver bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen. “Geen talent,” was zijn droge reactie. De Herenclub om hem heen knikte. Daarom vond ik het tamelijk navrant dat Mulisch zijn laatste project heeft opdragen aan Tonio van der Heijden, de overleden zoon van Adri van der Heijden en Mirjam Rotenstreich. “Een groet van een dode aan de dode,” luidt de opdracht.

Ik weet niet of ik dat groots moet vinden of juist heel koket. Wel denk ik dat de ongelukkige ouders er troost in hebben gevonden, en dat is misschien het belangrijkste.

De tijd zelf beslaat 22 boekpagina’s, te weinig om aan te bieden. Vandaar dat er nog bijna 140 pagina’s zijn gevuld met varia, die deftig in ‘een drieluik’ zijn verzameld. Marita Mathijssen en Arnold Heumakers hebben erg hun best gedaan om deze onvoltooide in een breder perspectief te plaatsen, maar al die extra pagina’s worden nergens echt relevant.

Mulisch heeft eens gezegd dat je het geschrevene niet moet uitleggen. Een fan wil misschien alles weten over zijn held, elke snipper lezen over het wordingsproces van een meesterwerk. Maar als gewone lezer heb je niet zo veel te maken met het scheppingsproces dat van au gaat. Het is als met theater. Als je naar een voorstelling kijkt, wil je ook niet weten of een van de acteurs met diarree staat te spelen.

Er staat wel één grappige passage in de dagboekfragmenten uit het ‘drieluik’. Op dinsdag 11 januari 2000 schrijft Mulisch: “Gedroomd dat ik belaagd werd door Theodor Holman, een tweederangs columnist bij Het Parool. Zo hard ik kon haalde ik naar hem uit, maar aangezien hij niet bestond sloeg ik met volle kracht tegen de rand van het bed, zodat ik wakker werd van de pijn. Pink van mijn rechterhand gekneusd. Meteen wist ik wie die Holman was geweest: de dorre God Hitler, die ik in Siegfried beschrijf als ‘holle man’.”


De geknakte wijsvinger speelt een rolletje in die 22 pagina’s van De tijd zelf. Mulisch schreef over zijn droom vier jaar voordat Theo van Gogh werd vermoord. Daarna sprak hij voornamelijk aardig over Holman en liet hij zich uitgebreid door hem interviewen. Kennelijk kan de tijd bij Mulisch, naast al het andere, ook wonden helen.

Harry Mulisch: ‘De tijd zelf.’ De Bezige Bij, €17,90. Ook via www.ako.nl.