Spring naar de content

Kom niet aan onze engel

Uilskuiken van de week: Johan Cruijff c.s.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Zelf kan hij er ook niet veel aan doen. Het komt door types als Mart Smeets, Hugo Borst, Johan Derksen, Henk Spaan, of hoe ze allemaal ook heten. Half-intellectuele mannen op leeftijd die menen dat ze schrijver zijn maar die hun tijd hoofdzakelijk verdoen met leuteren op televisie – ‘analyseren’ noemen ze het zelf.

Een van hen, Hugo Borst, zei vorige week in een kranteninterview dat hij uit wroeging over zijn jarenlange geklets niet meer voor de camera’s zal verschijnen. Die stap valt toe te juichen, hoewel het gevaar bestaat dat hij bezig is aan een roman in de traditie van Mart Smeets.

Johan Derksen schreef in Voetbal International, het blad waarvan hij hoofdredacteur is, dat het vertrek van Borst een slag was voor ‘de voetbalmedia’. Als ‘kwajongen’ had Derksen hem zien binnenkomen, waarna hij was uitgroeid ‘tot misschien wel het grootste talent in de vaderlandse voetbaljournalistiek’. Dat talent was volgens Derksen zo groot omdat Borst nooit ‘do-re-mi-fa-sol alweer een blaadje vol-stukjes’ inleverde.

Do-re-mi-fa-sol alweer een blaadje vol! Alleen voetbalmannen wagen zich aan zo’n formulering; van stoplappen en mislukte metaforen hangt de Nederlandse sportjournalistiek aan elkaar. Het is een bang wereldje, een vergaarbak van halftalent waarbinnen iedereen tot een bepaald kamp behoort; geen sportjournalist haalt het in zijn hoofd ook maar de schijn van onafhankelijkheid te wekken. De kunst is vrienden te maken, geen vijanden. Anders loop je als oude grijze man het risico dat de nauwelijks adolescente sterspelers na het douchen jouw microfoon voorbijlopen.

Boven op de Nederlandse voetbal-Olympus zetelt Johan Cruijff, aanbeden door zijn sportpersvrienden die hem daar lang geleden installeerden. In 1971 merkte Godfried Bomans al op dat Cruijff op een engel leek, en dat het raar was dat hij na afloop van een wedstrijd niet over de tribunes richting hemel fladderde. Cruijff-biograaf Nico Scheep-maker vergeleek hem met Cervantes, Bach en Goethe en merkte op dat het geen toeval was dat hij dezelfde initialen heeft als Jezus Christus.


Dit messianisme bleef, ook na beëindiging van Cruijffs profcarrière. Dat hij de ulo nooit had afgemaakt en zijn verdiende miljoenen op aanwijzing van een dubieuze adviseur verkeerd had ingeïvesteerd, vond de sportpers ongemakkelijke onderwerpen. Liever verheerlijkte die sportpers Cruijffs gebrek-kige beheersing van het Nederlands, die een grote bron van inspiratie moet zijn geweest.

Wie het waagde een kritische opmerking te plaatsen werd verstoten uit de hofhouding. Beter kon je het aanpakken zoals Jack van Gelder, in een eerdere carrière pr-adviseur van een aan Cruijff gelieerd sportmerk, die de journalistiek altijd heeft gebruikt als dekmantel voor zijn commerciële belangen.

Met hulp van al zijn quasi-journalistieke vrienden, tot wie ook de altijd zo kritische Jan Mulder en Frits Barend kunnen worden gerekend, zette Cruijff een tegenoffensief in nadat de raad van commisarissen het had gewaagd aartsvijand Louis van Gaal tot directievoorzitter van Ajax te benoemen.

Een kleine domper vormde het bericht dat Cruijff tijdens een verhitte Ajax-vergadering tegen Edgar Davids gezegd zou hebben dat die slechts aanwezig was omdat hij ‘zwart’ was. Gelukkig was daar de onafhankelijke onderzoeksjournalist Derksen, die ook een voetbalpraatprogramma op televisie uitbaat. Zijn vriend Cruijff mocht daar live aan de telefoon de ‘beschuldiging van racisme’ weerleggen.

Vriend Cruijff kunnen we op zijn woord vertrouwen. Jaren geleden heeft Derksen al uitgebreid onderzoek gedaan naar zijn handel en wandel, zo valt te lezen in een stukje op de website van zijn blad: “Johan Cruijff is een integere man. Dat weet ik zeker. Met Jaap de Groot en Frits Barend vormde ik tijdens zijn actieve periode een select groepje journalisten dat kind aan huis was in Vinkeveen en later in Barcelona. Ik trok jaren met hem op en kan niets naars over hem melden.” Do-re-mi-fa-sol alweer een blaadje vol.