Spring naar de content

Als de VVD écht lef heeft, opent het een debat over de toekomst van ons héle publieke omroepbestel

De VVD stelt de toekomst van het derde tv-net ter discussie. Heel goed. Maar als de liberalen écht lef hebben, openen ze een debat over de toekomst van ons héle publieke omroepbestel. Voor dat bestel bestaan namelijk net zo veel argumenten als voor een publiek dagbladenbestel: géén.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Het opzetten van een buitenlandse bril wil wel eens helpen bij het oplossen van typisch Hollandse problemen. Want leg het maar eens uit aan – bijvoorbeeld – een Duitser: dat we er in 2009 zomaar twee, grotendeels uit de staatskas gefinancierde nieuwe zendgemachtigden bij kregen: Wackere Niederlande (Wakker Nederland) en de Offentlich-rechtliche Fernsehanstalt Wohldenkende Niederlanden und Dergleichen Mehr (PowNed). Of vertel een Amerikaan dat die TV Guide naast uw televisietoestel is vervaardigd door de Association of Workers Radio Amateurs (VARA), maar dat u ook graag kijkt naar de programma’s van de Freethinking Protestant Radio Broadcasting Company (VPRO), die vooral niet verward dient te worden met de Evangelical Broadcast (EO) of de Dutch Christian Radio Association (NCRV).

Dat ons omroepbestel zo compleet mesjogge is, heeft een heel erg simpele oorzaak: het systeem dateert nog uit de jaren twintig van de vorige eeuw, toen het medium radio aan zijn opmars begon. Een kleine schare techneuten onder aanvoering van de legendarische radiopionier Hanso à Steringa Idzerda was razend enthousiast over deze nieuwe vinding, maar dat gold bepaald niet voor de verzuilde politieke en godsdienstige elites die het destijds in Nederland voor het zeggen hadden. In die kringen heerste vooral angst en wantrouwen. Radio-uitzendingen, zo werd gevreesd, konden wel eens leiden tot verloedering van de zeden, zeker als er dansmuziek ten gehore werd gebracht. Voorts bestond natuurlijk het levensgrote risico dat de eigen protestantse, katholieke, socialistische of liberale achterban via de radio zou worden geconfronteerd met de opvattingen van ‘andersdenkenden’, om nog maar te zwijgen van het gevaar dat polemische sprekers de relaties met bevriende buurlanden zouden kunnen verstoren.

Beheersing en controle leken derhalve geboden, anders zou het in Nederland met de huiselijke en maatschappelijke rust snel zijn gedaan. In 1930 kwam het allemaal keurig zwart op wit te staan: voor een zendmachtiging kwamen alleen organisaties in aanmerking die konden aantonen ‘dat zij in zoodanige mate gericht zijn op de bevrediging van de in het volk levende culturele of godsdienstige behoeften, dat hare uitzendingen uit dien hoofde geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn’. Vijf organisaties voldeden aan die eis. Ze werden verdeeld over een christelijke zender (KRO en NCRV) en een niet-christelijke zender (VARA, AVRO, aangevuld met de kleine VPRO). Protestanten die op een ‘verkeerd’ moment hun radiotoestel inschakelden konden zo hoogstens worden vergast op de zalvende woorden van een pastoor en socialistische luisteraars liepen slechts het risico van een onvoorziene confrontatie met, pak ‘m beet, AVRO’s Skymasters. Zelfs de programmamakers verkeerden onder geestverwanten: de gelovigen opereerden vanuit Huizen en de radiozender van de niet-gelovigen was gevestigd in Hilversum.

Toen in de jaren zestig een einde kwam aan de verzuiling en een nieuwe generatie geëmancipeerde burgers zich begon te ontworstelen aan allerlei vormen van paternalistisch overheidstoezicht, vervielen feitelijk de grondslagen waarop ons omroepbestel rustte. Maar met de gevestigde belangen van de Hilversumse omroepen en hun uitstekende contacten met geestverwanten op het Binnenhof viel, zo bleek al snel, niet te spotten. En dus werden concurrenten in de ether met behulp van politiek Den Haag eenvoudigweg de nek omgedraaid, ook als ze méér kijkers of luisteraars trokken dan ‘Hilversum’. Het overkwam in 1964 TV-Noordzee (operend vanaf het REM-eiland) en, in 1974, de immens populaire popzender Radio Veronica.

Toen eind jaren tachtig duidelijk werd dat onze nationale regelgeving ter ‘bescherming’ van de ether tegen (commerciële) buitenstaanders overruled zou worden door nieuwe regelgeving uit Europa, moesten Hilversum en Den Haag wel overstag. De achterliggende gedachte van ons omroepbestel – een overheid die er met behulp van een exclusief licentiesysteem op toeziet dat haar onderdanen programma’s van ‘algemeen nut’ krijgen voorgezet – was vanaf dat moment niet langer praktisch uitvoerbaar. Het publiek kon voortaan zélf bepalen welke uitzendingen aan die eis voldeden en koos, zo bleek uit de kijk- en luistercijfers, massaal voor de programma’s van onder meer RTL, SBS, Radio 538 en Sky Radio.

Het ultieme argument om eindelijk eens korte metten te maken met ons bezopen en geldverslindende publieke omroepbestel is echter eerst en vooral principieel van aard. Want in de grond van de zaak vallen voor een publiek omroepbestel net zo veel argumenten te bedenken als voor (bijvoorbeeld) een publiek dagbladen- of een publiek tijdschriftenbestel – namelijk géén. Dat de Nederlandse overheid niet in het bezit is van een grote hoeveelheid blanco papier die gratis wordt uitgereikt aan particuliere ‘persverenigingen’ die op 1 april voldoende ‘leden’ hadden, vinden we heel vanzelfsprekend. En dus zou het net zo vanzelfsprekend moeten zijn dat die overheid zich eveneens onthoudt van het uitdelen van gratis zendtijd aan particuliere omroepverenigingen.