Spring naar de content

Hallo Helmond

Janneke van der Horst schrijft regelmatig in Hard gras. Met andere auteurs van het literaire voetbalblad, allemaal Namen, toert ze langs de Nederlandse theaters. Verslag van een avond in en buiten het busje.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Onderweg naar Breda belde een keer het AVRO-radioprogramma Opium om het ‘on tour-gevoel te vangen’. Ik weet niet precies wat de AVRO verwachtte van het ‘on tour-gevoel’ en van het bellen naar mensen in busjes, maar ik denk dat Henk Spaan tijdens dat gesprekje van een paar minuten de sfeer vrij goed ‘ving’. Het eerste dat hij zei was: “We hebben het over de scheiding van Joost Zwagerman.”

Toen Henk me een paar zomers geleden vroeg af en toe mee te gaan met de Hard gras-tour had ik nog nooit aan een tournee gedacht. Ik kan geen gitaar spelen en ook niet zingen, en ben te oud om nog een beroemde drumster te worden. Zeker omdat mijn muzieklerares van de middelbare school weleens had gezegd dat ‘gevoel voor ritme’ moeilijk aan te leren is.

En een schrijver on tour? Daar had ik al helemaal nooit aan gedacht. Dat is namelijk niet echt rock-‘n-roll. Dan zie je bibliotheken voor je vol welwillende vrouwen die geen literaire avond missen. Die elk boek dat ze kopen daadwerkelijk uitlezen voordat ze van zichzelf een nieuw boek mogen kopen.

Terwijl toeren natuurlijk zou moeten gaan om eten en ontbijten in geweldige restaurants in exotische steden, en om de meisjes in het publiek die op witte lakens met een blauwe glitterstift je naam hebben geschreven. Met hartjes op de i, mocht er een i in je naam zitten.

Er moet een beetje glamour zijn.

Maar on tour in Nederland, dat heeft iets lulligs. Zeker als in je kast van die tour-shirtjes liggen van bandjes met plaatsnamen als Parijs, New York en Istanbul.

Maar goed. Hard gras on tour. Ondanks het gebrek aan glamour en exotische bestemmingen had ik meteen ‘ja’ gezegd tegen Henk. Natuurlijk. Er werd niet anders van mij verwacht. De eerste keer dat ik mee mocht, gingen we naar Helmond. Het was op een woensdag, 30 september 2009. Ik was gespannen. Ik wist eigenlijk niet waarom ik mee mocht. Ik had wel stukken voor Hard gras geschreven, maar dat waren geen voorleesstukken. Mijn eerste stuk bijvoorbeeld was meer dan zevenduizend woorden lang. Daar zat niemand in Helmond op te wachten. Zeker niet als hij eigenlijk voor Nico Dijkshoorn of Hugo Borst kwam. Ik las dan wel niet als eerste voor, maar ik zag mezelf toch vooral als het voorprogramma. Of als een rustpauze. Een moment om achterover te leunen en de oppas te sms’en, vragen of alles goed gaat met de kids.


Niet om mezelf naar beneden te halen, maar bedenkt u wel dat ik tussen Henk Spaan, Anna Enquist, P.F. Thomése, Marcel van Roosmalen, Nico Dijkshoorn, Hugo Borst en Herman Koch op dat podium zat. Zat, want als je bij de tour voor-gelezen hebt, ga je zitten op een stoel op het podium, als een wissel bij een voetbalwedstrijd op de bank in de dugout. Niemand in het publiek had een kaartje gekocht voor mij. Ze kwamen voor de anderen.

Met deze anderen, deze Namen, stond ik steeds te wachten bij het busje voordat we naar een theater gingen, ergens in het land. Naar Capelle aan den IJssel, naar Purmerend, naar Apeldoorn, naar Rotterdam. Ik at met ze in plaatselijke restaurants tussen het stemmen met de band, The Hank Five, en het optreden in. Ik zag hoe ze na afloop handtekeningen uitdeelden aan het publiek. Hoe ze spraken over verkoopcijfers.

Je zou kunnen zeggen dat ik wat uit de toon viel. Ik ben een stuk jonger. Dat ten eerste. Ik heb nooit een bestseller uitgebracht of een televisieprogramma gemaakt of een scenario geschreven, en ook buiten het schrijven heb ik niets bereikt in mijn leven. Geen studie afgemaakt. Geen noemenswaardige baan naast het schrijven. Geen stem van mijn generatie. Geen middelmatige alleskunner, zoals veel van mijn leeftijdgenoten. Ik ben zelfs nog nooit te gast geweest bij De Wereld Draait Door.

Ik dacht steeds: hier hoor ik niet thuis, en iedereen hier weet het.

De enige reden waarom ik me soms wel op mijn plek voel, is dat iedereen in de Hard gras-groep vaste gewoontes eerbiedigt. Misschien zoekt Spaan de mensen daarop uit. Te veel veranderingen zijn immers barbaars. Iets voor gevoelloze eikels. We houden vast aan de rituelen.


We spreken altijd af bij het Amstel-station in Amsterdam. Sommigen komen met de fiets. Thomése komt met de trein. Enquist wordt meestal afgezet. Dan staan we daar te wachten totdat iedereen er is. Hugo Borst gaat nooit met het busje. Het is vaak een eindje om voor hem. En ik heb begrepen dat hij zich buiten Rotterdam alleen veilig voelt in zijn eigen auto. Van Roosmalen en Enquist roken een sigaret. Spaan heeft er zin in. Ik sta er altijd wat onhandig bij. Te wachten tot we mogen instappen. In de bus begint het pas echt. Er zijn vaste plekken. Daar wordt zelden van afgeweken, zonder dat erover wordt gesproken. Henk schenkt op de terugweg witte wijn, maar pas als we op de snelweg zijn. Anders morsen we. Op de heenweg deelt hij drop uit. En marsepeinen aard-appels.

We bespreken dan de literaire roddels. En de optredens in DWDD. Waarom Van Nieuwkerk die of die vreselijke man of vrouw toch telkens uitnodigt. Of Henk daar niet een keer wat van kan zeggen tegen Matthijs.

Dan hebben we het over voetbal. Vitesse, Ajax, Feyenoord, het ligt eraan wie er in het busje zitten. Herman leert ons welke gympen ‘in’ zijn. Iedereen heeft wel een boek dat we moeten lezen. Henk vertelt ons waar je wel en niet goed kunt eten in Amsterdam. Of Parijs. En allemaal hebben we wel wat. Hoogtevrees. Paniekaanvallen. Claustrofobie. Niemand van het gezelschap vindt het raar als je niet graag in een lift staat of niet over glazen vloeren durft te lopen. Iedereen weet dat Van Roosmalen liever de deur niet sluit. Tijdens een tour waar ik nog niet bij was, gooide hij de zware schuifdeur van het busje eens dicht, maar zag daarbij de hand van Matthijs van Nieuwkerk over het hoofd. Van Nieuwkerk is daarna nooit meer met het busje gegaan. Van Roosmalen zorgt ervoor dat hij nooit als laatste het busje in of uitstapt; de deur raakt hij niet meer aan. Voordat ik het vergeet: in het busje gaat het ook vaak over tv-series en films. “Niet verklappen!” roept Henk altijd als het over een serie gaat die hij nog moet zien.


Als we zijn aangekomen bij een schouwburg of een theater, zoeken Van Roosmalen en Enquist de rookkamer op. Ze recenseren de rookruimtes. Geliefd zijn die glazen gevallen in de foyer. Dan kunnen zij ons zien, en wij hen. Zodat ze niet aan het einde van een gang in een donker hok staan en wij hen kwijt zijn wanneer we gaan eten. We kunnen ze immers niet bellen omdat je in dat soort hokken nu eenmaal zelden bereik hebt. Tijdens de laatste tour ging het brandalarm twee keer af omdat ze ergens stiekem stonden te roken. Een van die keren werden ze bijna gearresteerd.

In de foyer wachten we tot we naar het restaurant gaan. We drinken een kop thee. Begroeten Nico Dijkshoorn en de bandleden Herman en Fred; die zijn al eerder gekomen om de instrumenten klaar te zetten. Hugo Borst speelt Wordfeud op zijn telefoon. De chauffeur, dit jaar de student sportmanagement Pelle, kiest altijd het restaurant uit, reserveert er en bekijkt op zijn iPhone hoe we er moeten komen. Wij lopen achter hem aan. Staan een enkele keer stil bij boekhandels, of ‘onze’ boeken er liggen. Van Roosmalen haalt flesjes water als we in de coulissen op onze beurt wachten. Henk houdt in de gaten dat we nooit op belangrijke voetbalavonden moeten optreden. Dat is nog een heel gepuzzel. Lukt dat onverhoopt niet, dan volgt Koch op het podium stiekem op zijn iPhone de, – meestal buitenlandse – voetbaluitslagen.

Henk vertelt tussendoor aan het publiek hoeveel het staat.

En hij zegt altijd aan het einde van de voorstelling: “Bij de deur staat een jongen, die heet Pelle, die kun je herkennen aan dit shirt. Pelle verkoopt abonnementen. Ik wil daarbij zeggen dat Pelle een student is en dat hij voor zijn levensonderhoud vol-le-dig afhankelijk is van het aantal verkochte abonnementen.” Daarna zetten Nico en hij de oude hit Stille Willem in. Bij het refrein gaan wij staan. Dat zingen we allemaal mee. Het is het clublied. De finale.


Natuurlijk was het voor mijn uitverkiezing een voordeel dat ik een vrouw ben. Of een meisje. Of misschien toch al een vrouw. In elk geval geen man. Henk Spaan is een van de weinige mannen die oprecht gelooft dat vrouwen minstens zo grappig en intelligent kunnen zijn als mannen. En vaak ook leuker gezelschap. Nadat hij een keer een stuk van mij had gelezen, schreef hij: “Zie je wel dat vrouwen grappig kunnen zijn.”

En ik geloof er wel in. Een beetje. Ik ken wel grappige vrouwen. En daarmee bedoel ik niet lollige vrouwen. Of Claudia de Breijen. Maar scherpe, intelligente vrouwen, die er verder weinig mee doen. Ze hebben goede banen of zicht daarop en zijn grappig zonder daar hun best voor te doen. Het komt in het hoofd van verstandige vrouwen nu eenmaal niet op dat het misschien iets is, dat grappig zijn, om geld mee te verdienen. Maar weinig vrouwen zijn ook zo grappig als de mannen van het busje. Maar ook weinig mannen. Een van de mannen in het busje is mede-bedenker van Jiskefet. Ik noem maar iets.

Je groeit gelukkig wel een beetje. In het busje. Na verloop van tijd. Je overwint bijvoorbeeld het probleem Anna Enquist. Anna Enquist is, zoals de meesten wel weten, niet haar echte naam, maar een pseudoniem. Ze heet eigenlijk Christa. Dat is even wennen als je jarenlang gewend bent aan Anna Enquist. En niet alleen is het wennen, het klinkt bijna overdreven intiem of populair om haar bij haar echte naam te noemen. Alsof alleen mensen die haar echt goed kennen, dat mogen. Het was zoals op de middelbare school, wanneer je niet wist of je een vader of moeder van een vriendin mocht tutoyeren en je je in allerlei rare grammaticale bochten wrong om de je-kwestie te omzeilen. Als ik bij het busje stond en ze was er nog niet, vroeg ik: “Komt ze vandaag niet mee?” Maar het went. Ik zeg nu nooit meer Anna. Of ‘ze’.


Als ik toch met ze optrek, is het misschien niet weg om van die mensen in het busje en in het theater iets op te steken. Hoe Hugo Borst mensen die hij persoonlijk kent prachtig neer kan zetten. Hoe Anna Enquist met haar gedicht ‘Als’ altijd weer voor kippenvel zorgt. Over de opbouw van een grap. Het absurdisme van Van Roosmalen en Thomése. De intelligente vergelijking. De droge constatering. Als de mannen en vrouw voorlezen, maar ook als ze de menukaart openslaan van een restaurant in Heerhugowaard of door het raam naar buiten kijken als we Heerlen binnenrijden. Ik probeer de opmerkingen te bewaren om later zelf te gebruiken in soortgelijke situaties, maar helaas ben ik ze de volgende ochtend vergeten.

Ook op papier is er helaas nog weinig van terug te zien. Van de invloed van deze schrijvers. Voetbaltalenten worden meteen stukken beter als ze met meer ervaren sterspelers meetrainen. Bondscoaches pikken er op de Oranje-trainingen zo de spelers uit die na een paar dagen mee kunnen komen met types als Van Persie, Van der Vaart en Sneijder. Misschien ben ik een langzamere leerling. En zit het er ergens wel in. Maar misschien ook niet. Het is net als met het ritmegevoel, het is moeilijk aan te leren. Je kunt het wel veinzen. Nadoen. Meeklappen op het moment dat je klasgenoten het ook doen in de schoolmusical, maar het komt nooit echt helemaal uit jezelf. Dat merk je.

Er is ook wel wat vooruitgang. Dat moet gezegd. Het eerste jaar, tijdens mijn eerste tour, knikte Herman Koch regelmatig bemoedigend naar me, na een opmerking die grappig bedoeld was. Ik weet niet zeker of hij het zo bedoelde, maar ik dacht altijd dat hij daarmee zei: “Oké, we moeten niet hardop om je lachen, Janneke, maar het is best een aardige poging tot een grap.”


Dit jaar is er weleens gelachen. Ik kan me in elk geval zeker twee voorvallen voor de geest halen.

Al ben ik de jongste, ik herinner me nooit waar we twee dagen eerder waren, of de week daarvoor. Voor mij is het een beetje zoals Ivo de Wijs’ nummer Delfzijl, op de melodie van Vesoul van Jacques Brel. “Op vrijdag naar Den Bosch/Op zaterdag naar Oss/Op zondag naar Geleen/Op maandag Hoogeveen/De weg naar Swifterbant/De weg naar Loon Op Zand/De weg naar Slikkerveer/De weg naar Sappemeer/De file naar Balkbrug/De file naar Boxmeer/De file weer terug/We trokken door het land heen en weer.”

Alles gaat op elkaar lijken. Ik herinner me alleen dat in Apeldoorn een tafeltennistafel staat waar ik verloor van Spaan en won van Koch, en in Breda een pooltafel waarop ik verloor van Thomése en Koch. De gastvrouwen die ons welkom heten, haal ik in anekdotes altijd door elkaar. Soms krijgen we bloemen na afloop. Meestal niet. De theaters die bloemen geven, zijn meestal de leukste. Daar hoef je ook niet te betalen voor een kopje koffie.

Voordat ik on tour ging, dacht ik altijd dat je werd ontvangen door de schouwburgdirecteur en zijn vrouw. Die vrouw droeg dan een broekrok. Je kreeg te eten en in de kleedkamer stonden flessen wijn en bier koud. Maar ik denk dat ik te veel columns van Youp van ‘t Hek heb gelezen. Want van alle voorstellingen waar ik bij was, kan ik me maar twee directeuren herinneren. En die hadden hun vrouw niet mee, of hielden haar bij ons vandaan. Ook kan ik me niet herinneren dat ik ooit bier in de kleedkamer voor ons koud zag staan. Laat staan wijn.

Als ik mijn zus sms dat ik ‘s avonds met Hard gras moet optreden, krijg ik altijd een sms’je terug met veel uitroeptekens. “Succes. En veel plezier in het busje!!!” Mijn zus is ooit zelf on tour geweest. Met de Wordt Vervolgd Club. Ze bewaart daar bijzonder goede herinneringen aan. Mensen vragen me eigenlijk vaker ‘hoe het in het busje was’ dan hoe een optreden ging. Mensen willen weten wat er gebeurt. Wat er gezegd wordt. Of er wrijvingen zijn. Stop een stuk of zes schrijvers in een busje na afloop van een voorstelling. Laat ze in een lange file terechtkomen. Dan is het rustig wachten tot de eerste verbale klap valt, denk je. De een verkoopt beter. De ander krijgt betere recensies. En weer ander doet het met de mooiste vrouwen. Anna Enquist zou hier een mooie roman over kunnen schrijven. Maar bij ons wordt er vooral veel gelachen. Onder leiding van Henk Spaan.


Op de terugweg, wanneer het Henk weer is gelukt om in de rijdende bus een fles wijn te openen met een kurketrekker, en iedereen wat rustiger is, praten we na over de avond. Meestal zijn we enthousiast. Henk krijgt sms’jes of voicemails van belangrijke mensen bij Ajax. Van Roosmalen controleert onder onze aanmoedigingen of er al over de avond getwitterd is naar Nico of naar hem. Henk vraagt Pelle minder hard te rijden. Op de terugweg hebben we altijd haast. Thomése moet de laatste trein halen van het Amstelstation naar Amsterdam Centraal. Van daaruit gaat hij met de trein naar Haarlem. Een taxi wil hij niet meer nemen in Amsterdam. “Dan krijg je weer zo’n chauffeur die het Centraal Station niet kan vinden.”

We stappen uit. Ik sjouw een boek van Jennifer Egan mee, dat Anna Enquist mij leende, en de dvd-box Downton Abbey waarvan Herman vindt dat ik die moest bekijken. Ik krijg veel tips. Dijkshoorn vertelde mij twee jaar geleden al dat ik naar Timber Timbre moest luisteren en naar Eels. Iemand zei eens: “Je hoeft echt niet altijd te doen wat Henk zegt.”

We nemen buiten haastig afscheid. Het was de laatste voorstelling van het jaar. We omhelzen elkaar niet. Niemand moet huilen. We zijn geen acteurs. Maar jammer is het wel.