Spring naar de content

Hakken in het zand

Israël heeft het volste recht het eigen overleven voorop te stellen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Op woensdag 18 januari sprak Benjamin Netanyahu in de Portugese synagoge in Amsterdam. Ik had een uitnodiging en was erbij. Volgens NRC Handelsblad stonden er rijen mensen in de regen die een lange wachttijd trotseerden en de controles van de vele beveiligers en Politiehonden er graag voor overhadden. Wij hebben een half uurtje buiten onder een paraplu gestaan en in de ‘snoge’ had mijn vrouw het stervenskoud, maar van die honden hebben we niets gemerkt en het aanhankelijke “Bibi! Bibi!” is ons ontgaan. Er waren nauwelijks demonstranten. Het was in alles een ingetogen bijeenkomst, in een door kaarsen verlicht decor.

Natuurlijk liet de Israëlische premier de kans niet lopen om een paar punten te maken. Zo sprak hij over Jeruzalem als eeuwige en ongedeelde hoofdstad van Israël. Hij waarschuwde voor de nucleaire dreiging van Iran. Ook riep hij de Palestijnen op om de joodse staat Israël te erkennen. Verder zong Netanyahu een loflied op Nederland, net als Israël een klein land met een sterke economie, een grote culturele en wetenschappelijke traditie, en in de zeventiende eeuw al een tolerante schuilplaats voor joden. Dat slechts een klein deel van de Nederlandse joden de Holocaust overleefde, bleef niet ongenoemd, maar de premier prees het grote aantal Nederlanders dat met gevaar voor eigen leven joden geholpen heeft. Mooi gesproken, twee uitverkoren naties hand in hand.

Zo is het natuurlijk niet helemaal. De liefde voor Israël is in Nederland bekoeld en Netanyahu is een omstreden politicus. En niet alleen hij; bijna alle Israëlische politici hebben in eigen land voor de rechter gestaan. Aan allen kleeft een smetje, aan Ariel Sharon, de oprichter van Likud die al zes jaar in coma ligt, nog het meest. Maar het ontbreekt in Israël niet aan binnenlandse critici, ook niet ten aanzien van het nederzettingenbeleid, volgens velen de hoofdoorzaak van het ontsporen van het vredesproces in het Midden-Oosten.


Ik ben het daar niet mee eens. Naar mijn idee is het bouwen van huizen van een andere orde dan het afschieten van raketten. Israël heeft in het verleden bezet gebied ontruimd, de Gazastrook zelfs eenzijdig, maar vrede bracht het niet. Het heeft mij nog heel wat tijd gekost tot dit inzicht te komen. Aanvankelijk vond ik al die aandacht voor het Heilige Land overdreven en hysterisch en ik ergerde me aan het gedoe rond Anne Frank. Pas toen steun voor Israël niet zo politiek correct meer was, begreep ik dat het piepkleine land er in een vijandige en Onverschillige wereld alleen voor staat, en dat de suïcidale politiek van de Palestijnen het obstakel voor vrede is. Zie 2000, toen Yasser Arafat een vergaand voorstel van Ehud Barak afwees. Zie 9/11, toen vliegtuigkapingen waarop Palestijnse terroristen het patent hadden dankzij Al-Qaida een nieuwe boosaardige wending kregen.

Je hoefde geen profeet te zijn om te zien dat de aanslagen op New York en Washington de band tussen Amerika en Israël zouden versterken. Maar een man als Hans van den Broek achtte dat een goed moment om Israël onder druk te zetten en tot concessies te bewegen. In Europa zien velen de Israëlische bezettingspolitiek na 1967 als hedendaags kolonialisme. Daarbij denken postkoloniale Europeanen Israël met hun kritiek van goede raad te voorzien, alsof Israëliërs hun eigen positie zelf niet kunnen taxeren. Van den Broek was in de jaren tachtig een solide minister van Buitenlandse Zaken, maar verkeek zich later op de conflicten in Joegoslavië en als Europees commissaris op de kwestie-Cyprus. En dan toch Israël de les blijven lezen. Hoe hardleers kun je zijn?


Natuurlijk is er van alles op Israël aan te merken. Maar zolang Israël een democratie is, hoeven buitenstaanders dat niet te doen. Daarbij wordt de joodse staat aan alle kanten met vernietiging bedreigd. Zolang dat het geval is, heeft Israël het volste recht de hakken in het zand te zetten en het eigen overleven voorop te stellen. Als mij voor een laatste column gevraagd werd of ik nog wat te zeggen had, zou dat het zijn.