Spring naar de content

Parijs met de Friese slag

In het Franse kunstwereldje van het vorige fin de siècle, tussen grootheden als Pissarro, Manet en Van Gogh, werkte ook Siebe ten Cate. Met zeer veel succes – tot hij na zijn ontijdige dood in de vergetelheid raakte. Een tentoonstelling in Sneek laat zijn ster weer fonkelen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Op 11 december 1908 werd in de rue Réaumur in Parijs het levenloze lichaam van een man gevonden wiens identiteit niet onmiddellijk kon worden achterhaald. De dode had geen papieren op zak. Wel een portemonnee en een sigarettendoosje. Maar die waren volgens het politierapport allebei ‘vide’. Dat deed vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van een misdrijf. Een straatroof misschien? Het lichaam werd in een lijkenhuis nabij de Ntre Dame opgebaard, maar het zou nog enkele dagen duren voor het naamkaartje kon worden ingevuld. Dat gebeurde pas nadat de beheerders van een appartement in het 11de arrondissement hun Nederlandse huurder als vermist hadden opgegeven. Kort daarop werd de dode geïdentificeerd als de kunstenaar Siebe Johannes ten Cate. Hij was vijftig jaar oud geworden.

Over de toedracht van zijn abrupte dood werden ondertussen allerlei geruchten verspreid die een hardnekkig leven zouden gaan leiden. De schilder zou het slachtoffer zijn van een ‘crime passionel’. Elders heette het dat de moord te maken moest hebben met de anarchistische kringen waarin Ten Cate verkeerde.

Een geheel andere, maar niet minder dramatische versie deed ondertussen de ronde onder familieleden van de schilder. Die hielden het erop dat hij van honger, uitputting en kou was bezweken. Aan de bedelstaf geraakt, zou Ten Cate te trots zijn geweest om zijn familie in Friesland om hulp te vragen.

Het zijn details die een levensbeschrijving mooi op smaak kunnen brengen. Een tragisch slotakkoord van een meeslepend leven: dat doet het altijd goed in een kunstenaarsbiografie. En Siebe ten Cate zou het eigenlijk wel hebben verdiend. Anders gezegd: het zou bepaald geen afbreuk hebben gedaan aan zijn naamsbekendheid.


Maar de werkelijkheid is fletser. De meest aannemelijke verklaring voor zijn dood is dat hij tijdens een wandeling door een hersenbloeding werd getroffen. En die lege portemonnee? Vermoedelijk is de inhoud (zo die er al was) ontvreemd nadat de eigenaar de geest had gegeven. Dat armoede of ontgoocheling een rol hebben gespeeld is niet waarschijnlijk, want Ten Cate gold als een succesvol schilder. Zijn dood ging zeker niet onopgemerkt aan de Parijse kunstwereld voorbij. Op de Salon d’Automne van 1909 werd hij herdacht met een eretentoonstelling waarop 51 van zijn schilderijen, pastels en gouaches waren te zien.

Daarna begon zijn reputatie al snel te verschrompelen: een lot dat talloze kunstenaars treft. Het kán ook bijna niet anders. De canon biedt slechts plaats aan een handvol bekende namen. Voor tijd- en vakgenoten die bíjna even goed (of gelijkwaardig) zijn, resteert slechts een bescheiden plaatsje aan de zijlijn. Zo verging het Siebe ten Cate, en zo is het de postume reputatie van tientallen, zoniet honderden van zijn vakbroeders vergaan. Hun carrière is ingedikt tot een paar alinea’s in een naslagwerk. Een stuk of wat werken bevinden zich in de depots van musea. En op de kunstmarkt worden ze gerekend tot de betere minor artists: de schilders die nog net mee mogen doen op de grote veilingen.

Overigens wordt op diezelfde veilingen telkens weer aangetoond hoezeer de waardering voor kunstenaars aan koersschommelingen onderhevig is. Eén nieuwe koper kan al genoeg zijn om de marktwaarde van een kunstenaar omhoog te stuwen – al was het maar omdat hij die ene andere koper dwingt steeds hoger te bieden. En voor je het weet, bevinden de prijzen van zo’n kunstenaar zich dan in een opwaartse spiraal. Op de kunstmarkt loert iedereen immers naar elkaar.


Maar reputatie en marktwaarde worden natuurlijk ook in belangrijke mate beïnvloed door conservatoren, schrijvers en journalisten. De kunsthistoricus die besluit een dissertatie aan een min of meer vergeten kunstenaar te wijden, speelt daarmee een actieve rol in het ‘tot leven wekken’ van zijn studie-object. Bij museale aandacht geldt dat evenzeer. Een kunstenaar aan wie een tentoonstelling wordt gewijd, is een kunstenaar die er kennelijk toe doet. Het effect daarvan valt vrijwel onmiddellijk waar te nemen op de kunstmarkt. En dan zijn er nog factoren die hoegenaamd niets met de kwaliteit van het werk te maken hebben. Vincent van Gogh is overal ter wereld bekend als ‘de man die zijn oor afsneed’. Een cynicus zou die wanhoopsdaad kunnen betitelen als een staaltje weergaloze marketing. Om een bescheidener voorbeeld te geven: dat er een biografie is verschenen over het onstuimige en gewelddadige leven van kunstenaar Erich Wichmann (1890-1929), heeft ook geleid tot een toename in de belangstelling voor diens (bijna vergeten) oeuvre.

Zo bezien is het sneu voor Siebe ten Cate dat hij niet door een jaloerse rivaal in de liefde is neergeschoten of het slachtoffer is geworden van een anarchistisch complot. Een gewelddadige dood, een uitzinnig liefdesleven, een paar pittige oneliners, een liederlijke levensstijl, controversiële denkbeelden of een flamboyant voorkomen kunnen ertoe bijdragen dat een kunstenaar een plaatsje in het pantheon krijgt toebedeeld. Siebe ten Cate haalt op al deze terreinen een miezerige score. Voor zover we weten waren er geen vrouwen in zijn leven. Hij bleef ongehuwd en leefde volgens een vriend ‘in stilte tussen hen die hem het meest lief waren; zijn drie katten en hond’.


Aan hoogdravende discussies over kunst had hij een hekel. Daarover merkte hij op: “Hoe meer men er over praat, hoe minder men het erover eens wordt, en ten slotte heeft ieder gelijk.” Hij kleedde zich onopvallend. Niet lang na een ontmoeting met Ten Cate schrijft Vincent van Gogh in een brief (aan een andere kunstenaar) dat hij zich diens uiterlijk maar moeilijk voor de geest kan halen. “Ge moet weten dat ik gewoon ben erg op ‘t physiek der personen te letten als ik na wil gaan hoe hun denkwijs eigenlijk is.” Hij informeert daarop of Ten Cate soms dat kleine mannetje met die bleke gelaatskleur was en ‘geheel in ‘t zwart laken gekleed’. Tussen de regels door lijkt Van Gogh hem welhaast te verwijten zich niet als bohémien te gedragen.

Maar Siebe ten Cate wás geen bohémien. Eerder een nuchtere Fries. Hij werd in 1858 geboren in Sneek, waar zijn vader een leerlooierij bestierde en een paar jaar burgemeester was. De familie bewoonde er een fraai huis (tegenwoordig in gebruik als openbare bibliotheek). Op achttienjarige leeftijd ging Siebe studeren aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunst in Den Haag. Daarop volgden de academies van Antwerpen en Brussel, waarna hij zich omstreeks 1883 klaar achtte voor het echte werk en neerstreek in Parijs.

Daar wemelde het van de kunstenaars die enthousiast inhaakten op de trends die door Manet, Pissarro, Monet, Renoir en andere vertegenwoordigers van het impressionisme waren ingezet. Hun fruitige en fris geborstelde landschappen en stadsgezichten – tien jaar eerder nog verguisd – oogstten waardering bij een breed publiek. Het waren spannende tijden. Paul Cézanne had de lijn van impressionisme naar abstracte kunst ingezet. Seurat en Signac introduceerden het pointillisme. En onder andere kunstenaars groeide de zucht naar mystiek en decadentie die niet veel later het label symbolisme opgeplakt zou krijgen.


Ten Cate toonde zich in zijn onderwerpkeuze – sfeervolle landschapjes en dynamische stadstaferelen – een navolger van Camille Pissarro, Alfred Sisley en Eugène Boudin. We mogen hem, bij gebrek aan een betere term, als post-impressionist bestempelen. Een vernieuwer valt hij bezwaarlijk te noemen, maar hij wist wel degelijk een eigen draai aan zijn onderwerpen te geven. Zijn straten, kaden, havens en pleinen worden bevolkt door nietige figuranten die druk bezig zijn het beeld in of uit te lopen. De kunstenaar heeft een veilige afstand tot de medemens ingebouwd en toont zelden een uitgewerkt of herkenbaar gezicht. Zijn wolken lijken te bewegen of doen een dansje met de rookpluimen uit de schoorsteenpijpen van fabrieken of schepen. Hij excelleert ook in de weergave van water: vissersschepen op zee, een kustlijn bij herfstweer, zwoegende arbeiders in de haven of de bedrijvigheid van bootjes op Seine, Maas of Theems. Ten Cate kan het ook prachtig laten regenen of sneeuwen. Of – beter nog – hij schildert een spiegelende straat die nog ligt bij te komen van de ene regenbui terwijl de volgende zich alweer aandient.

Het is een sfeer die past bij De Dapperstraat, het gedicht van J.C. Bloem, die de schoonheid van ‘grauwe stedelijke wegen’ bepleitte en ‘verregend op een miezerige morgen’ door een geluksgevoel werd overvallen. Met dien verstande dat Ten Cate zijn miezerige morgens liever situeert op het le de la Cité of nabij het Canal Saint Martin. Zijn schilderijen rúiken naar Parijs. En dat is iets wat zijn tijdgenoten ook zagen.

De leerlooierszoon uit Sneek had over succes niet te klagen. Hij nam deel aan belangrijke tentoonstellingen en verkocht zijn werk via dezelfde handelaren die ook de grote impressionisten representeerden. Onder collega’s werd hij gewaardeerd. Kees van Dongen woonde in zijn vroege Parijse jaren bij hem in. Pissarro en Sisley behoorden tot zijn vriendenkring. En hij smaakte de eer dat enkele musea zijn werk aankochten. Een criticus van dagblad Le Figaro prees hem in 1906 als ‘een van de beste landschapsschilders van zijn tijd’.


Twee jaar later was hij dood. Geveld tijdens een wandelingetje. En een paar jaar later was hij zo goed als vergeten. Een piepklein grafsteentje bij zijn urn (op begraafplaats Père Lachaise) vormde het enige ‘monument’ voor Ten Cate in Parijs. Tot ook dat moest worden geruimd.

Dat grafsteentje ligt momenteel in het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek, in een vitrine vol brieven en foto’s, omringd door een representatieve keuze uit de schilderijen en pastels van Siebe ten Cate. Het is een indrukwekkende tentoonstelling geworden. Als blikvanger is bij de ingang een weergaloos herfstig Parijs tafereel opgehangen. In de nevelige achtergrond herkennen we de contouren van de Notre Dame. Op de voorgrond trekt de stadsbevolking in al haar gedaanten voorbij: een hondje komt enthousiast aangekeft, een fietser – kromgebogen over zijn stuur – rijdt het beeld uit, een voorname dame duwt een kindje voort, een koets met paard ratelt de toeschouwer tegemoet. De dienstmeiden, kruiers, een agent (met rode kepie), arbeiders, flaneurs en zowaar een verdwaalde matroos zijn in verf gevangen door een feilloos maar afstandelijk waarnemer.

“Daarin zie je iets terug van de eenzaamheid van de maker,” zegt Ten Cate-kenner Joop van Schaik. “De mensen blijven bij Ten Cate toch altijd voorbijgangers. Dat geeft zijn taferelen een mooie melancholieke sfeer.”

Joop Van Schaik (72) heeft recht van spreken, want hij ‘jaagt’ al jaren op Ten Cate. De voormalige leraar Frans schuimt veilingen en kunsthandels in alle uithoeken van Frankrijk af in een niet aflatende speurtocht naar diens werk en (in mindere mate) dat van zijn tijdgenoten. Hij bezit 55 schilderijen en pastels van Ten Cate. Wellicht volgt deze week nummer 56, maar daarvoor moet hij nog even naar Quimper in Bretagne afreizen. “Want die wil ik eerst met eigen ogen zien.”


Van Schaik is de belangrijkste initiatiefnemer van de tentoonstelling, die veel werken uit zijn collectie telt, aangevuld met andere bruiklenen uit particulier bezit en vijf schilderijen uit het Parijse Musée Carnavalet.

Een tentoonstelling, een boekje, stukken in de krant… Gevolg is dat de gedoofde ster van Ten Cate toch weer een beetje gaat fonkelen. Misschien zal hij zelfs aansluiting vinden bij de kop van het peloton tussen namen als Jongkind, Witsen, Breitner en Israëls.

Van Schaik (tevens kunsthandelaar) geeft grif toe dat toenemende belangstelling voor Ten Cate een gunstige invloed kan hebben op de (markt)waarde van zijn eigen collectie. “Maar daar doe ik het niet voor. Ik vind het onterecht dat die man zo onbekend is gebleven in Nederland.” En mag hij er even op wijzen dat een eventuele prijsstijging zal betekenen dat hij óók duurder moet inkopen? Want Van Schaik is nog niet klaar met het uitbreiden van zijn Ten Cate-collectie. “Mijn streefgetal is honderd.”

Siebe Johannes ten Cate – Sneker impressionist in Parijs.

Tot en met 13 mei in het Fries Scheepvaartmuseum in Sneek.

Onderwerpen