Spring naar de content

Stad van twintigers

Ik werd ouder, en voor de jonge studenten in Utrecht veranderde ik in lucht.

Gepubliceerd op: door Redactie

Mijn eerste close encounter met Echte Utrechters verliep ronduit traumatisch. Het was 1991 en ik zocht een studentenkamer. Ene Piet, een WAO’er vol verbleekte tatoeages die in een louche deel van de Amsterdamsestraatweg woonde, vond mijn lange haar en fors formaat oorring geen bezwaar. Ik mocht een hok van vier bij vier op de eerste etage huren voor 350 gulden per maand.

Meteen achter de voordeur begon Piets woonkamer. Piet had de gewoonte overal videobanden met jongejongenshomoporno te laten slingeren, iets waar ik als tolerante progressief uiteraard geen probleem van maakte. Wel vervelend vond ik het dat ik maar matig overweg kon met de andere bewoners. Ten eerste was er de angstaanjagende – mijn vriendin was doodsbang voor het beest – pitbull Chester, die te groot en te sterk was om uit te laten (Piet: “Ik hou dat beest gewoon niet”) en die dientengevolge zijn gevoeg deed op het piepkleine dakterrasje, en soms ook gewoon in huis. Ik heb ‘s ochtends menige pitbulldrol tussen mijn blote tenen omhoog voelen krullen.

Ook had ik geen warme band met Piets boven mij wonende kleinzoon, een scharminkel van zestien dat tot vijf uur ‘s middags sliep en vervolgens met zijn scootervriendjes op strooptocht ging in de stad. Hij kwam altijd om drie uur ‘s nachts thuis en ging dan stuiterend van de rohypnol en de alcohol op vol volume slechte house draaien. Opa Piet deed niets. Hij was doodsbang voor zijn kleinzoon.

Toen junior me na aanhoudende protesten met een afgebroken flessenhals ging bedreigen, pakte ik mijn biezen. Uit wraak urineerde de vriend die me hielp verhuizen nog wel zijn aftershavefles vol.


Daarna kwam het alsnog goed. Ik veroverde steeds betere studentenkamers, eerst in Ondiep, vervolgens in Lunetten en uiteindelijk aan de Croeselaan, de brede straat aan de verkeerde kant van Utrecht CS, waaraan ook het hoofdkantoor van Rabobank en de Jaarbeurs zitten. De Utrechtse grachtengordel heb ik, toch wel tot mijn frustratie, nooit gehaald. Dat lukte alleen corpsballen met rijke vaders en/of de juiste vriendjes, concludeerde ik.

Met Echte Utrechters heb ik na mijn eerste verhuizing nauwelijks nog contact gehad. Ik was gericht op studenten. En daar barstte het van in Utrecht. Sterker: de stad was van ons! De rest van Utrecht bestond puur en alleen om ons te faciliteren, met ranzige nachtkroegen, goedkope RubberenpizzaRestaurants en gejatte fietsen voor een tientje.

Rond mijn dertigste begon het me op te vallen dat de stad en ik uit elkaar groeiden. Ik werd steeds ouder en, vond ik zelf, volwassener. Maar de stad bleef naar mijn waarneming gemiddeld 22, vol studenten die zich ostentatief gedroegen als 22-jarigen. Ze reden je op de stoep van de sokken op hun van jou gejatte fietsen en bezetten steeds vaker jóuw tafeltje in jóuw stamkroeg. Nog irritanter vond ik het dat ze jou als dertiger nauwelijks leken waar te nemen. Ze waren gericht op zichzelf. De rest van Utrecht, waaronder jij, bestond slechts om hen te faciliteren. Wie ouder was dan dertig, was niet meer dan een noodzakelijk decorstuk.

Op mijn 33ste verhuisde ik daarom naar Amsterdam, de stad waar je ook als veertiger nog geloofwaardig lazarus over straat kunt zwalken. Het is een van de betere beslissingen in mijn leven geweest.


In Utrecht kom ik nog regelmatig. Mijn beste vriend woont er met zijn gezin, in een rustig straatje nabij het Wilhelminapark. Af en toe hoor ik hem klagen over de studenten. Laatst kwam het bijna tot een handgemeen met een jongen die zijn zoontje bijna omver had gefietst. Hij zei nog net op tijd ‘sorry’. “Ik had u niet gezien.”

‘U’ zei die student.

Mijn vriend is 43.

In Amsterdam ben je dan nog jaren ‘je’.

Utrecht is met voorsprong de leukste plek van Nederland. Maar als je dertig wordt, moet je toch echt naar de grote stad.