Spring naar de content

‘Ik ga onder de huid van mensen zitten’

Hugo Borst schreef over voetbal. Toen kwam hij op tv, en praatte over voetbal. Van voetbal en tv kreeg hij genoeg. Nu is hij weer louter schrijver. Non-fictie, en dan inzoomen op details. ‘Dit is het enige wat ik kan, hè.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘Ik was een jaar of zes, zeven. Er was een boekje, The Tale of Mr. Tod van Beatrix Potter. Dat vond ik zo’n mooi boekje, met prachtige plaatjes erin. Maar het was in het Engels dus dat kon ik niet lezen. Toen besloot ik in mijn oneindige wijsheid zelf schrijver te worden. Ik zette een boekje in elkaar met dezelfde afmetingen. Daarna ging ik zitten, en wist ik eigenlijk niet waarover ik wilde schrijven. Dat was mijn eerste writer’s block.”

Je wist dus al jong wat je wilde worden.

“Nee, want dat writer’s block heeft een flinke tijd geduurd. Na de middelbare school ben ik de lerarenopleiding Nederlands gaan doen. Ik zat heel slecht in mijn vel toen. Ik vond het leven moeilijk. Twee keer per week zat ik met allemaal huisvrouwen in een klasje echt gortdroge dingen te analyseren. Dat was een verkeerde keuze. Na een half jaar heb ik er de brui aan gegeven.”

Hoe kwam je dan toch tot schrijven?”Ik was een grote voetbalgek en ik las veel kranten en boeken. Mijn broer was politieverslaggever bij Het Vrije Volk, en hij zei: ‘Dat moet je combineren. Je moet bij een huis-aan-huisblad vragen of je stukjes mag schrijven.’ Dat heb ik gedaan, en ik mocht meteen meer doen dan alleen voetbal. De Noordergids heette dat, of de Westergids. Je weet wel, zo’n vreselijk slecht krantje. Maar wel goed om de eerste meters te maken. Ik was negentien.”

Daar heb je het handwerk geleerd?

“Jazeker. Ik ben in wijken gaan kijken, ik was op buurtvergaderingen. Zo kwam ik, nou ja ik wil niet zeggen uit mijn isolement, maar wel goed onder de mensen, en niet alleen onder leeftijdgenoten. Toen had ik het geluk dat ik stage mocht lopen bij de sportredactie van Radio Rijnmond. Niet lang daarna stond er een advertentie in Voetbal International: ‘Leerling-journalist gezocht.’ Uit 220 mensen werd ik gekozen. Dat was twee jaar na mijn begin bij dat krantje. Ik werd in het diepe gegooid.”


Je werd niet begeleid?

“Nee, helemaal niet. Maar op zo’n leeftijd kijk je heel erg naar anderen. Ik heb in die tijd ontzettend veel geëxperimenteerd met manieren van schrijven. Iedereen had daar zijn eigen stijl en die verschillende stijlen probeerde ik goed te lezen, te begrijpen en te doorgronden. Elke week schreef ik anders. Pas na twee jaar had ik mijn eigen stijl gevonden. Later hoorde ik dat ze zeiden: ‘Hugo is erg langzaam, zo langzaam zelfs dat hij op het punt heeft gestaan eruit getrapt te worden. Maar hij heeft een gouden pennetje.’ Ik lees die stukjes weleens terug, ik heb al die ingebonden VI’s. Maar er zit veel aanstelleritis tussen, hoor.”

In welke vorm?

“Verheven woordgebruik, veel te veel bijvoeglijke naamwoorden. Je kon echt zien wie ik de week ervoor had bestudeerd. Dat kon Kees Jansma zijn, met een soort staccatostijl, het kon Johan Derksen zijn, die wist het woordje ‘hetgeen’ niet te vermijden. Dan kwam in mijn stuk ook een keer ‘hetgeen’ voor. Bert Nederlof was degelijk. Maar die krasse knarren als Joop Niezen en John Linse van Sport International had ik ook bestudeerd.”

Waren de mannen bij VI voorbeelden?

“De redactie liet mij niet alleen hun schrijfstijlen zien, maar ook hoe ze in het leven stonden. Het waren geen gemiddelde journalisten, ze waren enorme persoonlijkheden en hadden een tamelijk onorthodoxe manier van werken. Jansma en Derksen hebben zichzelf ooit bij Roda JC naar binnen gebluft, met een koffertje. Daar zouden alle papieren van de fiscus in zitten. ‘Zeg het maar,’ zeiden ze tegen de manager, ‘want we hebben hier alle bewijzen.’ Die man liep helemaal leeg. Maar in werkelijkheid zat er niets in dat koffertje. Zij lieten mij zien dat een journalistiek schrijver of een journalist pas tot grote daden komt als hij ook een zekere persoonlijkheid heeft; als hij zijn persoonlijkheid inzet om informatie te vergaren. Dat betekent ook dat ik altijd zelf aanwezig ben in mijn stukken. Dat is niet uit ijdelheid, maar om het persoonlijk en direct te maker. Een artikel wordt er leesbaarder en toegankelijker door.”


Na zes jaar verliet je je leerschool.

“Ik werd met Leo Verheul voor heel veel geld weggekocht door het kappersblad Panorama. Daar ging ik 140.000 gulden per jaar verdienen in plaats van 45.000. ‘Een ministersalaris’, werd destijds verontwaardigd geschreven. Maar de sfeer bij Voetbal International was niet meer wat hij geweest was, ik moest wel weg, ook al was Panorama verschrikkelijk. We moesten in een format schrijven, bijvoorbeeld over ‘het product’ Brian Roy. We hebben ons uit laten kopen, daarna ging ik naar het AD. Via Henk Spaan kwam ik bij Hard gras.

“Ik heb veel aan Henk te danken. Ik stond al in het eerste nummer. Mijn echte doorbraak, mijn non-fictiedoorbraak, was het verhaal over de vader van Marco van Basten. Dat durf ik wel te zeggen. Het klassieke vader-zoonverhaal, met als tragische achtergrond de wetenschap dat Marco dusdanig geblesseerd was geraakt dat hij zijn loopbaan moest beëindigen. Die tragedie heb ik vanuit het oogpunt van zijn vader beschreven.”

Je vindt jezelf best verlegen, heb je weleens gezegd. Maar je kunt wel intieme portretten maken. Je durft dus wel persoonlijke vragen te stellen.

“Ik heb de gave dat mensen tegen me praten, ja. Maar dat is ook wel iets wat ik heb bevochten. Ik weet nog heel goed dat Hans Kraay sr., destijds manager van PSV, tegen mij zei: ‘Sta je daar weer te luisteren? Stel eens een vraag.’ Ik dacht altijd: laat die journalisten maar het werk doen, ik luister mee en schrijf het op. Een beetje laf. Echt een luistervink was ik. Maar die verlegenheid heb ik bevochten.”

Je kunt prachtig schrijven, maar ook hard zijn. Zijn er voetballers die je te hard hebt aangepakt?


“In een ver verleden heeft een jongen van AZ zitten huilen toen hij een stuk van mij had gelezen over hem. Dan denk ik: dat is het niet waard geweest. Dat had ik ook afgekeken van Johan Derksen, die toen al in VI deed wat hij nu op televisie doet. De motorzaag aan en bij de enkels afzagen. Ja, het was wel spannend dat je die macht had.”

Opeens besloot je te stoppen met in de krant over voetbal schrijven en op tv over voetbal praten.

“Ik ben klaar met dat voetbal. Ik heb bijna dertig jaar gedaan. Uiteindelijk begint de herhaling te vervelen. En ik kwam in een stroomversnelling door de tv. Ik heb nooit bekend willen zijn, ik ben echt die televisie op getrapt. Toen ik daar eenmaal zat, dacht ik: dit is makkelijk: of ik nou in de kroeg zit of op televisie ben, bij mij sprankelt het doorgaans wel. Zeker als ik een beetje obstinaat ben. Ik trapte tegen alles aan, en daar zaten wel eens kut-uitzendingen tussen en ik had ook wel eens inzakmomentjes. Maar grosso modo was het spannend en goed, dus ik werd bekend. Dat ging wel ten koste van het schrijven. Daar had ik minder tijd voor.”

Hoezo?

“Nou, dat is heel simpel. Mijn tv-mening ventte ik ook uit in mijn column. Die werd zeer veel gelezen, maar het stilistische raakte lichtelijk ondergesneeuwd door de actualiteit. Waar ik voorheen meer oog had voor ogenschijnlijk onbelangrijke details, voor romantiek, daar zat ik nu flink aan te trappen tegen Van Gaal en Cruijff.”

Had je het gevoel dat je voor lezers de Hugo Borst van tv moest zijn?

“Het was ook wel heel makkelijk om de onderwerpen die ik zondagavond had behandeld, weer terug te laten komen in mijn column. En het verneukeratieve van televisie is dat mij ineens autoriteit werd toegedicht. Voorheen wisten fijnproevers dat ik een mooi stukje kon schrijven. Over voetbal weliswaar, maar toch. Daarna was ik de man met de mening. En ja, daar ben ik ook een jaartje of tien naar gaan leven. Dat hoort ook bij een krant, en ze waren ook blij met me bij het AD. Ik was ook heel vaak wel tevreden over mezelf. Ik heb best wel vaak fikkie gestookt in die conservatieve voetbalwereld en dingen boven water gekregen. Maar deep down vond ik het wel pijnlijk dat ik in de krant pas een autoriteit werd toen ik een Bekende Nederlander was.”


Nu je je weer kunt concentreren op het schrijven, wat ga je doen? Fictie? Non-fictie?

“Eigenlijk ben ik geen schrijver; ik ben een stukjesschrijver. Uitgevers vragen me om een novelle of een roman. Maar misschien moet ik me gewoon toeleggen op non-fictie. Maar laat me in ieder geval de nuance aanbrengen dat ik me geen schrijver voel want dat klinkt zo Frans Thomése- en Gerard Reve-achtig. Dat niveau dat heb ik niet, daar hoor ik niet bij.”

Maar je kreeg wel een Gouden Uil-nominatie voor De Coolsingel bleef leeg. Je kunt goed schrijven. Zou je niet een keer een roman willen proberen?

“Ja hoor, maar dan komt toch het Beatrix Potter-moment weer. Dat ik denk: waarom zou ik fictie schrijven? Misschien kan ik het best een verhaal schrijven over een ander leven. Er was hier om de hoek in een club een heel bizarre overval schuine streep moordpartij, de ware toedracht is nooit achterhaald. Ik heb weleens gedacht: dat verhaal moet ik optekenen à la In Cold Blood van Truman Capote; zo’n misdrijf helemaal uitpluizen en analyseren. Al die mensen die erbij waren interviewen en er dan een boek van maken.”

Maar je begint er niet aan.

“Zoals Charles Bukowski zei: “My ambition is handicapped by laziness”. Economisch is de noodzaak er niet. Ik heb een hartstikke leuke baan als chroniqueur bij het AD. Ik doe niets liever dan stukjes schrijven voor de krant, daar kan ik van bestaan en ik heb wat gespaard dankzij de jaren dat ik op televisie te zien was. Ik hóef mezelf niet te pijnigen om de Nederlandse In koelen bloede te maken. Dat zit me in de weg.”

Is het echt een dilemma?

“Eerder een luxeprobleem. Maar voor de Nederlandse literatuur is het natuurlijk heel jammer dat dat boek er niet komt.”


Hoeveel mensen zijn economisch genoodzaakt een roman te schrijven? Je kunt ook denken: ik heb de economische vrijheid veel tijd aan dat project te besteden.

“Eigenlijk zou ik er een dag in de week voor vrij moeten maken. Maar ik geniet zo van het leven op het moment. Ik ben bijna vijftig, je kijkt toch om. Hein is mij ontvallen voor zijn vijftigste (een jeugdvriend en hoofdpersoon uit Alle ballen op Heintje – JvdH). Martin Bril is mij ook ontvallen. Veel mensen halen de vijftig niet. Ik tel mijn zegeningen. Ik geniet van een kopje koffie in café Hopper of ik loop eens door de stad, mensen kijken, kleding passen, een junk of een stadswacht achternalopen die dat niet doorheeft. Dat kan ook weer tot een stukkie leiden. Aan de ene kant ben ik lui, aan de andere kant is de noodzaak er niet. Maar ik weet wel dat ik het in me heb om nog één keer een En de Coolsingel bleef leeg te maken, maar dan niet over voetbal. Ideeën genoeg.”

Maar hoe belangrijk is schrijven dan voor jou?

“Ik moet er niet aan denken niet te kunnen schrijven. Het ergste wat me kan overkomen is een hersenbloeding. Dat je de taal niet meer machtig bent. Dat lijkt mij afschuwelijk. Dit is ook het enige wat ik kan, hè. Ik dacht laatst nog: wat als de wereld vergaat en we zijn nog met 89 man over? Wat voeg ik toe? Niks. Ik kan geen knopen leggen, ik kan niets repareren of maken. Ik ben een heel zielig alfamannetje. Ik kan echt niks. Ja, ik kan er een stukje over schrijven en verspreiden onder die andere 88 mensen, maar ik denk niet dat daar heel erg veel behoefte aan is. Schrijven is het enige wat ik kan, ik ben dankbaar dat ik het mag doen, en ik blijf het ook doen.”


Maakt schrijven je ook weleens ge-lukkig?

“Ja, al benoem ik het op het moment zelf niet zo. Het is met schrijven soms, en dat klinkt dan weer heel zweverig, bijna alsof je door een hogere macht wordt gedreven. Maar dat is niet zo. Het is opperste concentratie. Het is het enige waarbij ik de tijd totaal vergeet. Schrijven is voor mij vergeten en met volledige aandacht een handeling verrichten. Een handeling verrichten doe je eigenlijk ook niet, je zit stil. Maar het komt, het vloeit in je vingers en het komt in je computer terecht. Het is bijna religieus.”

Waarin ligt je kracht?

“Nou, ik kan totaal niet tekenen, schilderen of schetsen, maar ik maak een hele goede geschreven schets, die ik vervolgens gedetailleerd uitwerk. En dat kan ik over een hele korte afstand. Ik heb daar met Martin Bril over gesproken. Het is heel dicht bij de mensen blijven, onder hun huid gaan zitten. Kleven.”

Je schrijft vaak over mensen die dicht bij je staan.

“Mijn naaste omgeving is mijn goudmijn. Het klinkt lullig, maar nu mijn moeder bijvoorbeeld ouder wordt en achteruitgaat en door omstandigheden eenzaam en verdrietig is, heb ik sterk de behoefte daarover te berichten. Zodra ik iets heb opgeschreven, heb ik het ook bewaard voor mezelf. Dat is een veiligere manier dan er zomaar van uitgaan dat je het je zult herinneren. Je vergeet gewoon verdomd veel. Dus aantekeningen maken, niet eens voor een krant of een boek, is wel een noodzakelijk iets. Een herinnering blijft, gewoon door haar even aan te tekenen. Schrijven is ook in dat opzicht: blijven bestaan.”


Je hebt veel ideeën, zeg je. Wat is je meest recente idee voor een verhaal?

“Ik was net op de veiling in de Kipstraat. Daar kwam ik een heel klein boekje tegen van een jongen, gestorven op zijn 21ste als dwangarbeider in Duitsland. Hij stuurde ansichtkaarten naar zijn ouders en na zijn dood zijn die opnieuw uitgetikt. Een klein boekje met een schrijnend levensverhaaltje, over die reis en hoe hij naar zijn moeder verlangde. Daarnaast stond een heel mooie kist met al zijn tekeningen. Dan ben ik al getriggerd. Ik heb alles gekocht voor amper 250 euro. Alleen al om die arme ziel nog iets van oneindigheid proberen te geven, wil ik zijn levensverhaaltje schrijven. Dat soort dingen wil ik schrijven. Goede non-fictie zonder poeha. Het kan een keer driehonderd woorden zijn, het kan een keer drieduizend woorden zijn. Zolang het maar goed is. De gemene deler is gewoon mijn nieuwsgierigheid naar mensen en hun levens. Dat soort non-fictie maken zie ik mij eerlijk gezegd tot het einde der tijden doen.”

Hugo Borst (1962) is columnist bij het AD en mannenblad Esquire, en schrijft voor voetbaltijdschrift Hard gras. Hij was meningenman en programmamaker op tv (onder andere DWDD, Over vaders en zonen). Van zijn hand verschenen onder meer Het grote, gezellige voetbalquizboek voor het hele gezin, samen met Hans Jörgen Nicolaï (2006), en Waarom ik zo van Sparta hou (en Aad de Mos) (2010).