Spring naar de content

Terreur in de Zweedse speeltuin

Op tweede Pinksterdag, een van de topdagen van Ikea, blijkt het  woonwarenhuis eigenlijk een pretpark voor volwassenen. Een hele dag in de blauw-gele vrijstaat. “Schat, denk even héél goed na of dat past.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Mark Traa

Er zijn niet zo veel plaatsen meer waar je als volwassene nog kind kunt zijn. Goed, in het park kun je met je kinderen ravotten. In de dierentuin geniet je zelf óók van de nijlpaarden. Maar welke plaats is gemáákt om sociale conventies te laten varen, om goede manieren te vergeten en om oerdriften bot te vieren? Er zijn in Nederland twaalf van die plaatsen. Het zijn grote blauwe blokkendozen met vier gele letters erop: Ikea. Er worden duizenden meubels en woonaccessoires verkocht, maar dat is eigenlijk niet meer dan een dekmantel. In werkelijkheid is de Ikea een pretpark voor volwassenen, een vrijhaven voor onaangepast gedrag. Gedrag dat we allemaal wel met ons meedragen, maar dat we in het normale publieke leven bijna nergens ongestraft kunnen etaleren.
Maar gelukkig kunnen we zes dagen in de week, plús koopavonden en koopzondagen, naar de Ikea. En natuurlijk op tweede paasdag, tweede kerstdag en tweede pinksterdag, de nationale verveeldagen. Wie op zo’n dag van openings- tot sluitingstijd de duizenden bezoekers observeert, proeft zowaar aan het geheim van het onwaarschijnlijke succes van de Zweed Ingvar Kamprad, in 1943 oprichter van de Ikea-keten. Dat geheim, we zullen het maar vast verklappen, is dat bezoekers van de Ikea zichzelf kunnen zijn. Ont-zet-tend zichzelf.

Kletterend bestek
Goed, het is tweede Pinksterdag. Het is kwart over negen in de ochtend. Laat dat even doordringen: kwart over negen. We zijn in het zelfbedieningsrestaurant van de Ikea-vestiging in Amsterdam-Zuidoost, de grootste van het land. Het gonst er van de bedrijvigheid. Overal klettert bestek, overal gillen kinderen. Voor de beide kassa’s staat een rij van vijf meter. De bezoekers hebben hun dienblad volgeladen met baguetjes, broodbeleg en glazen jus d’orange. Eenmaal bij de kassa volgt al hun eerste overwinning van de dag, het eerste moment waarop ze tegen zichzelf kunnen zeggen dat ze níet gek zijn dat ze hier op tweede Pinksterdag om kwart over negen in de rij staan. De kassajuffrouw verwoordt de triomf. “Eén euro”, zegt ze. Het ontbijt op tweede Pinksterdag in de Ikea kost één euro! Alleen dát al is een anekdote om sceptici straks de mond te snoeren. En dan moet de dag nog beginnen. De schelvisfilet met ravigottesaus kost vandaag 4,95 euro. Maar goed, dat is voor straks.

De Ikea gaat open om tien uur. Een kwartier eerder staat een flink deel van de ontbijters al voor een lint dat voor de ingang op de eerste verdieping is gespannen. Achter het lint een beveiligingsbeambte. Achter de beveiligingsbeambte een Ikea zonder klanten – wat een droomprijs moet dat zijn: een uur in je eentje Ikea-shoppen. Maar vandaag is het tweede Pinksterdag en staan er een kleine honderd wachtenden. Ze zien hoe de laatste schoonmakers de toonzaal verlaten. Ze zien hoe een ploeg medewerkers de personeelsruimte uit komt en zich naar hun posten begeeft. Er staan mensen met een strak, gespannen gezicht bijna tégen het lint aan. Ze kijken op hun horloge. Dan is het tien uur en gooit de beveiligingsbeambte het lint los. Hij had het ook al lopend netjes kunnen oprollen, maar hij weet wel beter. Dan was hij door de menigte verzwolgen.
De voorhoede van de massa valt direct uiteen. Er zijn de functionele vroegkomers, die met grote stappen door de wandelgangen benen, hoogstwaarschijnlijk op zoek naar dat ene product dat ze willen bemachtigen voordat de rest van de meute bij de kassa is beland. Ze lopen echter zo hard dat deze theorie niet valt na te trekken. De tweede groep bestaat uit de recreatieve vroegkomers. Zij zijn hier gewoon voor hun lol op tweede Pinksterdag. Het zijn overwegend stelletjes: twintigers, dertigers. Maar we zien ook zestigplussers, ietwat beduusd door de vaart waarmee iedereen zich verspreidt. Een ouder echtpaar slaat abusievelijk linksaf en begint daarmee de looproute bij het eindpunt. Zij zullen zich de hele dag een weg tegen de stroom in moeten banen.

Openbare ruimte
De komende uren zal zich een tsunami van menselijk vlees op vooral gymschoenen en teenslippers een weg banen over de wandelpaden. Volwassenen in slentertempo, voorafgegaan door rennende kinderen die als scout fungeren. Dit zijn de kinderen die níet door de ouders zijn geparkeerd in Småland, het kinderverblijf met de beroemde ballenbak bij de ingang.
Kinderen mogen zich dan in Småland uitleven, volwassenen doen exact hetzelfde. Maar dan in hún pretpark: de winkel zelf. Een gewone meubelzaak wekt nog enige sociale schroom op – daar is het minder druk, daar klinkt een stemmig achtergrondmuziekje, daar zijn die kruiperige verkopers die op je af komen. Maar in de Ikea is het vaak stampvol, het enige geluid dat je hoort is geroezemoes, huilende kinderen en de doffe knallen van laden en kastdeuren die worden dicht gesmeten. En er is geen verkoper die zich uit eigen beweging over je zal ontfermen. ‘Voel je thuis bij Ikea Amsterdam’, lezen we in een folder. ‘Kijk rond in onze interieurs, kom proefzitten, proefliggen en uitproberen.’ Die oproep wordt erg letterlijk genomen – veel letterlijker dan in een andere meubelzaak.
Wie het goed bekijkt, ziet dat bezoekers de Ikea zien als een openbare ruimte. Ze eigenen zich het gehele interieur toe. In de keukenafdeling slaat een man met beide vuisten op een zinken aanrechtblad, een andere trekt een kledingkast bijna uit elkaar. Het is helemaal niet ongewoon om iemand een lamp te zien demonteren. De uitgestalde waar wordt overspoeld door een kloppende, tikkende, wrijvende, duwende en trekkende meute die als een kudde buffels door de showroom dendert. Duizenden handen bevoelen dezelfde CD-torens, duizenden voeten openen dezelfde pedaalemmers.
Het is een heerlijk gevoel: in nagebouwde woonkamers en keukens doen wat je wil. En het mág allemaal, want iedereen doet het. Een normale meubelboulevard is een tentoonstelling, Ikea is een pretpark. De vrijheid die mensen er nemen is veel groter. Matrassen dienen als trampoline, kussens als boksbal. Op de afdeling met kindermeubels bekogelen volwassenen elkaar met kussens in de vorm van een voetbal. Een Ikea-medewerkster doet een vermetele poging een opgemaakt bed te fatsoeneren, maar een paar tellen later staan er alweer twee kinderen op te springen – rustig gadegeslagen door hun ouders. Een complete Surinaamse familie steekt beurtelings plastic zakjes met geurblaadjes onder de neus en ruikt er omstandig aan, om ze daarna weer terug te gooien in de bak. Een paar minuten later doet een ander gezin hetzelfde. De hele bovenste laag geurzakjes moet op zo’n tweede Pinksterdag door massa’s mensen worden besnuffeld.

Lollige Mannen
Wie zelf geen deel uitmaakt van de meute maar er van een afstandje naar kijkt, ziet op dezelfde plekken voortdurend repeterend gedrag. Iedereen denkt dat hij leuk en origineel is, maar in wezen doet hij niet anders dan iemand die er een paar minuten eerder was. Typerend voorbeeld: de categorie Lollige Mannen. Dat zijn mannen, vaak deel uitmakend van een groep, die zich demonstratief uitstrekken op een van de showroombedden en iets roepen als: “Zo, ik lig lekker hoor, haal me straks maar op!” Er zijn héél veel van die mannen.
In de showroom zijn speciale attracties opgesteld. De hoekbank Tylösand, nieuw in de collectie, staat strategisch opgesteld: bezoekers moeten er in een boogje omheen lopen. Dan kun je hem net zo goed even uitproberen. Om de haverklap ploffen er mensen op neer. Maar het is nog vroeg op de route. Er wordt wat gewreven over de stof, wat gemept op de zitting. “Moet je es komen zitten, Karel”, klinkt het dan vanaf de bank, maar Karel wil nu het liefst gewoon even dóór: er komt nog genoeg. Hij neemt niettemin plaats naast zijn vrouw en zegt kortweg “Ja”. Er is een vacuüm van een halve tel. In één beweging staan ze dan zwijgend op om zich weer in de massa te mengen. Dat gaat vaker zo: het enthousiasme van de één wordt gesmoord in het zwijgen van de ander.
Nog een attractie. Vanaf een gifgroene zitbank is er fraai zicht op de collectie fauteuils. Mooie gelegenheid om eens te zien wat er in een kwartiertje met het grote, felrode zitkussen Pösig gebeurt dat daar op de grond ligt.
Twee kleuters duiken er bovenop en stampen zo hard ze kunnen.
Een jongen van een jaar of twaalf laat zich erin vallen.
Een man van een jaar of vijftig gaat erin zitten en komt er bijna niet meer uit.
Een vader zet zijn twee peuters erin en neemt een foto.
Twee kleuters vechten erop tot hun moeder ze uit elkaar trekt.
Een man ploft erin en roept naar zijn vrouw: “Hee, da’s wa veur ons Céline.”
En dat was dan één kwartiertje.

Anarchie
De spullen in Ikea, zoveel is duidelijk, zijn van niemand. Ja, van Ikea. Maar Ikea is van iedereen, en dus van niemand. In een Ikea heerst anarchie. In Ikea word je met ‘je’ aangesproken. Of ‘je’ na gebruik de dienbladen wil opruimen, waar ‘je’ de grote spiegels kunt vinden. Wie voor een bijzettafeltje is gekomen en uiteindelijk met volle kar parafernalia én een bijzettafeltje weer buiten staat, weet dat hij zichzelf in de Ikea-familie heeft ingekocht. Hij heeft zich onderworpen aan het Ikea-systeem: aan de eindeloze route langs álle nering die moet worden gevolgd, aan de potloodjes, aan de onvermijdelijke imbussleutel en aan de Zweedse gehaktballetjes. Maar niet getreurd: iedereen om je heen doet eraan mee. Iedereen mag zichzelf zijn – binnen het systeem.
Dus daar sta je dan als brave echtgenoot met twee volle gele Ikea-tassen over je schouder. Je vrouw roept nét te hard met snerpende stem: “Luister eens heel goed Bert, in principe zijn het spullen die we niet gebruiken, en deze dozen kun je stapelen!”
En daar sta je dan, als argeloze Ikea-medewerkster, onzichtbaar te wezen als een vrouw van achterin de twintig uitvalt naar haar vriend. “Ja kut mán, je zou alles opschrijven mán, sukkel die je bent.”
En daar sta je dan als man met een plafonnière in je hand. “Denk even héél goed na of dat past, Jan”, schalt het over de lampenafdeling. “Ik heb geen zin om terug te gaan.” Een blik op het horloge. “En hou je er wel rekening mee dat we zo nog een half uur in de rij staan voor de kassa?” De man kijkt sipjes naar de lamp. “Twaalf euro, we gaan het gewoon proberen”, bromt hij, en loopt door naar zijn geliefde die de tjokvolle kar inmiddels heeft voortgeduwd naar de bak met rollen cadeaupapier.
Het kopen in Ikea gaat soms bijna achteloos. Leuke gekleurde zaklantaarntjes kosten maar vijftig eurocent. Er staat een enorme bak vol op de lampenafdeling. Die neem je dus gewoon een paar mee voor de kids. Een setje van drie scharen, een stel kleerhangers: idem dito. Het is bijna onmogelijk om niets te kopen op de accessoires-afdeling. Het zou ook een soort nederlaag zijn: op tweede Pinksterdag al die ontberingen doorstaan en dan met niets thuis komen. Dat is al bijna een anecdote op zich. Een paar glazen of mandjes hebben we altijd wel nodig.
Moeder: “Jongen, ik wil helemaal geen tafeltje.”
Zoon: “Zeker weten, ma? Nú ben je er hoor.”
En ja, het is gewoon niet duur. Een dame van middelbare leeftijd wijst de twee vrouwen die haar vergezellen op de strak vormgegeven Fuga-plafondspotjes. “Ken je Corrie? Het hele huis vol design. Zegt ze: hoe duur denk je dat die spotjes kosten? Ik zeg: drie, vierhonderd euro. Welnee, zegt ze. Zevenentwintigvijftig per stuk. En ja hoor, hier hangen ze.”

Kastje open, kastje dicht
Wat je vaak hoort: ze hebben toch best wel leuke dingen bij de Ikea. Het ‘toch’ duidt op het Hema-complex. Je roept het niet van de daken dat je bij de Hema koopt, omdat het imago ervan goedkoper is dan het beeld dat anderen van je zouden moeten hebben. Maar genoeg mensen die zich daar niets aan gelegen laten liggen – en gelukkig maar. Er bestaan vriendengroepen die elkaar ontmoeten in de Ikea om daar samen een hele dag door te brengen. Ze snuffelen óveral rond, kennen het hele assortiment, lunchen uitgebreid in het restaurant. Ze kunnen niet wachten tot in augustus de nieuwste vestiging in Amersfoort opengaat. Maar vandaag, op tweede Pinksterdag, zullen ze er wel niet zijn. Het is écht niet de meest uitgelezen dag om van het aanbod te genieten.

In de loop van de ochtend zwelt de kloppende, trekkende en wrijvende mensenmassa verder aan. Rond één uur kunnen moeders met kinderbuggy’s bijna geen kant meer op. Er zijn opstoppingen, er is gezucht en zacht gevloek, er zijn geërgerde blikken. Er is een moment dat er twaalf mensen in één keuken staan: kastje open, kastje dicht. Bij de informatiepunten staan rond elke Ikea-medewerker zeker acht mensen op hun beurt te wachten. Het restaurant zit mudvol. Er is geen tijd en geen plaats meer voor contemplatie over een mogelijke aankoop.
“Hee, dat is mooi.”
“Ja. Kom je?”
Juist die waanzinnige drukte maakt bepaald gedrag ook weer mógelijk. Er is niemand meer die op elkaar let. Een vrouw maakt uitgebreid foto’s van haar man op een zitbank. Een jong stelletje staat te tongzoenen bij de garderobekasten. Twee meisjes staan te make-uppen voor de spiegel van een keukenkastje. Kinderen worden amper nog tot de orde geroepen. Het is bijna onmogelijk om nog ergens je de aandacht op te vestigen. Je zou haast denken: een volle Ikea is dé plek om incognito te zijn.
En inderdaad, daar loopt Femke Halsema met een afdruiprek onder haar arm, onzichtbaar te wezen. Haar vriend is mee, en ook de tweeling van tweeënhalf. Op de kinderafdeling proberen ze beurtelings een rood en een blauw bedje uit. Mama en papa op de bedrand. Dekbedje er overheen, even lekker knuffelen: een familiemoment. Een meter verderop trekt de kakelende kinderkaravaan door de gangpaden. Maar juist in extreme omstandigheden laat geluk zich beter voelen, en de Ikea is nu eenmaal typisch een plaats waar pril geluk dikwijls het motief is van een aankoop. Het eerste kinderbedje, de inrichting van een studentenkamer, een stel dat voor het eerst samen een bank koopt. Grote stappen in het leven worden materieel bezegeld in de Ikea. Nú is het menens. Het levert verrukte blikken op tussen jonge stelletjes. Niet in de buurt van de wandelpaden maar verderop, enigszins in de luwte. Daar wordt in elkaars handen geknepen, daar vallen armen om schouders, daar worden kusjes uitgewisseld. In de Ikea hebben ze goddank een zithoek gevonden die ze allebei mooi vinden.

Collectieve emotie
Het is maar goed dat jonge stellen ook in de Ikea alleen op elkaar letten en niet op mensen die al wat langer bij elkaar zijn. In de anonieme massa van tweede Pinksterdag blijkt er voor velen geen enkele reden om zich nog te houden aan wat voor omgangsvormen dan ook. “Hee! Heeeee!”, roept een man naar zijn echtgenote, alsof hij zijn Doberman roept. Hoe verder Ikeagangers zijn gevorderd op de route, hoe lethargischer hun houding. Ze hebben honderd kasten, tweehonderd stoelen en driehonderd tafeltjes gezien. De mannen capituleren als eersten.
Zij: “Schatje, dat moeten we hebben.”
Hij: “Ja, dat is mooi.”
Zij: “Afdeling Opbergen, schrijf dat even op.”
Hij: “Nee hoor, daar komen we wel.”
Er zijn momenten dat er zich een collectieve emotie meester maakt van de menigte. In de loop van de dag schalt steeds vaker een stem door de speakers: of er kinderen kunnen worden opgehaald bij de ingang. “Attentie: Nicolaas wil worden opgehaald in Småland”, klinkt het dan. Maar het wordt wat schrijnend als een half uur later wordt omgeroepen dat Nicolaas erg graag wil worden opgehaald. Er wordt wat gegrinnikt en er klinken zuchten van lichte verontwaardiging. Als de speaker weer een half uur later zegt dat Nicolaas heel erg graag wil wilden opgehaald uit Småland, wordt er medelijden zichtbaar en spreken mensen elkaar aan. Wát een ouders heeft dat kind!

De wanhoop van de arme Nicolaas in de Ikea heeft ook een volwassen variant. Daarvoor moeten we naar het magazijn, naar de plaats waar bezoekers de laatste bocht – linksaf – naar de kassa’s maken. Vooral mannen maken daar moeilijke momenten door. Ze hebben zojuist een barre tocht doorstaan op de benedenverdieping, die geheel in het teken staat van woonaccessoires: snijplanken, onderzetters, geurkaarsen, servetjes. Op de eerste etage zijn het nog wel eens mannen die het initiatief nemen om iets te bekijken, maar beneden nemen vrouwen het helemaal over. Zo gaat dat dan: een vrouw staat voor een muur van prullenbakken: rode en zwarte. Ze pakt er van beide één en houdt ze naast elkaar. Ze zet ze weer terug. Ze kijkt opzij naar haar man. “Wat vind je, twee rode of twee zwarte?” Een antwoord wacht ze niet af. In dezelfde ademtocht reikt ze haar man twee zwarte prullenbakken aan. Hij heeft geen woord hoeven zeggen. Er is maar één safe haven voor mannen op de benedenverdieping: de hoek waar de gloeilampen en de batterijen liggen. Daar zijn het de vrouwen die toekijken.

Te vondeling gelegd
Maar goed, die bocht naar links dus, in het magazijn. Dat is het moment waarop de kassa’s in zicht komen. En op tweede Pinksterdag om half drie staan daar rijen van twintig meter. De opluchting over het verlaten van de hebbedingetjesafdeling maakt in één tel plaats voor een blik van ongeloof en moedeloosheid, vaak gevolgd door een binnensmondse vloek. Enkele vermetelen ondernemen nog een klein sprintje, maar ze zien het al snel: het is bij alle kassa’s even erg. Voor sommige mensen volgt de afweging: is wachten wel de moeite? Een moeder met drie kinderen ziet dat ze eigenlijk alleen een pakje wasknijpers heeft gekocht. Die keuze is dus snel gemaakt. De wasknijpers belanden ergens in een van de stellingen van het magazijn. Daar blijken nog meer spullen te vondeling te zijn gelegd. Zelfs mensen die op tweede Pinksterdag naar de Ikea gaan, hebben grenzen aan hun geduld.

Als de archeologen van de toekomst straks de artefacten van de twintigste en eenentwintigste eeuw opgraven, zullen ze zich afvragen wie toch die godin Ikea is, van wie de naam op al die potscherven en meubelstukken staat. Ze zullen bergen imbussleuteltjes uit de grond halen. De Homo Ikeus blijkt behoefte te hebben gehad aan een winkel met zo’n lage sociale drempel dat het verschil met de openbare ruimte amper nog merkbaar is. In de Ikea doen we bijna alles wat we buiten de Ikea doen. In de Ikea doen we bijna alles wat we buiten de Ikea zouden willen. En het heet dan wel winkel, maar op tweede Pinksterdag zullen bezoekers van het sprookjesbos in de Efteling in wezen niet veel andere dingen doen: attracties bekijken, in de rij staan, de speeltuin bestormen, patat en ijs eten in het restaurant, souvenirs kopen. Dat is wat we willen, en dat is wat we krijgen.

Dit artikel verscheen eerder in HP/De Tijd van 16 juni 2006.

 

Onderwerpen