Spring naar de content

Studenten zijn de dupe van het sloopakkoord

Binnenkort gaat mijn jongste kind het huis uit. Ze heeft een kamer gevonden, beter gezegd een ééngezinshuis waar geen koper voor te krijgen viel, dat ze met twee andere studenten tijdelijk kan huren. Zolang de woningmarkt niet aantrekt (en dat kan nog wel een tijdje duren) zit ze daar gebeiteld.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Beatrijs Ritsema

Er wordt mij wel eens gevraagd of ik geen angst heb voor het lege-nestsyndroom, als alle kinderen weg zijn. Maar nee, daar ben ik helemaal niet bang voor. Niet alleen is mijn dochter nu al behoorlijk uithuizig – logisch, ze is student met een eigen agenda vol studie, baantje en sociaal vertier – ik vind het zelf ook wel mooi geweest met de verzorgende moederrol. De existentiële moeder-kind-relatie blijft toch wel overeind, daarvoor hoef je niet onder één dak te verkeren. Bovendien is het goed voor een bijna negentienjarige die een grotendeels zelfstandig leven leidt om ook dat laatste beetje verantwoordelijkheid zelf ter hand te nemen: zorgen dat er wc-papier, brood en hagelslag in huis zijn, niet vergeten de vuilniszakken buiten te zetten, leven binnen een niet al te ruim budget.

Op kamers wonen is heilzaam voor de persoonlijke ontwikkeling en de zelfredzaamheid. Dat geldt niet alleen voor studenten in het hoger onderwijs, maar voor alle jongeren. Toch is het al een halve eeuw moeilijk voor jongeren om aan kamers te komen. De maatschappij is er nauwelijks op ingericht. In de Randstad heerst legendarische schaarste aan studentenkamers met als gevolg veel ‘spoorstudenten’ die thuis blijven wonen en heen en weer reizen. Ook werkende jongeren die weinig verdienen blijven vaak tot ver in hun jaren twintig thuis zitten, waar hun natje en hun droogje comfortabel klaar staan.

Misschien komt het doordat Nederland zo’n compact land is, waar relatief makkelijk heen en weer gependeld kan worden naar werk en studie, dat zelfstandig wonen voor jongeren zo’n lage prioriteit heeft. In landen als Duitsland, Frankrijk of Amerika bestaat er in ieder geval voor studenten die zich in een stad willen vestigen woongelegenheid. En dan niet semi-luxueus en superindividualistisch, zoals de alhier her en der ingevoerde ‘wooncontainers’ met privé keuken en badkamer, maar sobere wooncomplexen met individuele kamers en gedeelde voorzieningen. Wel zelfstandig, maar niet eenzaam.

De overheid heeft geen aandacht voor de woonproblematiek van ongebonden jongeren en het bedrijfsleven ook niet. Niet belangrijk genoeg? Niet rendabel genoeg? Ik weet niet hoe het zit. Ik weet wel dat projectontwikkelaars uitsluitend in kantoren geïnteresseerd zijn. De laatste jaren zijn er in een krankzinnig tempo kantoren gebouwd en die staan overal leeg, vooral in de Randstad. In Amsterdam bedraagt de leegstand achttien procent. Lokale overheden, projectontwikkelaars, kantooreigenaren en banken hebben recentelijk een sloopakkoord gesloten om de verliezen te beperken en de boel weer af te breken. Over kapitaalvernietiging gesproken!

Een sloopakkoord is natuurlijk een schandalige manier om van de leegstand af te komen, zeker in de Randstad waar zo veel jongeren op zoek zijn naar simpele woonruimte. Hoe moeilijk kan het zijn om wat gipsmuurtjes neer te zetten in die leegstaande panden voor behoorlijke kamers van vijftien of zestien vierkante meter en op elke verdieping een prettig formaat woonkeuken plus een badkamer te installeren? Je vraagt driehonderd euro huur per kamer en in een mum van tijd zit de tent vol en kan er een wachtlijst worden aangelegd.

Dit gaat niet gebeuren, dat weet ik nu al. Blinde marktmechanismen schijnen het altijd te moeten winnen van rationele oplossingen. Toch denk ik dat er best winst te halen valt uit woonvoorzieningen voor jongeren. De vraag is groot genoeg.