Spring naar de content

Een wielrenner kijkt niet achterom

Wij wielrenners kijken in elke etalageruit waar we aan voorbij snellen. Ook al kunnen we ons spiegelbeeld inmiddels uittekenen, we checken toch even hoe we op de fiets zitten. Of de tred waarmee we trappen er soepel uitziet. En of de spieren mooi over onze benen lopen. Want wij wielrenners zijn ijdel – wat wil je ook, in een sport waarbij mannen hun benen scheren, enkel en alleen om hun spieren nóg beter te kunnen zien. Alle andere redenen die ze aan u opdissen zijn smoesjes.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Marijn de Vries

Toch gebruiken wij ruiten niet alleen ter bevrediging van onze ijdelheid. Tenminste, ik niet. Vanochtend was ik een rustig rondje aan het fietsen met wat sprintjes tussendoor, om mijn benen alvast los te maken voor de koersen van dit weekend. Bij Heerde kruiste mijn pad dat van een andere fietser. Een man. Met een luid piepende ketting. En een rugzakje. Zonder helm.

Schijthekel aan onbekenden in mijn wiel
Fietsers zonder helm zijn altijd mannen. Een bepaald soort mannen, zelfs: het zijn zonder uitzondering mannen van boven de veertig. Toen zij jong waren, koersten wielrenners nog zonder helm. Die weten inmiddels beter, maar de veertigers kennelijk niet. Daarom een gratis tip: als je je eigen veiligheid klaarblijkelijk geen argument vindt, zet dan een helm op omdat je daarmee nog eens kunt liegen over je leeftijd. Als je leuke dames op de fiets tegenkomt, bijvoorbeeld. Zonder helm is zeggen dat je 35 bent namelijk sowieso ongeloofwaardig.

Andere tijden: wielrenners zonder helm. Hier Ab Geldermans (L), aan de kop van het peloton tijdens de Tour de France.

Hoe dan ook. Ik passeerde de man met het rugzakje en zonder helm en hoorde aan zijn piepende ketting dat hij aanzette om in mijn wiel te kruipen. Eigenlijk zou ik daar als broodrenster schijt aan moeten hebben en me op m’n eigen training moeten richten, maar ik heb daar dus stiekem een enorme hekel aan: onbekenden in mijn wiel. Zeker als ze een rugzakje dragen en geen helm ophebben.

Niet omkijken
Gelukkig was het tijd geworden voor een serie sprintjes. Daarmee schudde ik hem wel af. Maar tijdens de minuut rust na mijn eerste sprint, hoorde ik het gepiep weer dichterbij komen. Omkijken deed ik natuurlijk niet, dan zou de man merken dat zijn aanwezigheid invloed op me had, ja, me zelfs irriteerde, en die lol gunde ik hem niet. Ik reed zo stoïcijns mogelijk door. Maar inmiddels zat de man er weer, want ik hoorde niet alleen gepiep, maar ook amechtig gehijg.

Ik schakelde op voor mijn volgende sprint en liet de man opnieuw achter. Eenmaal terug geploft in het zadel spitste ik mijn oren. Ja hoor. Daar kwam hij weer, piepend en hijgend. Nu bereikte hij mijn achterwiel pas op het moment dat ik mijn derde sprint moest trekken. Ik klemde mijn handen onderin de beugel en ging er in vliegende vaart vandoor. Hoe ik ook luisterde, na dit sprintje hoorde ik geen gepiep meer dichterbij komen. Tenminste, dat dacht ik toch. Maar je weet het nooit zeker. Misschien had de man zijn ketting wel op een ander verzet gelegd en daarmee het irritante geluid bezworen. Maar omkijken om te checken waar hij was? Nooit!

Zelden was ik zo blij de grasmaaimachinewinkel vlak voor Epe te zien opduiken. Die heeft een grote etalage. Dat zou me in één klap van mijn vragen afhelpen, zonder de man mijn zwakte te tonen. Daar was de winkel. Ik keek naar rechts, in de ruit. Niet naar mezelf, ditmaal, maar naar mijn achterwiel. Godzijdank. Ik was de plakker kwijt. Maar belangrijker: ik had niet omgekeken.

Onderwerpen