Spring naar de content

De pijnlijke terugkeer van de gabberhouse

In de herfst van 1993, nu precies twintig jaar geleden, ging ik voor het eerst ‘uit’ naar de plaatselijke jongerensoos onder de protestantse kerk. Er werden hitjes gedraaid van DJ Bobo, Culture Beat en Dance 2 Trance. Ik danste de hele avond, wat ik overigens alleen durfde omdat de stroboscoop aan stond. Je leek dan net een robot, dus niemand kon zien dat ik geen idee had wat ik deed. Diep van binnen maakte dat me trouwens niets uit. Het echte leven was begonnen. Ik was volwassen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Klaas Knooihuizen

En toen kwam het laatste kwartier en ik voelde me weer de brugpieper die ik was. DJ Bobo maakte plaats voor keiharde, vervreemdende muziek die ik nog nooit gehoord had en waarvan ik vermoedde dat het metal was. De vijftien- en zestienjarigen die de hele avond onzichtbaar in een donker hoekje hadden zitten roken, namen de dansvloer over. Ze dansten heel anders dan ik.

Thunderdome
De muziek, zo bleek later, werd hardcore of gabber genoemd en was afkomstig van de cd-reeks Thunderdome. Op de hoesjes stonden afbeeldingen van naakte vrouwen, schedels en de duivel. Wat de dominee elke zondag predikte was dus waar. De hel bevond zich recht onder zijn voeten. Ik moest zeker een jaar acclimatiseren, maar uiteindelijk voelde ik me er thuis als een pandabeer in een bamboebos. Mijn zakgeld, dat tot voor kort was opgegaan aan G.I. Joe-poppetjes, zette ik voortaan om in Thunderdome-cd’s.

Met mij waren er velen. Gabber werd een hype. Een toegankelijke variant die geschikt was voor de radio kon niet uitblijven. Deze zogenaamde happy hardcore werd gemaakt door slimme hitjesschrijvers met een ingang in Hilversum (Michael Pilarczyk (Lipstick); Wessel van Diepen (Nakatomi)), maar ook door hardcoreproducers van het eerste uur. Charly Lownoise & Mental Theo, Critical Mass, Paul Elstak en zelfs De Mosselman hadden hun sporen ruimschoots verdiend in de underground en vonden het nu tijd om te oogsten. Dat ze daarmee een creatieve luchtbel creëerden die vroeg of laat wel moest knappen, kon ze weinig schelen. Paul Elstak pareerde alle kritiek met het feit hij een van de grondleggers van de gabberhouse was geweest. Ondertussen hielp de architect mee aan de sloop van het huis dat hij zelf had ontworpen.

Pistachenoten
Het verging de hardcore als een schaaltje pistachenoten op een druk feestje. Bob Fosko had de twijfelachtige eer om de lege doppen weg te kieperen in de afvalbak die Hakkûhbar heette. In het collectief geheugen werd gabber opgeslagen in het mapje ‘schijtsimpele uitlachmuziek voor pillenslikkende mongolen’ – een beeld dat de media tot op heden graag overeind houden.

(Het gebruik van XTC is ondertussen overigens volledig salonfähig geworden. Rond de dancetenten op Lowlands lopen de raketijsjes en flesjes Spa beter dan bier en friet. Het verschil is dat gabbers die dingen slikken omdat zo’n avond anders fysiek niet vol te houden is. Op minimalfeestjes zijn ze noodzakelijk om niet van verveling in slaap te vallen.)

Post-ironische klompendans
Na bijna vijftien jaar in de taboesfeer te hebben verkeerd, werd gabber door New Kids teruggebracht in het openbare leven. Niet als serieus te nemen genre, maar als camp. In de Silent Disco op De Parade zie je de rosébrigade bij wijze van hakkûh hun post-ironische klompendans doen. Lachen man. Lekker fout.

Rapduo The Opposites scoorde deze zomer een hit met Thunder. Ik ben er nog steeds niet achter of dat een ode of een grap is of allebei. Het festivalpubliek vond het in ieder geval meer grappig dan mooi. Op Lowlands en Pinkpop kwam hun gedrag mij wat oneerbiedig voor, alsof je in het Concertgebouw tijdens de finale van Beethovens Zevende plots de luchtviool ter hand neemt en in het oor van je buurman keihard wieuw-wieuw-wieuw begint te schreeuwen.

Chosen Few
Het is pijnlijk om te zien hoe een jeugdliefde beschimpt en bespot wordt. Een dj op de afterparty van Pinkpop bood troost. Hij draaide de Chosen Few-klassieker Name of the DJ, een van de grootste undergroundhits van de jaren negentig. Ik ging helemaal op in die telkens vervormende bassdrum. Het moment dat de melodie na drieënhalve minuut sluimeren uiteindelijk prominent door de tent schalde was magisch. Hier kon je toch niet om lachen? Het is heus geen Rachmaninov of Radiohead, maar op dat moment vond ik het niets minder dan geniaal.

Toen ik om me heen keek, zag ik dat ik bijkans de enige was. Maar: het publiek vond het nummer vooral vervelend en zeker niet grappig. Het voelde als een kleine overwinning.