Spring naar de content

De gouden pik van Louis van Gaal

‘Met Louis! Truus, ben jij dat!?’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

‘Schatje, ik hoor je heel slecht, wat is dat voor lawaai?’

‘Dat zijn de jongens! Ik sta in de kleedkamer! We hebben gewonnen Truusje, heb je het gezien!?’

‘Ik hoor gegil, Louis.’

‘We zijn blij, Truusje, uitgelaten! Heb je gekeken?’

‘Ja.’

‘En!?’

‘Redelijk.’

‘Ik versta je heel slecht!’

‘Louis, wat is dat voor gegil? Het klinkt niet goed.’

‘O, dat is Paul Verhaegh die wordt overgegooid! Hoe vond je me?! Was ik goed!?’

‘Louis, loop effe weg alsjeblief.’

‘Ik loop nu even weg, Truusje, dan versta ik je beter!’

(…)

‘Zo, da’s beter.’

‘Goed was ik, he? Truus?!’

‘Louis, wat was dat nou?’

‘Wat?’

‘Daar bij die glimmende kale, die giechelende poef?’

‘Je bedoelt Jack van Gelder, Truus, hij heet Jack van Gelder. Wat was daarmee?’

‘Jij weet heel goed wat daarmee was.’

‘Negen punten, Truusje! Kom je morgen langs? Gezellig over de Copacabana scharrelen, caipirinhaatje meegraaien, zand tussen die tenen…’

‘Louis!’

‘Wat?’

‘Wat heb jij tegen die grijnzende bonbon gezegd over je assistent-bondscoach?’

‘Over Danny?’

‘Hou je niet van de domme?’

‘Patrick?’

‘Wie is hier thuis jouw assistent-bondscoach?’

‘Jij?’

‘Wat noem ik hier thuis jouw assistent-bondscoach?’

‘Ik zou het niet-… O, God, bedoel je DAT?!’

‘Dat bedoel ik ja.’

‘Truusje…. Doe nou niet zo bozig…’

‘Ik ben niet boos.’

‘Niet? Wat dan?’

‘Razend.’

‘O.’

‘HOE WEET IE DAT, DIE CHEQUE VAN GELD?!’

‘Hij zei maar wat, schatje, echt!’

‘Zoiets zeg je toch niet zomaar, in een televisie-interview na een of andere flutinterland?’

‘Poulewedstrijd WK, Truusje. Drie wedstrijden, tien goals.’

‘Heb het na een halfuur afgezet. Wat een gehannes.’

‘Truusje toch…’

‘En ik zet ‘m weer aan bij het eind, omdat ik denk: ik kijk nog even gezellig naar Louis die op televisie iets aardigs zegt, misschien zijn vrouw bedankt voor alle steun…’

‘Robben zei het!’

‘Wat?’

‘Robben zei het, na de wedstrijd. “Misschien heeft…” enzovoort.’

‘Tegen wie?’

‘Ik denk tegen Bert Maalderink.’

‘Is dat die met die Pieter Post-stem?’

‘Ik weet niet…’

‘Die kleine met dat gele haar?’

‘Ja, die ja.’

‘Die vertelt altijd alles door.’

‘Hij is journalist, Truusje, het staat in z’n taakomschrijving.’

‘Staat het in zijn taakomschrijving om aan de rand van een voetbalveld een beetje te gaan staan vuilbekken met omhooggevallen pubers met een goed linkerbeen?’

‘Arjen is bijn dert-…’

‘Laat me uitpraten, Louis van Gaal! Hoe komt zo’n Maalderink daarbij?’

‘Van Robben dus.’

‘En Robben?’

‘Die gokt maar wat.’

‘Wie gokt er nou zoiets?’

‘Robben.’

‘Heeft ie ooit iets zien glimmen bij het omkleden?’

‘Ik denk dat ik nooit-…’

‘JA OF NEE?’

‘Nee, denk ik.’

‘Zeker?’

‘Nee.’

‘Waarom zegt ie dat dan?’

‘Heel misschien, maar… Nee….’

‘WAT?!’

‘Heel misschien heb ik het ooit wel eens laten vallen.’

‘Wat?’

‘Nou, dat.’

‘Dat je dus echt een —– hebt?’

‘Heel misschien, hoor.’

‘Hoeveel procent kans?’

‘Zestig?’

‘ZES-TIG?! Hij weet het dus, die Groningse slijmbal. Nog geen reden om het meteen door te briefen aan een heel volk.’

‘Truus, het spijt me.’

‘En dan daarna nog bij die dwerg met dat puntige hoofd gaan zitten stamelen van “Dat weet ik niet”! Ontkennen, man, altijd ontkennen! Ben jij nou een vent of een gevulde koek?!’

‘Truus, sorrysorrysorry, ik had het niet moeten zeggen.’

‘Niet huilen, Louis. Louis, niet huilen! LOUIS. VAN GAAL. Stoppen met snotteren!’

‘Ik schaam me zohohohoho…HUUUUUUUUUU!’

‘Louis, kijk mij eens aan!’

‘We zijn aan de telefoon.’

‘Kijk. Mij. Aan!’

‘OK.’

‘Kijk je me aan? Goed: zij hebben tatoeages, ringen, oorbelletjes, Lowie Futontassen, afgetrainde lijven en meer vriendinnen dat er dagen in februari gaan. Maar niemand, Louis, NIEMAND, heeft wat jij hebt.’

‘Jou?’

‘Jij weet best wat ik bedoel.’

‘Ja.’

‘Niet meer huilen nu?’

‘Nee.’

‘Fijn. Nou, lekker naar het botel, in bad en dan fijn naar bed, Louis.’

‘Ja, Truusje. Trusten, Truusje.’

‘Slaap lekker, Gouwe Pik.’