Spring naar de content

Cristiano Ronaldo wil naar het Spoorwegmuseum

De laatste tijd moet ik vaak denken aan Raoul Heertje, die in Dit was het nieuws eens uitlegde hoe hij tegenslagen van huishoudelijke aard te lijf ging: ‘Als er een lampje kapot gaat, zijn er mensen die dat lampje dan vervangen. Ik accepteer gewoon dat ik in dat deel van de kamer niet meer kan komen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

De bel doet het niet.
We hadden er al lang iets aan willen doen, maar het kwam er nooit van. Het heeft iets te maken met gesmolten bedrading in het binnenste van ons huis, daar waar alle muizen van de stad iedere dinsdag- en donderdagnacht Bonte Avond vieren, met onbeperkt kaas. Daar blijven we kortom het liefste ver weg en daarom zwijgt de bel.

We missen er weinig aan: pas als je bel kapot is, merk je hoe weinig mensen er aan je deur komen. De dagen van stofzuigercolporteurs en encyclopedieverkopers zijn voorbij – zij hebben zich inmiddels collectief omgeschoold tot specialisten in de consultancy – en ook heb ik al jaren geen trosjes Jehova’s getuigen passief-verbeten door de straten zien scharrelen. Af en toe komt er een pakje, dat altijd wordt afgeleverd bij onze onderburen, die zo druk bezig zijn miljonair te worden met het uitdelen van yoghurt met gojibessen aan mensen die het kunnen betalen dat ze af en toe vergeten waar ze het pakje hebben neergezet. Zo kan het gebeuren dat je op een ochtend met een handvol wc-papier hangop (‘Da’s uitgelekte magere yoghurt, vind ik zelf heel erg lekker, maar je moet er wel van houden om het lekker te vinden’) van een stapel boeken staat te boenen.
Verder klagen wij niet over onze bel en iedere keer dat iemand anders dat wel doet, laten wij diegene er de volgende keer niet meer in en zeggen dat de deur kapot is.

Er kan altijd iemand voor de deur staan
Vanochtend mompelde mijn vriendin – het hoofd hangend boven een bord pap met vruchtjes: ‘Misschien kun jij eens naar die bel kijken.’ Daarna ging ze verder met het lezen van verontrustend nieuws betreffende robots die bezig zijn de wereld over te nemen – iets wat ons beiden veel zorgen baart, nog een reden om de deur niet altijd zomaar maar voor iedereen te openen.
Ik zette mij weer aan mijn kwark met noten, maar de smaak was eraf. Ook het wedstrijdverslag van Heracles – NAC (zaterdagavond, 6-1 voor Heracles) bekoorde me plots stukken minder. Na de 4-1 (van Seuntjens) legde ik de krant opzij en zei: ‘Wat?’
‘De bel,’ zei ze. ‘Ik weet niet, ik heb zoiets van: er kan altijd iemand voor de deur staan.’
Daar was geen speld tussen te krijgen.
In het trappenhuis hoorden we de buurvrouw naar haar werk vertrekken en ook mijn vriendin begon voorbereidingen te treffen om de deur uit te gaan – ondanks de robots hebben er nog opvallend veel mensen betaald werk.

En toen klopte Cristiano Ronaldo aan.

Ook hij was in z’n werkkleding – het wit van Real Madrid, met hier en daar een vuile veeg.
De buurvrouw moest hem binnengelaten hebben.
‘Ik ben in de buurt,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik, ‘dat kun je wel zeggen.’
Zonder dat een van ons expliciet had gezegd dat Cristiano Ronaldo kon binnenkomen, kwam Cristiano Ronaldo binnen. Zijn noppen klosten op de houten vloer.
Onder zijn shirt had hij een voetbal.
‘Ik moet weg,’ zei mijn vriendin.
‘Is dat nou vriendschap?’ vroeg Cristiano Ronaldo, die doelgericht naar ons espressoapparaat liep en zichzelf begon te bedienen. En boven het ronken van de machine uit: ‘Is dat nu gastvrijheid?’
Tien minuten later zaten we met z’n drieën op de bank. Mijn vriendin had zich telefonisch afgemeld, ‘wegens persoonlijke omstandigheden’.

‘Waarom heb je een bal onder je shirt?’ vroeg ik Cristiano Ronaldo, die net zolang zapte op onze tv tot hij zichzelf in beeld zag, wat meer dan een kwartier in beslag nam.
‘Hebben jullie iets van koek, of chocola of zo?’ vroeg hij, terwijl hij de scheiding in zijn glimmende haar met een welgemikte veeg de andere kant op swipete. ‘Ik lust wel iets zoets.’
‘Hij heeft drie keer gescoord,’ zei ik, terwijl ik het in de krant nazocht. ‘Tegen Athletic de Bilbao. Als je drie keer scoort, krijg je een bal.’
‘Bilbao, daar zou ik wel eens heen willen,’ zei mijn vriendin.
‘Of cake,’ mompelde Cristiano Ronaldo. ‘Cake is ook lekker.’
‘Je gaat lekker, he,’ zei ik. ‘Dertien goals in zeven wedstrijden, las ik?’
‘Bij de koffie eet ik altijd iets zoets,’ zei Cristiano Ronaldo, waarna hij midden in de kamer ging staan, zijn shirt met nummer zeven over zijn hoofd trok en al zijn spieren spande. Het was een imposant gezicht, zelfs zo vroeg op de dag.
De bal stuiterde richting een hoek van de kamer.
Mijn vriendin liep naar de koelkast en haalde de reep Tony Chocolonely-voor-speciale-gelegenheden tevoorschijn.
Cristiano Ronaldo nam hem aan en at hem op.
‘Hij had hem toch wel gevonden, uiteindelijk,’ zei ze.
‘Ga je nog iets leuks doen vandaag,’ vroeg ik.
‘Werken’; zei ze.
‘Ik had het niet tegen jou.’
En Cristiano Ronaldo zei met volle mond: ‘Ik wil wel een dagje met jullie erop uit.’

Korting
Niet veel later was mijn vriendin toch naar haar werk, en liep ik met de Wereldvoetballer van het Jaar 2013 door het Spoorwegmuseum. Toen ik – omdat ik gedwongen werd – bij de kassa vroeg of er een speciaal soort korting gold voor spelers van Real Madrid, moest de medewerkster dat ‘even navragen’.
Thuis, in een hoekje, lag de bal van de wedstrijd tegen Athletic. Die hou ik.