Spring naar de content

Abdelkader Benali: ‘Ik was succesvol, en had me nog nooit zo ontworteld gevoeld’

De tachtigste editie van de Boekenweek is begonnen, en menige scribent trekt door het land om het literaire woord te verkondigen. HP/De Tijd zoekt de schrijvers echter thuis op, en neemt deze week een kijkje in hun boekenkasten. In deze derde en laatste aflevering: Abdelkader Benali. In februari verscheen zijn nieuwste roman Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Erwin Reijers

Deze week doorkruiste Benali het hele land om zijn lezers te ontmoeten in boekhandels, zaaltjes en bibliotheken. Hij reisde van Amsterdam naar Rotterdam en van Helmond naar Hattem. Toch stond zijn drukke schema een vraaggesprek toe over zijn eigen boekenkast, in zijn woning in Amsterdam.

Wat was het eerste boek dat veel indruk op u maakte?
“Alle boeken die ik las hebben indruk gemaakt. Elk boek was een stomp in de maag, een traan in mijn oog, ook de boeken waar ik niet aan toekwam. Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom maakte veel indruk op me vanwege het grote formaat van het boek, de tekeningen van Thé Tjong-Khing en de personages. Alles klopte: tekst, verhaal, tekeningen en formaat. Ik vergat de wereld, de wereld vergat mij. Boek en ik waren één.”

Gooit u weleens boeken weg?
“Van tijd tot tijd leg ik een stapeltje boeken neer in het portiek van mijn wooncomplex, waar veel jonge mensen wonen. Links en rechts van mij wonen bijvoorbeeld werkende studenten. Die boeken zijn dan aan het einde van de dag weg, als duiven die zijn opgevlogen.” 

Is uw leessmaak in de loop van de tijd veranderd?
“Mijn smaak verandert voortdurend. Ik ben in de loop der jaren meer non-fictie gaan lezen en steeds kritischer geworden over de fictie die ik lees. En door de literaire talkshow in Den Haag waarin ik jonge Nederlandse auteurs interview, ben ik ook meer Nederlandse auteurs gaan lezen.” 

Stel, er breekt bij u thuis brand uit en u kunt maar één boek uit uw kast redden, naar welk boek grijpt u dan?
“Dan toch wel De essays van Michel de Montaigne; het is dik maar net mee te nemen. Het boek dat al die andere achtergelaten, vernietigde boeken vertegenwoordigt. En omdat ik na zo’n brand troost nodig heb, kan ik die bij Montaigne vinden. Hij legt er juist de nadruk op dat je niet belezen hoeft te zijn om mens te zijn, dat bezit eerder een last dan een rijkdom is en dat wie zorgeloos leeft het beste leeft. Laat die brand maar komen…”

Om welk boek heeft u moeten huilen?
“Van de verhalen van Anton Tsjechov word ik altijd zo treurig. De droesem die hij achterlaat is bitterzoet. En de verhalen van John Cheever over mannen en vrouwen die zichzelf en anderen een verrot leven bezorgen. Hij laat zien dat dit eerder regel dan uitzondering is: de gewoonte van mensen om van hun geheimen villa’s te maken ontroert me op de een of andere manier.”

Wat leest u op dit moment?
“De Melrose-romans van de Britse auteur Edward St Aubyn, over de perfide Engelse upperclass. De boeken zijn een scherpe ontleding van hun sadisme, arrogantie en onaangepastheid. Het zijn net mensen.”

Staat er een boek in uw kast waarvan u zegt: dát had ik willen schrijven.
“Vroeger wel, nu niet meer, want het stelt me gerust dat er al zo veel voorwerk is gedaan waarop ik kan voortborduren. Ik heb dat sterk met het werk van Montaigne. Bij alles wat hij schrijft denk ik: knap geformuleerd, die mooie balans tussen terloopsheid en ernst, nooit doorslaan richting gratuite eruditie, altijd het oog op de stilistische bal houden, toegankelijk en parmantig. Zo wil de pen gaan.”

Staat er een schrijver in uw boekenkast van wie u vindt dat hij of zij wordt ondergewaardeerd?
“Mohamed Mrabet is een auteur uit Tanger die ik recent heb ontdekt. Zijn oeuvre draait om roes, vervoering en de destructieve kracht van erotiek. Met wie vergelijk ik hem? Gabriel García Márquez op de sofa bij Freud, wat krijg je dan: de verhalen van Mrabet waarin oude archetypen van lust en verlangen de hoofdrol spelen, een spiegelwereld waarin niemand zijn plaats zeker is verteld in heel heldere, onopgesmukte zinnen. Als ik in Tanger ben, loop ik de plekken af waar de verhalen zich afspelen en ontmoet ik honderden romanpersonages.”

Ziet u een ‘rode draad’ in uw kast? En zo ja, welke?
“Er staat geen shit in.”

Welk boek zou u willen uitlenen om vervolgens nooit meer terug te krijgen?
“Alles wat in mijn kast staat, wil niet uitgeleend worden.”

In uw nieuwe roman Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader spelen de essays van Montaigne een belangrijke rol. Wanneer bent u die essays gaan lezen?
“In 2003 won ik de Libris Literatuurprijs, meteen daarna vertrok ik met mijn toenmalige vriendin naar Montreal voor een gastschrijverschap. Terug in Rome werd ik gek. Ik was nog nooit zo succesvol, en ik had me nog nooit zo ontworteld gevoeld. Er hing een post-9/11-stemming. De wereld was aan het uitademen. Wat moest ik? Toen ontdekte ik Montaigne en hij stelde me gerust. Zijn woelige, moordzuchtige wereld leek op de onze. Wat hij daartegenover stelde, was een opgewekte, milde conversatie waarin alles wat het leven de moeite waard maakt onderwerp van betoog kan zijn. Niet zwaar, maar licht. Niet pretentieus, maar transparant en dialogiserend. Zo anders dan wat ik om me heen zag en tot de dag van vandaag waarneem.

“Michel werd een vriend. Zijn essay over de indianen maakte indruk. Hij voorspelde daarin dat de indianen gedood zouden worden, hij zag de genocide aankomen. Dus dat essay is ook het begin van de bescherming van de mensenrechten. De manier waarop Michel de indianen beschreef, was vanuit gelijkwaardigheid. Hem lezen voorkwam dat ik gek werd. Waanzinnig.”

Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader wordt op de achterflap omschreven als een paddotrip, een film van de Coen Brothers en een verhaal van Haruki Murakami ineen. Bent u een liefhebber van Murakami?
“In een periode rond 2008 en 2009 heb ik veel Murakami gelezen. Roman na roman na roman, ook de meest onnavolgbare. En alles wat ik las, takelde me los van de wereld waarin ik leefde. Ik had dagenlang het gevoel een nieuwe vorm van literatuur te hebben ontdekt. Nu kan ik het niet meer aan. Als ik een roman van hem inkijk, dan denk ik: daar gaan we weer, alsjeblieft niet. Ik koester de herinnering. Montaigne, een indiaan en de neus van Max Kader is in 2003 geschreven, dus voordat ik Murakami had gelezen. Zo zie je maar: in de literatuur bestaat geen chronologie, alleen maar kruisende paden.”

Voor zijn literaire blog ‘De boekenkast van’ zoekt Erwin Reijers bekende boekenkastbezitters op om een karakterschets te maken aan de hand van zijn of haar boekverzameling. Eerder deze week bezocht hij Erik Jan Harmens en Niña Weijers.

benali1
Foto: Erwin Reijers