Spring naar de content

Wachten op de dierenambulance: een zinloze goede daad

Met de nodige moeite week ik mij op een druilerige zondagavond los van de bank om naar het Thaise afhaalrestaurant op de hoek te lopen. Aan de overkant van de straat staan twee mannen en een vrouw bezorgd voorovergebogen. De reden van bezorgdheid blijkt een zwart-witte kat die gehavend op de stoeptegels ligt. “Kan ik helpen?”, vraag ik, terwijl ik mij afvraag wat ik in godsnaam voor een kreupele en doorweekte kat kan betekenen. “De dierenambulance is onderweg, mag hij even bij jou droog liggen?”, vraagt de man die niet bij de vrouw hoort.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tim Jansen

Het beschikbaar stellen van de enige vierkante meter tussen mijn voordeur en trap: een zeer bescheiden bijdrage aan een betere wereld op een asgrauwe zondag. Vijf volwassenen, er is inmiddels ook een oudere vrouw aan komen waaien, staan een beetje hulpeloos in de regen. De kat ligt licht schokkend onder een vilten grijs dekentje. Uit zijn bek komt een beetje bloed, de voorpotjes zijn beschadigd en de door de regen vervormde vacht zit onder het zand. Hij ziet er uit alsof hij door Moeder Natuur bij het grofvuil is gezet in afwachting van de definitieve verwijdering van het aardse.

De man zonder zichtbare vriendin had zich verbaasd over mensen die langs de kat waren gelopen zonder actie te ondernemen. “Hij is aangereden of uit een raam is gevallen”, speculeerde de man. Goed mogelijk. De andere man boog zich nogmaals bezorgd over het katje heen om te constateren dat er nog leven in zat. Of ik het niet erg vond dat de kat hier lag, vroeg de andere man. “Nee”, antwoordde ik . Het kon nog wel even duren want de dierenambulance was aan de andere kant van de stad. “Ja, die motten bezuinigen hè”, zei de oudere vrouw. “Koop dan geen JSF”, voegde ze eraan toe. De neiging om te zeggen dat het zo simpel nog niet ligt, kon ik onderdrukken. Want misschien ligt het ook wel zo simpel. Het zwijgzame stel verontschuldigde zich. Ze moesten nog ergens heen en lieten de kat onder hun bloedeigen dekentje achter. De kritische bejaarde vertrok ook.

De overgebleven man concludeerde dat hij vandaag in ieder geval zijn goede daad had verricht. Immanuel Kant zou dat in twijfel trekken bedacht ik mij. Die vindt een morele daad pas goed als deze geschiedt omwille van de daad zelf. Tevredenheid met jezelf zou de beste man niet toestaan. Lekker makkelijk lullen, die Duitse filosoof. Hij stond nu niet te verregenen. Na ongeveer twintig minuten en een liter regenwater per persoon was daar de dierenambulance. Een bebaarde vijftiger en een jonge dame ontfermden zich even liefdevol als kundig over het dier. Binnen vijf minuten werd het arme beestje in zachte handdoeken gewikkeld en afgevoerd naar spoedkliniek. De man geeft ons een kaartje met een telefoon- en ritnummer, zodat we eventueel kunnen informeren naar de toestand van de kat die onze levens kortstondig verbond.

“Ga wel bellen. Ben benieuwd. Jij?”, vraagt mijn compagnon. Ik ook. Onze goede daad bleek vruchteloos. “Hij is geëuthanaseerd”, zei een mevrouw even feitelijk als begripvol. Ik hing de telefoon op en vloekte binnensmonds even op de JSF.