Spring naar de content

De spreekkoren van de vriendin

Het grote bezwaar van spreekkoren in huis is dat het verdomd lastig is om je ervan te distantiëren. Wij wonen klein. Ik doe altijd net alsof ik niks hoor, maar dat is niet zo: ik hoor alles, en het is vernederend. De vriendin vindt dat ik me er niets van aan moet trekken. ‘Als je het negeert, stopt het vanzelf,’ beweert ze. Maar hoe ik ook blijf volharden in mijn zwijgen; ze houdt er maar niet mee op.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Gistermiddag was het weer raak.
Steeds als ik de kamer inliep, begon ze te joelen. En tijdens de lunch: ‘Frankie Heinuh, je moeder-‘ enzovoort. En dat dan met een mond vol pindakaas.
Het is natuurlijk schandalig, dacht ik, maar deze jongen laat zich niet gek maken. Gewoon concentreren op de eigen boterham en door kauwen. Maar zo eenvoudig is dat niet. Ik ben ook maar gewoon een jongen van dertig en als je dat dan de hele tijd hoort, nauwelijks een meter verderop… Die haat, die domheid… Dat komt wel binnen, hoor.

Distantiëren
Op straat ging ze er gewoon mee door. In de Albert Heijn begon ze aan een langgerekte ‘Hi-Ha-Hi-Ha’, die pas ter hoogte van de kappertjes uitmondde in een haast bevrijdende ‘HONDELUL’.
Een vakkenvuller vroeg: ‘Moet jij je hier, als bekend columnist, niet van distantiëren? Ik bedoel: in deze tijd…’
Nee, Harry Piekema van veertien, dacht ik, ik moet helemaal niks. Het enige wat ik moet doen is me concentreren op mijn mandje en wat de vriendin zich allemaal denkt te kunnen permitteren, dat is potverdomme haar zaak. Vrij land, je weet wel.
‘Meneer,’ vroeg het meisje bij de kassa, ‘u weet dat u op dit moment wordt uitgescholden?’
‘Dat is mijn zaak. Geen bonuskaart, geen bestekzegels, geen Eftelingdukaten, geen Smurf, geen Yuppie, geen gratis onroerend goed en geen bonnetje, dankjewel.’
‘Maar het gebeurt onder uw vlag, meneer. U ziet toch wie het doet, u zou actie kunnen ondernemen. U kunt de relatie stilleggen, een boete uitschrijven, aangifte doen. U zou nu ook ostentatief de winkel kunnen uitlopen. Zou ik begrijpen. En wat doet u? Niks!’
‘Doe nog maar een plastic tasje,’ zei ik. ‘Wat ik vind, is niet van belang. Ik ben hier om mijn boodschappen zo goed mogelijk af te rekenen. Gewoon: geen aandacht aan besteden. Gaat het vanzelf weer over.’
‘Als u maar weet dat ik mij hiervan distantieer,’ zei Amenuensis – zo heette ze. ‘Walgelijk, infaam en object. 25 cent, alsjeblieft.’
De beste stuurlui zaten weer eens aan het eind van de lopende band.

Even plotseling als de spreekkoren waren begonnen, hielden ze ook weer op.
Bij het diner durfde ik de dialoog aan te gaan. Hoe het zo gekomen was, wat haar motieven waren en hoe we hier samen sterker uit konden komen. Kwam het misschien voort uit een of andere onvrede? Iets waar ik iets aan kon doen? Een weg te nemen onzekerheid? Want dan moest ze het zeggen! Ik stond er enorm voor open.
Maar voor de duidelijkheid, en ik hoopte dat ik nu niet dat ik nu te hard overkwam: dit kon dus niet. In deze tijden. Als ik helemaal eerlijk mocht zijn: schandalige vertoning. Sowieso: wie begint er nu een spreekkoor in z’n eentje? Geen gehoor. Nee, hier zakte mij in alle oprechtheid de broek van af. En trouwens, zij zat toch ook een boterham te eten, en zij stond toch in dezelfde rij? En dan mij zo bejegenen? Of ze wel wist hoe hard zoiets binnenkwam.
De vriendin wees alleen op de protocollen. Die moesten te allen tijde worden gevolgd.
Het protocol voor huiselijk verbaal geweld decreteerde een telefoontje naar de huisbaas. De huisbaas – een diplomatiekanon met een hoedenwinkel – was teleurgesteld, in de hele situatie eigenlijk wel. Afschuwelijk. Dat dit nog voorkwam, zei hij, in deze tijd, daar zakte hem dus persoonlijk de broek van af. Maar wat moest hij doen? Hij kon de beelden bestuderen, hij kon openlijk afstand nemen van de hele zaak, maar verder? Het bleef mijn vriendin. Mijn vriendin, mijn probleem. De vriendin, het probleem. Als ik op de een of andere manier had aangetoond dit niet te pikken, dan was dat een mooi statement geweest.
‘Of ben je bang voor je vriendin?’ vroeg hij. ‘Dat ze, in geval van sancties, morgen opeens in je tuin staat?’

Statement
Nog dezelfde avond werden de spreekkoren geanalyseerd door vier onbekenden. Godzijdank. De vriendin werd ‘tuig’ genoemd, zowel ‘van de richel’ als gewoon ‘tuig’.
Hier moest iets gebeuren. Maar hoeveel bedachtzame slokjes water er ook genipt werden, het probleem bleef een vergelijking met vier onbekenden: onoplosbaar en op den duur vervelend.
‘Kun jij niet iets doen?’ vroegen de onbekenden tenslotte. ‘Kun jij niet een statement maken? Je uitspreken?’
En toen we later in bed lagen, lispelde de vriendin zacht: ‘Ja, kun jij niet eens een statement maken? Hi. Ha. Hondelul.’