Spring naar de content

De pampergeneratie: verwend, gekoesterd en daardoor dóódongelukkig

De jongeren van nu zijn te beschermd opgevoed. Hun ouders namen alle mogelijke obstakels weg, waardoor ze niet weerbaar genoeg zijn geworden. Eén krijs en ze kregen ijs. Als ze eenmaal volwassen zijn, wreekt dit zich in de vorm van depressies, chronische vermoeidheid en ­burn-outs.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Renate van der Zee

Toen hoogleraar orthopedagogiek Aryan van der Leij (1946) eind jaren negentig aan zijn tweede leg begon, deed hij een opmerkelijke ontdekking. Als vijftiger bewoog hij zich tussen jonge ouders met een verrassend andere opvoedstijl dan hij in de jaren zeventig bij zijn eerste kinderen had gehanteerd. Het voornaamste doel van deze ouders leek het leven van hun kinderen zo prettig mogelijk te maken. En ze hadden daar ook het geld voor.

“Het leven van hun kinderen leek alleen maar te draaien om plezier maken. Alles moest altijd maar leuk zijn,” zegt hij.

“Die ouders stelden ook nauwelijks meer grenzen. Hun kinderen waren de spil waar het gezinsleven om draaide, ze vormden hun levensproject. En het was alleen maar entertainment wat de klok sloeg. Terwijl ze hun kinderen van pretpark naar tropisch zwemparadijs, van paardrijden naar voetbal en van muziek- naar dansles vervoerden, probeerden ze hen zo veel mogelijk af te schermen van de boze buitenwereld en hun behoeften voortdurend te bevredigen. Eén krijs en ze kregen ijs.”

Jarenlang deed hij alle krantenartikelen die hij over dit onderwerp las in een doos en toen hij met pensioen ging, keerde hij die om en schreef er een boek over, getiteld De pretparkgeneratie. Een titel die hij bedacht tijdens een bezoek aan de Efteling.

In dat boek stelde hij dat de doorgeschoten toegeeflijkheid van moderne ouders tot gedragsproblemen bij jongeren leidt. “De strenge opvoedregels van de jaren vijftig zijn overboord gezet en ook het geloof speelt geen rol meer. Die gedragsregels waren natuurlijk benauwend, maar boden wel structuur. Tegenwoordig is de structuur totaal verdwenen uit de opvoeding. Kinderen groeien op in hun eigen pretparkje, mogen alles en hun ouders houden hen voortdurend uit de wind. Negatieve dingen worden afgeweerd, alleen positieve dingen worden toegelaten in de kinderwereld. En als ze eenmaal wat groter zijn, krijgen ze fantastische mogelijkheden. Jongeren gaan tegenwoordig allemaal naar het buitenland om te studeren of te backpacken. Dat is de norm geworden. Ze nemen zomaar een gap year om een jaar lang te bedenken wat ze eigenlijk van het leven willen.”

En toch, constateert Van der Leij, is al deze verwennerij geen garantie voor een gelukkig leven. “Ze krijgen werkelijk alle ruimte, maar toch zie je jongeren die uiteindelijk worden geslagen door een depressie of een andere psychische aandoening. Dat is de paradox van deze tijd.”

Van der Leij lijkt een punt te hebben. Verontrustende cijfers over de psychische nood van jonge mensen halen de laatste tijd voortdurend het nieuws. Ruim 72.000 jongeren onder de 25 jaar zitten thuis vanwege arbeidsongeschiktheid. En 85 procent daarvan heeft te kampen met stress, depressies of een ontwikkelingsstoornis (CBS, 2015).

Jonge mensen slikken ook steeds vaker psychofarmaca. Zo zijn jongeren tussen de vijftien en negentien jaar vorig jaar elf procent meer antidepressiva gaan slikken dan in 2014, zo blijkt uit cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen.

“De hulpvraag onder jongeren is beslist toegenomen,” zegt Jan Derksen, hoogleraar psychodiagnostiek aan de Vrije Universiteit Brussel en klinisch psycholoog met een eigen praktijk. In die praktijk is veertig procent van de patiënten onder de 25 jaar.

“We hebben nu vijftienduizend jongeren die aan de antidepressiva zitten. Dat is toch wel even een wake-up call,” zegt hij. “We hebben harde cijfers over toegenomen drugs- en alcoholgebruik onder jongeren. En een toenemend aantal jongeren krijgt de diagnose ADHD of autismespectrum.”

Wat er is aan de hand? Zijn jonge mensen tegenwoordig massaal de weg kwijt? En als dat zo is, komt dat dan inderdaad omdat ze zijn opgegroeid in een pretpark dat hun toegeeflijke ouders om hen heen hebben gebouwd?

“Ik denk niet dat het aantal echte depressieve stoornissen is toegenomen onder jongeren. Maar ik zie wel dat jongeren tegenwoordig vaker om psychologische hulp vragen,” zegt Derksen. “Ik merk in mijn kliniek dat veel jongeren niet zo goed raad weten met hun leven. Soms uit zich dat in een depressie, soms slagen ze er niet in om een studie of werk op te pakken en zitten ze thuis. Ze sluiten zich dan op in de fantasiewereld van de sociale media en doen eigenlijk niet zoveel meer. Ze zijn renpaardjes die een hindernis weigeren.”

Dat moderne ouders hun kinderen te veel beschermen, speelt daarbij zeker een rol, denkt Derksen. “Sommige ouders zijn geneigd om als hun kind een torentje bouwt, het laatste blokje zelf te plaatsen omdat ze niet willen dat het kind moet meemaken dat het omvalt. Ze brengen hun kind met de auto naar school, want ze zijn bang dat het van de fiets valt, in een regenbui terecht komt of tegen de wind in moet fietsen. Terwijl Rousseau en Kant al zeiden dat het belangrijk is dat een kind builen en schrammen oploopt in zijn jeugd. Want als kinderen geen teleurstellingen mogen meemaken, dan ontwikkelen ze geen coping skills. Dan leren ze niet omgaan met tegenslag, frustratie, boosheid, verlies, liefdesverdriet. Dat zijn allemaal dingen die bij het leven horen en waar je kinderen op moet voorbereiden. Er is tegenwoordig een groep ouders die hun kinderen niet opvoedt tot weerbaarheid. Ik heb een moeder meegemaakt die het eerste seksuele contact van haar dochter regisseerde, want het mocht geen teleurstelling worden.”

Van dit soort ouders krijgen jongeren te veel applaus, vindt Derksen, en daardoor kan er later, als ze hun eerste stappen zetten in de maatschappij, van alles misgaan. “Ze hebben telkens te horen gekregen dat ze het geweldig deden. Als ze uit school met een tekening aankwamen, vonden hun ouders die meteen fantastisch, in plaats van dat ze zeiden: oké, hij is wel leuk, maar je kunt dit of dat nog verbeteren.”

Ouders mogen wel trots zijn, vindt hij, maar niet zo trots dat kinderen het gevoel krijgen dat alles in kannen en kruiken is. “Kinderen die een applausopvoeding krijgen, denken: ik ben prima, ik hoef niets meer aan mezelf te verbeteren. Maar dan komen ze in de maatschappij terecht en dan zijn ze als tropische vissen die de Noordzee inzwemmen. Want de maatschappij is hard, en daar zijn ze niet op voorbereid. Ze gaan werken, krijgen hun eerste negatieve functioneringsgesprek en knappen af. We zien nu veel jonge mensen die een burn-out krijgen, lijden aan chronische vermoeidheid of overspannen zijn.”

Maar er is meer aan de hand, ziet Derksen. De maatschappij is ook ingewikkelder geworden. De verzuiling is verdwenen, de samenleving is niet meer ingedeeld in overzichtelijke hokjes. En dankzij onze welvaart zijn er veel mogelijkheden. “Er valt zo ontzettend veel te kiezen. De mens is psychisch slechts bestand tegen het maken van een keuze uit vier of vijf opties, maar nu zijn het er al snel veertig of vijftig. Dat kunnen we niet aan en dat leidt tot stress.”

Die stress wordt verergerd, volgens Derksen, doordat de verantwoordelijkheid om een goede keuze te maken tegenwoordig volledig op de schouders van het individu ligt. “Vroeger deed je wat je ouders ook deden en wist je je gesteund door je familie. Maar nu moeten jongeren zich zélf ontplooien. Er wordt heel veel van hen verwacht. Sommigen proberen aan die druk te ontsnappen via drank of partydrugs. Anderen trekken zich terug en gaan thuiszitten.”

Psychologe Trudy Dehue zal de woorden ‘pretparkgeneratie’ en ‘applausopvoeding’ niet snel in de mond nemen. Het probleem ligt volgens haar niet in een opvoeding waarbij kinderen te veel uit de wind worden gehouden, integendeel.

Dehue is hoogleraar wetenschapstheorie en -geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en schreef het boek De depressie-epidemie (2010) over de grote toename van mensen in welvarende landen die antidepressiva gebruiken.

“We leven sinds een kwarteeuw met de ideologie dat succes een keuze is en mislukking dus ook,” zegt ze. “Nogal wat ouders passen die gedachte toe op hun eigen leven en stellen dus hoge eisen aan zichzelf. Hoge eisen aan jezelf stellen is ook hoge eisen stellen aan je kinderen, want hun succes en levensgeluk hangt af van jou als ouder. Dergelijke ouders zijn stimulerend maar ook heel streng. Ze voeden op met het principe van ‘je kunt als je maar wilt’. Dat houdt in dat wie iets niet kan, het kennelijk onvoldoende heeft gewild. Dat leidt tot zelfverwijten. Maar een mens kan en krijgt lang niet alles wat hij wil, want er is wel zoiets als domme pech. Wie dat laatste niet inziet, heeft alleen zichzelf nog om boos op te worden.”

Mensen lijden er volgens Dehue onder dat voortdurend van hen wordt verwacht dat ze presteren. Ze vertelt dat ze aan de universiteit bij zowel de staf als de studenten ‘prestatieleed’ ziet. “Wie gevoelig is voor de mentaliteit dat succes een keuze is, kan op twee manieren reageren. Grote groepen studenten geven de moed op en proberen hun studie met zesjes door te komen, waarmee ze zelf niet echt gelukkig zijn. Anderen zetten alles op alles om te excelleren. Voor docenten zijn dat deels makkelijke studenten vanwege hun inzet. Maar in een bepaald opzicht zijn ze juist moeilijk: veel van hen kunnen cijfers lager dan een acht absoluut niet accepteren. Dat leidt regelmatig tot vervelende botsingen.”

“Je moet als jongere tegenwoordig voortdurend excelleren,” zegt ook Paul Verhaeghe, hoogleraar klinische psychologie en psychoanalytica aan de Universiteit Gent. “Jonge mensen moeten voldoen aan hogere verwachtingen dan vroeger. En er wordt altijd bij verteld dat het alleen maar een kwestie is van je best doen. Dat je het zelf kunt maken, als je je maar voldoende inspant. Men gaat voorbij aan het feit dat ieder van ons zijn beperkingen heeft en zijn mislukkingen.

In de jaren zeventig maakte de gedachte opgang dat de beloning die mensen kregen niet afhankelijk moest zijn van hun sociale klasse maar van hun inspanningen. En dat de mens maakbaar was. Dat waren heel mooie ideeën. Maar dertig jaar later zijn die ideeën geëvolueerd naar een verplichting tot succes. De mens is niet meer maakbaar, maar de mens moet het maken. En alles wordt vertaald in vrijemarkttermen. Het succes moet vooral professioneel en financieel zichtbaar zijn. En er is voortdurend competitie. Men kijkt altijd of het buurjongetje het niet beter doet. Daar worden we niet alleen moe van maar ook depressief. Want je kunt het nooit halen.”

Volgens Verhaeghe is het contrast tussen deze realiteit en die van kinderen die een ‘applausopvoeding’ hebben gekregen, gewoonweg te groot.

Kijkend naar de cijfers en luisterend naar de deskundigen, kun je als leek het gevoel krijgen dat een nationale ramp Nederland heeft getroffen. Jongeren die massaal door het ijs zakken omdat ze te maken krijgen met een onoverkomelijke paradox: hun ouders hebben hen niet opgevoed tot weerbaarheid, terwijl ze zich staande moeten houden in een maatschappij die het uiterste van hen eist en hen uitspuugt als ze niet succesvol zijn.

Psycholoog en gezinstherapeut Eliane Wiebenga denkt evenwel dat het belangrijk is om te midden van de zorgwekkende cijfers en argumenten de nuance in de gaten te houden.

“Cijfers over toegenomen diagnoses hoeven niet altijd te wijzen op een daadwerkelijk toegenomen aantal probleemgevallen. Er kan bijvoorbeeld simpelweg sprake zijn van toegenomen registratie. Of een verlaagde drempel om hulp te vragen. En dat is iets wat de laatste tijd zeker aan de hand is: jongeren vragen beslist makkelijker om hulp.”

Ze wijst vervolgens op het OESO-rapport waaruit blijkt dat Nederland in de top vijf van de gelukkigste landen met de gelukkigste kinderen staat. “Het gaat dus met veel kinderen en jong volwassenen gewoon goed. Ik denk ook dat veel ouders het goed doen. Maar er bestaan inderdaad zogenoemde ‘curlingouders’. Curling is een sport waarbij iemand een schijf over het ijs gooit en de anderen met een bezem het ijs zo glad mogelijk proberen te houden, zodat de schijf zo ver mogelijk vooruit kan glijden. Ik vind dat een mooi beeld. Maar lang niet alle ouders in Nederland zijn curlingouders. En als het misgaat met jongeren is dat een complex geheel van verschillende oorzaken. Sommige jongeren lopen vast omdat ze te beschermd zijn opgevoed. Anderen omdat ze de complexe eisen van de maatschappij niet aankunnen. En weer anderen zouden ook zijn vastgelopen als ze een halve eeuw eerder zouden hebben geleefd.”

Ze denkt wel, evenals de andere deskundigen, dat er een nieuwe kijk op opvoeden nodig is. “Vijftig jaar lang hebben we gedacht: als we maar genoeg liefde geven, dan komt het wel goed. Dat is niet waar gebleken. Ik heb te maken met gezinnen waarin kinderen hun ouders mishandelen. Of kinderen die helemaal imploderen en depressief worden. Dat is verrassend, want ze kregen toch zoveel aandacht en liefde? Maar je kunt pas zelfvertrouwen krijgen en trots op jezelf zijn als je ook moeilijkheden weet te overwinnen. Als je te weinig frustraties moet doorstaan of zelf dingen moet oplossen, dan word je niet weerbaar genoeg.”

“Er moet een nieuwe dokter Spock opstaan. Maar dan wel een die zich baseert op wat er in de wetenschap bekend is,” zegt Jan Derksen.

Hij is nu bezig met een groot project om alles wat neurowetenschappers en ontwikkelingspsychologen hebben ontdekt over de vroege kindertijd beschikbaar te maken voor jonge ouders. Niet alleen via een boek maar ook via apps en games. “Om ze te helpen op te voeden vanuit een ideeënstelsel. Want ze voeden nu op vanuit een buikgevoel en vanuit allerlei elkaar tegensprekende pedagogieken. Het is echt belangrijk om jonge ouders voor te lichten. Er is namelijk heel veel bekend over hoe je met kleine kinderen om moet gaan. Als we jonge ouders daarvan op de hoogte kunnen stellen, dan krijgen we in de toekomst een generatie die veel beter tegen stress bestand is.”

“We zouden moeten gaan beseffen dat zowel volwassenen als jongeren niet voortdurend met anderen vergeleken moeten worden, maar hooguit met zichzelf,” vindt Trudy Dehue. “Mensen verschillen in grote mate van elkaar. Wat de een goed kan, kan de ander niet. Als we succes en ook gezondheid volgens vaste criteria blijven definiëren, moet iedereen aan dezelfde standaarden voldoen en krijg je ongelukkig makende ranglijstjes en competitie. Maar als iedereen zijn eigen talenten mag ontdekken en ontwikkelen is dat zowel beter voor het individu als voor de samenleving. Want zo zijn we creatiever in het vinden van oplossingen voor problemen.”

“Autoriteit moet terugkeren in de opvoeding,” zegt Paul Verhaeghe. “In de jaren zeventig hebben we afstand genomen van het patriarchaat en dat was een zeer goede zaak. Maar we maakten tegelijkertijd de denkfout dat we zonder autoriteit zouden kunnen opvoeden. Dat kinderen vanzelf tot correcte normen en waarden zouden komen. Dat bleek niet zo te zijn en dat hebben we ondertussen met zijn allen door.”

Er is hoop volgens Verhaeghe. Want hij ziet in zijn omgeving dat bepaalde groepen hoogopgeleide ouders van jonge kinderen zeggen: we gaan weer strenger opvoeden. “Het is niet zo dat we weer de boeman van vroeger moeten worden,” zegt hij. “Nee, waar het om gaat, is jonge kinderen veiligheid, duidelijkheid en zekerheid bieden. Dat is de invulling van autoriteit. Want het ontbreken van grenzen en duidelijkheid resulteert altijd in angst.”

Word lid van HP/De Tijd

Onderwerpen