Spring naar de content

Of er is een doofpot, of ministerie van V&J is te dom voor een doofpot

Met het tweede bonnetjesaffairerapport kan de zaak eindelijk afgerond en afgesloten. De conclusie van onderzoeker Marten Oosting: er is geen enkele aanwijzing van het doelbewust tegengaan van het vinden van het bonnetje over de deal van Fred Teeven met Cees H.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Edwin van Sas

‘Geen enkele aanwijzing’ had Oosting overigens ook voor de aanleiding die tot het tweede onderzoek leidde. Ondanks een oproep meldde niemand van de ICT-dienst zich voor zijn eerste onderzoek met belastende informatie. Ondanks de oproep meldde hoge ambtenaar Coen Hoogendoorn zich niet, terwijl hij naar eigen zeggen in 2014 al aan zijn secretaris-generaal Pieter Cloo meldde dat er backup-bestanden waren gevonden waarop het bonnetje wellicht te vinden was. Die zou toen ‘Goed om te weten’ hebben gezegd, maar er verder geen ruchtbaarheid aan hebben gegeven.

Oosting durfde toch de uitspraak aan dat er op het ministerie van Veiligheid en Justitie geen doofpot was gecreëerd. Zo kwam het dus in het nieuws, en zo zal de affaire in de geschiedenisboeken belanden. Maar is die conclusie gerechtvaardigd?

Volgens Van Dale is de definitie van een doofpot: ‘Zorgen dat er geen ruchtbaarheid aan gegeven wordt’.

Cloo claimt zich het gesprek niet meer te kunnen herinneren. Maar áls het gesprek heeft plaatsgevonden, had hij het direct moeten doorgeven. Op dát moment wist hij ervan. En er is twijfel over Cloo’s verhaal over de gebrekkige herinnering, ook bij Oosting. “Je kunt een paard niet dwingen te drinken, zoals je mensen ook niet kunt dwingen te spreken. Of dat niet spreken te maken heeft met geheugenverlies of met andere dingen laat ik in het midden.”

Ook het niet aanmelden voor het eerste onderzoek van Oosting door ICT-medewerkers kan je zien als ‘zorgen dat er geen ruchtbaarheid aan gegeven wordt’. Hogendoorn, die nota bene de ICT-dienst aanstuurde, geeft bovendien aan dat hij niet betrokken is geweest en nooit door de departementsleiding is benaderd om iets te doen. Niet bij het onderzoek en niet bij het opstellen van een Kamerbrief. En waarom pakte Hogendoorn zelf deze handschoen niet op? Is dat falend management, of bewust mismanagement?

Oosting concludeert dat eerste. “De situatie van een doofpot veronderstelt organisatorisch vermogen en bestuurskracht. Namelijk om zaken effectief toe te dekken en dat zo te houden. En ook, om met het oog daarop, en dat is niet in deze zaak gebeurd, de kring van betrokkenen zo klein mogelijk te houden.”

Het hangt dus maar net af van de definitie van een doofpot en (bewust) falend management. Zoals Oosting het fraai concludeert: “En dat roept de vraag op, of per saldo zo’n situatie niet ernstiger is dan een doofpot.”

Onderwerpen