Spring naar de content

De politieagent gaat niet zomaar door het lint

Bij protesten in Dallas tegen extreem politiegeweld in de Verenigde Staten zijn vannacht vijf agenten omgekomen. De demonstraties volgden nadat twee zwarte Amerikanen omkwamen door excessief politiegeweld. Welke mechanismen brengen politieagenten ertoe om ten onrechte geweld te gebruiken? Een zeer actueel verhaal van EOS Wetenschap uit 2015.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door EOS Wetenschap

Trayvon Martin, Eric Garner, Michael Brown, Akai Gurly, Tamir Rice, Walter Scott, Freddie Gray, Samuel DuBose… de lijst van spraakmakende dodelijke schietpartijen door Amerikaanse politieagenten wordt steeds langer. In de eerste negen maanden van 2015 schoten agenten 680 mensen neer, noteerde de databank van de krant The Washington Post. Van de blanke verdachten was er slechts 6 procent ongewapend, terwijl dat bij de zwarte slachtoffers om 14 procent ging. Als de cijfers representatief zouden zijn voor de demografische samenstelling van de Verenigde Staten, dan zou het aantal ongewapende dodelijke slachtoffers bij blanken twee keer hoger moeten liggen en bij zwarten drie keer lager.

De laatste maanden lijkt het alsof het probleem zichtbaarder is geworden. Zo haalden de rellen in Ferguson en elders voortdurend het nieuws, en gingen belastende beelden van een smartphone via sociale media de hele wereld rond. Bewegingen zoals Black Lives Matter wakkeren de roep om een politiehervorming aan. Die luide eis tot verandering hoor je niet alleen bij burgers, maar ook bij de politiemacht zelf. Maar alvorens experts in wetshandhaving en wetenschappers kunnen nagaan hoe politiegeweld tegen ongewapende zwarte burgers het best verminderd kan worden, proberen ze eerst de psychologische oorzaken van het probleem te begrijpen. Uit onderzoek blijkt alvast dat vooroordelen, angst én slaapgebrek, samen met andere factoren, vaak een rol spelen bij dodelijke inschattingsfouten en andere beslissingen die in een fractie van een seconde worden genomen. De grootste uitdaging is nu om uit te zoeken hoe er met die kennis wetenschappelijk gefundeerde trainingsprogramma’s ontwikkeld kunnen worden, zodat agenten beter voorbereid zijn.

Vooringenomenheid
Tegenwoordig kijkt onze samenleving neer op openlijke uitingen van intolerantie, maar uit onderzoeken in het lab én uit de echte wereld komt toch een duistere waarheid naar boven. Want hoewel de rassendiscriminatie is afgenomen, blijft de raciale ongelijkheid overeind. Zo liggen de cijfers voor armoede, werkloosheid of gevangenisstraffen bij zwarte Amerikanen nog steeds hoger. ‘Vooroordelen en intolerantie nemen af,’ zegt sociaal psycholoog Phillip Atiba Goff, momenteel gastdocent aan Harvard University, ‘maar er is nog geen reden tot juichen.’

Wetenschappers als Goff proberen al tientallen jaren de rassenkloof te verklaren, en wijten die deels aan ‘implicit bias’ – ‘impliciete vooringenomenheid’. Die vooringenomenheid is zo subtiel dat onderzoekers die zelfs vaststellen bij mensen die naar buiten toe helemaal geen vooroordelen lijken te hebben. En in tegenstelling tot flagrant racisme is impliciete bias geen individuele overtuiging, maar iets wat iedereen in een bepaalde maatschappij deelt. Omdat ons brein de wereld van nature probeert te begrijpen door dingen in categorieën onder te verdelen, construeren we allemaal onbewuste stereotypes. Die zijn gebaseerd op veralgemeningen die we uit allerlei ervaringen halen, onder meer uit films, tv, muziek en het nieuws.

Met een beetje tijd en denkwerk slagen de meeste mensen erin om zulke impliciete vooroordelen mentaal te corrigeren.  ‘Als ik u vraag om een sollicitant lang en grondig te bekijken, dan speelt uw impliciete bias niet mee’, zegt Goff. Maar in erg stresserende situaties kan die ons handelen juist wél bepalen. ‘Als uw hartslag raast om adrenaline rond te pompen en u uzelf hoort denken “als je nu niet meteen de juiste beslissing neemt, heeft dat gevolgen voor jezelf en je familie”, dan kan het gebeuren dat je volgens impliciete vooroordelen handelt.’ Anders gezegd: precies in  situaties die leiden tot het neerschieten van ongewapende verdachten door de politie, verschijnt impliciete bias op het toneel.

In de vroege jaren 2000 begonnen sociaal psycholoog Joshua Correll en zijn collega’s (University of Colorado in Boulder) met een reeks experimenten waarin ze mensen vroegen om een snel videospel te spelen. Ze moesten tegenstanders afweren, waarbij er zowel verschillende gewapende als ongewapende verdachten op het scherm opdoken. ‘Technisch gezien is iemands huidskleur niet relevant voor deze eenvoudige taak: je schiet gewoon op de kerels met wapens en niet op de ongewapende’, legt Correll uit. ‘Maar we hebben ontdekt dat zwarte doelwitten, die onze samenleving stereotiep met dreiging of gevaar associeert, meer risico lopen op een schietrespons.’

Correll stelde vast dat zijn proefpersonen meer geneigd waren om per ongeluk op een ongewapend zwart personage te schieten dan op een blanke. En op een soortgelijke manier schieten ze ook sneller op een gewapend zwart doelwit dan op een gewapend blank doelwit. Een ongewapende blanke figuur schatten ze sneller als niet-bedreigend in, vergeleken met een ongewapende zwarte. Dit patroon duikt systematisch op en staat los van het feit of de schutter openlijk racistisch is of niet. Dat blijkt zelfs nog het geval als de schietende deelnemer aan het experiment zelf zwart is.

Kurt Hugenberg en Galen V. Bodenhausen (toen aan de Northwestern University) ontdekten bovendien dat een zwart gezicht veel sneller als vijandig wordt beschouwd, naarmate de impliciete bias van een blanke groter is. Ook hier weerspiegelt de reactie een impliciet vooroordeel; mensen zijn zich dus niet bewust van hun vervormde perceptie. ‘Dat betekent dat we dus niet zomaar kunnen zeggen: “Schiet geen aardige zwarte mensen neer”’, zegt David Amodio, psycholoog en neurowetenschapper aan de New York University. ‘Door stereotypering komen neutrale zwarte gezichten sowieso al bedreigender over.’ Amodio en zijn collega’s hebben nu onderzocht wat precies zulke responsen in de hersenen uitlokt. In een reeks experimenten over de afgelopen tien jaar hebben ze ontdekt dat blanke vrijwilligers die een zwart gezicht te zien krijgen, klaarblijkelijk meer angst ervaren dan wanneer ze een blank gezicht zien. Meer bepaald blijken de deelnemers bij het zien van een zwart gezicht een sterkere schrikreflex te vertonen. En die wordt gelinkt aan een activatie in de amygdala, die betrokken is bij emotionele responsen.

Onze impliciete vooringenomenheid zorgt er niet alleen voor dat zwarte gezichten soms bedreigender overkomen, maar kan ze ook minder menselijk maken. ‘Als er ergens diep je hoofd het idee zit dat je blanken menselijker vindt dan zwarten, zul je ook anders op die twee groepen reageren’, zegt sociaal psycholoog Jack Glaser (University of California, Berkeley). ‘Combineer dat met de vooringenomenheid ook een wapen te zullen zien, en je hebt al een vrije goede verklaring voor het huidige gebruik van dodelijk geweld.’

Man met wapen
Vorig jaar in november was de 12-jarige Tamir Rice aan het spelen met een speelgoedpistool in een park in Cleveland. Volgens een telefoontje van een bezorgde burger zou hij het wapen daarbij op mensen richten. Twee politieagenten, Timothy Loehmann (26) en zijn partner Frank Gramback (46), reageerden op de oproep. Zodra de dispatcher de beschrijving doorgaf – zwart, man, wapen (ze zeiden niet dat de beller dat als ‘waarschijnlijk nep’ had omschreven) – triggerde dit waarschijnlijk onbewuste indrukken bij de agenten. ‘Zodra zulke stereotypes in iemands hoofd worden geactiveerd, gaan ze de manier waarop we een situatie inschatten bepalen’, zegt Amodio. ‘Je bereidt je erop voor een vijandig persoon te zien, die heel zeker ook een wapen heeft.’ Althans, dat was zo bij Loehmann. Een opname van een bewakingscamera laat zien hoe hij meteen uit de vertragende patrouillewagen sprong en twee keer vuurde. De pistoolzwaaiende jongen overleed de volgende dag.

Zulke ‘fouten in dreigingsperceptie’ zijn niet zo ongewoon. Een onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van Justitie over het gebruik van dodelijk geweld in Philadelphia stelde vast dat deze psychologische blunders 49 procent van de incidenten tussen 2007 en 2013 waarbij agenten op ongewapende burgers schoten, konden verklaren. Bovendien is de kans ook groter dat blanke én zwarte agenten meer fouten zullen maken wanneer de verdachte zwart is.

Goff merkt op dat intuïtie die door stereotypen wordt gestuurd makkelijk een hele rij foutieve aannames kan ontketenen. Wanneer een agent op iemand afstapt die hij of zij er verdacht vindt uitzien, kan die persoon zich ongemakkelijker voelen – precies omdat er een politieagent in aantocht is. Zoals Goff aangeeft: ‘Zwarten worden nerveus als ze zich zorgen maken over de stereotypering die hen als criminelen voorstelt.’ En zodra een verdachte zenuwachtig wordt, versterkt dat weer de vermoedens van een agent. Als een verdachte dan aan de situatie probeert te ontsnappen, kan  een dispuut volgen.

Sommige situaties lopen uit op woedeuitbarstingen die geworteld zijn in de drang om macht en dominantie uit te oefenen. Politieagenten kunnen ook sneller verstrikt raken in het beeld van goede kerels versus slechteriken, aangezien ze de opdracht hebben om de wet en de orde te handhaven. Bij een berucht incident uit 2014 in Staten Island (New York) verstikte de 29-jarige agent Daniel Pantaleo per ongeluk de 43-jarige Eric Garner, een ongewapende zwarte man die hij ervan verdacht illegaal sigaretten te verkopen. Hij hield de astmatische Garner in een wurggreep toen die zich verzette tegen de pogingen van de agenten om hem in de boeien te slaan. Patrick J. Lynch, de voorzitter van de Patrolmen’s Benevolent Association of the City of New York (een politievakbond), kwam snel met een verklaring aanzetten die perfect illustreert hoe mensen hun kop in het zand steken. Er zijn te veel mensen die zich op straat tegen beslissingen van de politie proberen te verzetten, zei hij in een persconferentie, en verzet tegen een arrestatie is een reële en gevaarlijke misdaad.

Helpt een betere opleiding?
In 2005 beschreven sociaal psychologe Ashby Plant en haar collega’s aan Florida State University een experiment met een schietspelletje dat leek op de videogame van Correll. Ze rekruteerden 50 overwegend blanke agenten, die steeds correcter en met minder vooringenomenheid schoten, naarmate ze het videospelletje vaker speelden (in de game was de kans even groot dat zowel de blanke als zwarte ‘verdachten’ gewapend waren).

Ook in de experimenten van Correll namen de politieagenten betere schietbeslissingen dan de studenten: ze schoten niet vaker op ongewapende zwarten dan op ongewapende blanken, hoewel ze de trekker wel sneller overhaalden bij schietende personages die zwart waren dan bij vurende blanken. Volgens Correll is de hamvraag nu of zo’n verbetering die door training in het lab werd behaald, zich ook naar de realiteit op straat laat vertalen. Ook uit ander onderzoek blijkt dat een toename van het aantal positieve interacties met leden van een gestereotypeerde groep onze onbewuste bias kan afzwakken. Ken Paller, directeur van het cognitief neurowetenschappelijk programma aan Northwestern University, demonstreerde samen met zijn collega’s de potentiële winst van zogenaamde ‘counterstereotype training’, waarbij je bijvoorbeeld gezichten ziet die aan woorden worden gekoppeld die haaks staan op de culturele stereotypes. Het team onderzoekt zelfs of het koppelen van geluiden aan zulke antistereotypes dit effect nog kan versterken; ze zouden die geluiden dan kunnen afspelen als de deelnemers na hun training slapen.

Er bestaan geen officiële data over het gedrag van de politie of schietincidenten met agenten. ‘Er is een gezegde dat je een lijk niet kunt verbergen, maar  wel blijkt dat de mannen van de criminaliteitsstatistieken een flink aantal moorden over het hoofd zien, o.m. omdat ze die als ongeval klasseren. Bovendien houdt het statistiekbureau van het Ministerie van Justitie de schietpartijen waarbij agenten betrokken zijn niet stelselmatig bij’, zegt Glaser.

Om iets aan die situatie te doen, heeft Goff met de steun van Glaser en andere wetenschappers het Center for Policing Equity helpen oprichten. Dit consortium zal dienst doen als eerste nationale database voor justitie en informatie verzamelen over controles bij verdachte voetgangers, klachten tegen politieagenten en de disciplinaire rapporten van die agenten en hun gebruik van geweld. Tot nu toe hebben politieafdelingen die verantwoordelijk zijn voor ruim een derde van de bevolking al toegestemd om eraan mee te werken.

Terwijl de wetenschap pas is begonnen met het ontrafelen van deze problemen, schreeuwen politiemanschappen en burgers om onmiddellijke actie. Op dit moment worden er al verschillende trainingsprogramma’s toegepast. Empirische evaluaties van deze nieuwe trainingsprogramma’s zijn er niet, al hebben sommige wel anekdotische resultaten opgeleverd.

Jonathan Wender, een socioloog aan de University of Washington met meer dan 20 jaar ervaring als politieagent en officier, en Brian Lande, een socioloog die ook als patrouilleofficier werkt, trachten nu die kloof te dichten. In 2010 gaf het Defense Advanced Research Projects Agency hen een budget van 40 miljoen dollar om een evidence-based trainingsprogramma op te stellen om militair personeel te leren hoe ze in riskante situaties het best kunnen omgaan met mensen uit verschillende milieus. Hun bedrijf, Polis Solutions, geeft dergelijke opleidingen aan plaatselijke politiediensten in het hele land. Specifieke training om bias tegen te gaan maakt weliswaar deel uit van het programma, maar de focus ligt toch op praktische manieren om het aantal negatieve interacties tussen politie en burgers terug te schroeven.

Wij vinden het belangrijk om het pad van abstracte onderzoeken over beleid, cultuur of ethiek te verlaten. In plaats daarvan kijken we naar de dynamiek van interactie tussen mensen’, zegt Wender. ‘Wij vragen ons af wat iemand tot een “goede onbekende” maakt. Wat zorgt ervoor dat mensen correct reageren in gespannen situaties?’ De ‘filosofie-agenten’, zoals ze zichzelf noemen, gebruiken inzichten uit de psychologie, antropologie, linguïstiek en cognitieve wetenschappen en krijgen steun van het Ministerie van Justitie. Ze leiden agenten op om empathie en vertrouwen te ontwikkelen door nauwkeurig iemands woorden, lichaamstaal, gezichtsuitdrukkingen en andere trekjes te interpreteren. Nu oefenen ze nog met acteurs, maar in de toekomst zullen ze toegang hebben tot computersimulaties die ‘sociale ontmoetingen’ nabootsen.

Hun aanbevelingen stroken in grote lijnen met wat sociaal psychologen promoten: betere sociale en copingvaardigheden aanleren, en het inzicht in impliciete bias verbeteren. Maar te ruim inzetten op impliciete vooringenomenheid is een heikele kwestie: ‘De associatie van “zwart” met “gevaar” en “slecht” is erg kneedbaar’, zegt Correll. ‘Die associaties kunnen inderdaad verminderd worden, maar door dezelfde signalen ook terugkomen.’ De enige manier om die impliciete bias kwijt te raken, is iets te doen aan de sociale ongelijkheden aan de basis ervan. ‘Ons bezighouden met het wegwerken van vooroordelen is achter onze eigen staart jagen,’ aldus Goff. ‘Eigenlijk zouden we ons moeten verdiepen in het uitschakelen van ongelijkheid. En dan volgt de vooringenomenheid wel.’

Dit artikel verscheen eerder in Eos Psyche & Brein

Onderwerpen