Spring naar de content
bron: ANP

Roger Federer: de Lionel Messi van het tennis

Hij was de speler die bewees dat kunst het van grof geweld kan winnen. Portret van Roger Federer, iemand die zich aan elke mode onttrekt, een artiest zonder er erg in te hebben, de Lionel Messi van het tennis.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

I submit that tennis is the most beautiful sport there is and also the most demanding.” – David Foster Wallace (‘The String Theory’. Uit: Esquire, 1995)

“Journalistiek gezien is er niet zoveel nieuws te melden over Roger Federer. Alles wat je over hem zou willen weten, staat op Google. Zoek maar op.” Zo leidde David Foster Wallace in de zomer van 2005 zijn New York Times-artikel ‘Federer as Religious Experience’ in.

Er volgde een bijna zevenduizend woorden tellend essay dat geldt als een van de beste sportverhalen van de 21ste eeuw. Wat kun je schrijven over een van de minst verhalende sporten, over de onkreukbaarste ster van die sport bovendien, Als Er ook nog eens Niets Nieuws Te Melden Is?

Voor beantwoording van die vraag is het goed om even terug te keren naar de zomer van 1995. David Foster Wallace is een nog jonge journalist van Esquire en bezoekt de kwalificatiewedstrijden van de Canadian Open. Hij spreekt met spelers en haalt onderwijl herinneringen op aan zijn eigen spel: Wallace is zelf tot in zijn puberteit een veelbelovende tennisser geweest.

Tenminste, dat dacht hij zelf. Zijn werkelijke niveau was dat van een regionale subtopper die van zichzelf dacht dat hij ‘het’ in zich had, simpelweg omdat hij nooit ervaren had wat het was om te spelen tegen mensen van een ander niveau, een niveau waarvoor de nodige fantasie vereist was om te begrijpen hoe ver dat wel niet van hem verwijderd was.

Met een combinatie van verbijstering en bewondering is Wallace getuige van de wedstrijd tussen Michael T. Joyce en Dan Brakus, reeds lang vergeten of zelfs nooit bekend geworden tennissers die zich een loopbaan lang hebben moeten behelpen in de kelder van het wereldtennis. En toch, zo stelt Foster Wallace vast, is de wedstrijd tussen Brakus en Joyce die zich voor hem ontvouwt van een volstrekt andere orde dan welke tenniswedstrijd ook die hij zelf ooit heeft gespeeld.

Tennis, stelt de schrijver van The Pale King verderop in zijn artikel, is niet alleen de mooiste sport die er bestaat, maar ook de meest veeleisende. Je hebt lichaamscontrole nodig, oog-handcoördinatie, snelheid, uithoudingsvermogen en de zeldzame combinatie van de karaktereigenschappen voorzichtigheid en driestheid.

Elf jaar later. Dit keer is Wallace niet op de Canadian Open, maar op Wimbledon, de tennistempel waar aardbeien met slagroom, lijnrechters met lange rokken en Tim Henman worden vereerd. De plaats waar de Britse upper lip zich van zijn stiffste kant laat zien, en waar elk jaar witte magie wordt bedreven door een handjevol tennissers die dingen doen die de rest van het jaar onmogelijk lijken.

Wallace, afkomstig uit het land van de US Open, een rumoerig pizzarestaurant vergeleken bij de haute cuisine van Wimbledon, beschrijft het Londense toernooi als een autoriteit die al zijn diploma’s aan de muur van zijn kantoor heeft gehangen: elke keer als je hem ontmoet, sta je oog in oog met zijn superioriteit. Wallace – inmiddels wereldberoemd romancier en essayist, een postmodernist met fans tot in de verste uithoeken van de literatuurgemeenschap – is door The New York Times naar Wimbledon gestuurd om verslag te doen van de tovenarij van Roger Federer. Daar, uitkijkend op de zorgvuldig gecultiveerde sprietjes van het Centre Court, beleeft Foster Wallace een moment waarvan hij er al verschillende heeft beleefd en die hij Federer Moments besluit te noemen: momenten die een mengeling zijn van genot en onbegrip, van verbazing en bewondering (zie ook: 1995, Joyce-Brakus), gevoelens die nog eens versterkt worden als je zelf gesport hebt en ook maar een flauwe notie hebt van hoe ingewikkeld het is van wat die man in het wit daar op een paar meter afstand staat te doen. Federers schoonheid is van het universele soort, aldus Foster Wallace. De kracht en aantrekkingskracht ervan overstijgen de grenzen van geslacht of culturele normen. Een kinetische schoonheid, noemt de schrijver het.

Wallace beschrijft hoe Federer op komt lopen, in zijn karnemelkkleurige trainingsjack dat alleen hij kan dragen zonder eruit te zien als een totale gek. Op zijn gelaat ontwaart hij voortdurend een beetje meewarige glimlach, de glimlach van iemand die zich schaamt voor zijn eigen talent.

Federer as Religious Experience’ werd een van de klassiekers uit het essayistische oeuvre van Wallace. Na publicatie vroegen veel mensen hoe vaak hij Federer had gesproken voor het artikel. “Eén keer,” zei Foster Wallace. Wat hij er niet bij vertelde: het gesprek tussen de schrijver die leed aan het leven en aan zijn talent en de jonge sporter met een onwankelbaar geestelijk en fysiek evenwicht, nam, op die middag precies halverwege de tweeweekse exercitie die Wimbledon is, exact twintig minuten in beslag. De avond voordien was Wallace op zijn hotelkamer aan zo’n typisch hotelkamersecretaire gaan zitten, had een gescheurd en ondergekliederd schrijfblok opengeslagen en aan zijn voorbereiding begonnen. Bovenaan schreef hij: “R. Federer Interview Qs.” Wat volgde: drie keurig onder uit elkaar uitgeschreven vragen. Drie ijsbrekers, nauwelijks vragen eigenlijk, meer het equivalent van een rondje loslopen en rekken en strekken voor interviewer en geïnterviewde. Daarna een witregel en een tussenkopje: “Non-Journalist Questions”. Dat lijstje stuiterde alle kanten op: er werden zinnen gewijzigd, pijlen gezet, PS’en aan toegevoegd, voetnoten geplaatst; het was een lijstje dat zo uit een roman van, pak ’m beet, David Foster Wallace had kunnen komen.

Wallace wilde met Federer spreken over bewustzijn, of hij door had hoe groot hij was, hoe groot zijn talent, hoe esthetisch zijn bewegingen, hoe immens de druk van de media. Ergens onderaan schreef de interviewer: “How aware are you of the ball boys?”

Die vraag is doorgestreept, vermoedelijk later, want een andere kleur pen. Federer wist niet wat hij van de schrijver en zijn rare vragen moest denken. Na twintig minuten, waarin ook nog eens flink wat tijd werd stukgeslagen met een zwijgen dat zwaar was van onbegrip, gingen ze allebei weer op in het beschaafd-Britse Wimbledon-gewoel. Later zou Federer zeggen: “Ik had een gek gevoel na dat gesprek. Ik wist niet welke kant hij op wilde. Toen las ik het stuk: dat was obviously fantastic.”

We zijn inmiddels ruim acht jaar verder. David Foster Wallace is dood, hij verhing zich drie jaar na het stuk in de New York Times op 12 september 2008 in zijn garage. Zijn dood was het eindsignaal van een jarenlange strijd tegen depressies, een laatste handdoek in de ring. Een maand voor zijn overlijden had Roger Federer voor het eerst in 237 weken – in tennis rekent men in weken, nummer 1-posities zijn als zwangerschappen – zijn positie als de beste van de wereld moeten afstaan aan Rafael Nadal.

Veel, nee, alles is veranderd sinds Wimbledon 2005. Roger Federer is officieel niet meer de beste tennisser ter wereld, hij heeft al ruim twee jaar (sinds Wimbledon 2012) geen Grand Slam meer gewonnen. Hij is vader geworden (van twee tweelingen nota bene), een icoon die boven zijn sport is uitgestegen, het soort man dat op de cover van Vogue verschijnt omdat Anna Wintour, de fashion-tiran met het onwankelbare kapsel, een fan is: “Hij vertegenwoordigt waar Vogue in gelooft: stijl en klasse.”

Maar bovenal is Roger Federer een andere tennisser geworden: zijn onvoorstelbare talent is al jaren niet meer voldoende om de eeuwig fitte Novak Djokovic, zijn eeuwige nemesis Nadal of een of andere supereendagsvlieg tot het eind van een slopend toernooi bij te houden. De netspeler Federer, de man met het voetenwerk van Fred Astaire en de oog-hand-coördinatie van Wilhelm Tell, bestaat niet meer. Sinds een paar jaar speelt hij met een racket met een groter blad, en zo blijft hij voortdurend op zoek naar hulpmiddelen die hem weerbaarder maken. Een Amerikaanse journalist vergeleek hem met Pablo Picasso die op latere leeftijd plots de mogelijkheden van Photoshop ontdekt. Meer nog dan dat is hij een schrijver die geen epische romans meer schrijft, maar precieuze novelles. Want daarin verschilt Roger Federer wezenlijk van zijn tegenstrevers, van bijna iedere andere sporter uit het verleden, op een paar klassieke uitzonderingen (Muhammad Ali, Diego Maradona, Fausto Coppi) na: hij is bezig een oeuvre te scheppen, een body of work van punten, wedstrijden en hele seizoenen die niet alleen een grote esthetische waarde bezitten – het internet staat vol met ‘shots of the century’, ‘Do you believe this shot’s, ‘best shot ever’s en andere Federer-bloemlezingen – maar bovendien spotten met alle ontwikkelingen in de sport: toptennis werd gedurende de jaren negentig steeds meer gedomineerd door beren van kerels, gespierde ballenkanonnen of taaie marathonlopers: Lleyton Hewitt, Andy Roddick, Mark Philipoussis, Goran Ivanisevic en Marat Safin. Zelfs Pete Sampras, niet de grootste en zeker niet de sterkste, moest het ook op zijn hoogtepunt hebben van een dreun van een opslag – al is er niemand die de perfectie van Federer ooit dichter heeft benaderd. Federer veranderde het tennis van een drie uur durende veldslag met een net ertussen tot een voorstelling, met een bijna vloeibare forehand, een backhand die niet zozeer hard als wel akelig precies is en een kelder vol trucs, die hij niet bewaarde voor demonstratiewedstrijden, maar voor de momenten dat het werkelijk nodig is.

13 september 2009, halve finale US Open. Federer-Djokovic. Novak Djokovic is de nieuweling, de uitdager. Een jaar eerder heeft hij Federer al eens verslagen, in de halve finale van de Australian Open. Dat moet vandaag weer gebeuren. De stand is 7-6, 7-5, 6-5 voor Roger Federer. Djokovic serveert ‘om in het toernooi te blijven’. Het wordt 0-15. 0-30. Nog twee punten. Djokovic probeert zijn tegenstander te verrassen met een dropshot. Federer sprint naar de bal, lepelt hem ternauwernood over het net en wacht af. Djokovic lobt de bal over hem heen, richting de achterlijn. Federer sprint terug, staat nu met zijn rug naar het net. Djokovic komt naar voren, om een eventuele genadeklap uit te delen. Federer spreidt zijn benen en veegt de bal tussen zijn benen door over het net, langs de Serviër, in de uiterste hoek van het veld. 0-40. (Federer zal dat jaar de finale verliezen van de Argentijn Del Potro. Wie?)

Roger Federer is onvergelijkbaar op de baan, een artiest en een vernieuwer-zonder-daar-erg-in-te-hebben (Foster Wallace noemde hem een mutant, een avatar – een boeddhistische god in menselijke gedaante), maar tamelijk inwisselbaar ernaast. Onbewogen bijna, het haar eeuwig in model; hoewel hij regelmatig met zijn polsbandjes over zijn voorhoofd veegt, heeft nog niemand gezien dat hij daadwerkelijk zweet. Het jongetje dat in de Zwitserse jeugdreeksen eindeloos met rackets smeet en uren kon huilen om een verloren partij, werd een van de sportiefste spelers van de tour. Als je niet beter zou weten, zou je Federers kalmte kunnen verwarren met gelatenheid. Waar Ali, Coppi en Maradona (en bijvoorbeeld ook Johan Cruijff, Jesse Owens en Ayrton Senna) hun status van legende toch ook danken aan de personae die zij buiten hun sport werden, is Federer een huisvader en anders niets. Een kalme, intelligente man, die van moderne kunst houdt en zich inzet voor het goede doel, geen stem van een generatie, geen rebel, geen tragische held. Roger Federer staat in alle opzichten op zichzelf, hij onttrekt zich aan elke mode: op de baan maakt dat van hem iemand die buiten de tijd staat, en als het racket eenmaal opgeborgen is, valt er eigenlijk niets interessants meer over hem te vertellen. Roger Federer, kortom, is de Lionel Messi van het tennis.

Inmiddels is Roger Federer niet langer de beste speler ter wereld, ook al bestaat er op het moment van schrijven nog steeds een kleine kans dat hij het jaar 2014 weer als nummer 1 van de wereld zal afsluiten. Het niet meer vanzelfsprekend de beste zijn ontspant hem; nu hij niet meer alles te verdedigen heeft, kan hij zijn doelen met zorg kiezen. De steeds frequentere verliespartijen bedrukken hem geenszins; ze enthousiasmeren hem om nieuwe manieren, nieuwe wapens te vinden. Je zou kunnen zeggen dat hij na jaren van opgejaagd sprinten nu aangenaam door het leven jogt, in een tempo dat nog altijd veel te hoog ligt voor vrijwel iedere andere tennisser op deze wereld. Het einde van zijn onaantastbaarheid heeft het beeld van Federer nauwelijks aangetast: hij was de speler die bewees dat kunst het van grof geweld kan winnen. Het tennis ontwikkelde zich parallel aan Federer van een middeleeuws zwaardgevecht tot een verfijnde schermwedstrijd. Nu Federer aan invloed verliest, verandert het schermen weer in hoog tempo in een vuurgevecht met uzi’s.

Op YouTube staat een filmpje waarop een mevrouw passages uit Foster Wallace’ essay voorleest. Het filmpje zelf bestaat uitsluitend uit een opeenvolging van actiefoto’s van Federer. Bij ieder ander zou zo’n filmpje potsierlijk pretentieus geleuter lijken.
Roger Federer staat het, zo’n filmpje. Omdat hij zelf altijd zo aangenaam zwijgt.
Plannen om ermee op te houden en met een glas melk in de zon te gaan zitten, schijnt Federer nog niet te hebben. Dus is er net als in 2005 journalistiek gezien nog altijd niets nieuws te melden over Roger Federer.
De hoeveelheid informatie over hem die op Google te vinden is, is verhonderdvoudigd – zoek maar op. Maar het feit dat een van de bijzonderste sporters van de voorbije eeuw nog altijd voor iedereen te bezichtigen is, zou ‘journalistiek gezien’ natuurlijk alleen al nieuws genoeg moeten zijn.

Naschrift: Eind november speelt Zwitserland de finale van de Davis Cup, tegen Frankrijk. De Davis Cup is een beetje vreemd toernooi, een tot mislukken gedoemde poging om van het tennis een teamsport te maken.

En toch… Weinig laat zich zo makkelijk aanwakkeren als chauvinisme. Bovendien staat er iets anders op het spel: de Davis Cup is de enige prijs die Roger Federer nog nooit gewonnen heeft. Zijn loopbaan is als een kathedraal waaraan nog een minuscuul likje verf ontbreekt, ergens in een hoekje. Op zondag 23 november 2014 bouwt Roger Federer zijn kerk af, zo lijkt het. Na het winnende punt tegen Richard Gasquet valt hij voorover in het gemalen baksteen in een sporthal in Lille. Het bouwwerk is voltooid, maar Federer zal eraan blijven knutselen tot hij er zelf genoeg van heeft. Want alleen de maker weet wanneer het genoeg geweest is.