Spring naar de content

Hoe het inreisverbod ook de inwoners van Schubbekutteveen vol in het hart raakt

Het aantreden van de drekhaan, een vogel met een roodbruin verenkleed die een sterke stank verspreid, een kuif heeft en keihard ‘hoep, hoep’ roept als hij opgewonden is, heeft ook bij ons in Schubbekutteveen een revolte veroorzaakt. Manus Molenwiek is de nieuwe sterke man. Zigeuners, landlopers, forenzen uit de buurdorpen Vollebroek en Kotshol: niemand komt het dorp meer in. Wie protesteert krijgt van Manus de volle laag. Wie zich schuldig maakt aan insubordinatie wacht ontslag. Slot van een tweeluik. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit

Wat voorafging:

De live-uitzending van de inauguratie van Donald Trump leidde onder de stamgasten van Zaal Reimink in Schubbeketteveen tot grote euforie. Als dit kon in de Verenigde Staten, moest het toch ook bij ons mogelijk zijn? Wie de (stront)kar moest gaan trekken? De steenrijke oud-ijzerhandelaar Marius Molenwiek, die eigenlijk Middelkamp heette, maar door iedereen Molenwiek werd genoemd nadat hij als kind op een wiek van een draaiende molen was gesprongen, niet bestand bleek tegen de middelpuntvliedende kracht en bij de landing beide benen brak.

Met de nodige Schubse Skuumkoppes achter de kiezen hield Manus staand op het biljart nog diezelfde vrijdagmiddag een gloedvol vertoog. Er moest een hek rond het dorp komen. Dan konden de vrouwen en kinderen ’s avonds tenminste weer veilig over straat. Dat was goed voor de economie, in het bijzonder voor de werkgelegenheid – half Schubbekutteveen zat thuis – en voor zijn eigen portemonnee. Al vertelde hij dat laatste er wijselijk niet bij. Zo’n hek zou het plaatselijke slachthuis, sinds kort eigendom van Meatball Corp., een Amerikaanse multinational, bovendien verplichten meer Schubbekutteveners in dienst te nemen.

Verder werd de supermarkt in het nabijgelegen Vollebroek voor de dorpsbewoners verboden terrein. ‘Veners’ moesten hun boodschappen in vervolg weer gewoon in hun eigen Schubbekutteveen doen. Manus: ‘Koop Schubbekutteveense waar, dan helpen wie elkaar.’

De stamgasten trakteerden Manus op een staande ovatie. Nu moest hij doorzetten, meenden zij. Dit was het moment om de koe bij de horens te vatten. Of, in de woorden van Herman van ’t Ende, gepensioneerd begrafenisondernemer: ‘De vrouwe bie de proeme griep’n.’

De vergadering van de dorpsraad op donderdag bood Manus daarvoor een prachtig podium. Frans den Drieter, licht getraumatiseerd sinds hij als peuter drie benauwde uurtjes opgesloten had gezeten op de wc, Lieve de kapster, meester Bartjens, die in het plaatselijke sufferdje wekelijks fel ageerde tegen de dorpsraad – met name Anne-Claire, de voorzitter, moest het vaak ontgelden -, Karel, de uitbater van Zaal Reimink, Minne, zijn vrouw: allemaal zouden ze bij de vergadering aanwezig zijn en zoveel mogelijk andere dorpsbewoners mobiliseren.

Dan restte Anne-Claire, in het dagelijks leven spiritueel coach – ‘zweefteef’ in goed Schubbekutteveens – en vijf jaar geleden vanuit de stad met haar man, een cardioloog, in een verbouwde boerderij neergestreken in het buitengebied, nog maar een ding: opstappen. Kon Manus mooi de voorzittershamer overnemen, daarbij eventueel geflankeerd door meester Bartjens. En kregen de inwoners het eindelijk weer voor het zeggen. Na donderdagavond zou Schubbekutteveen nooit meer hetzelfde zijn.

Donderdagvond 19.30 uur. Schubbekutteveen, het dorpshuis.

Terwijl de leden van de dorpsraad een voor een binnendruppelden, wierp voorzitter Anne-Claire nog een laatste blik op de agenda. Lang zou het vanavond niet duren, veronderstelde ze. Echt spannende zaken zaten er niet bij.

Ha, daar was Barend, de apotheker. ‘Dag Barend.’

‘Dag Anne-Claire.’

‘Alles goed?’

‘Uitstekend, dank je. En met jou?’

‘Net terug uit Pompeï. Weekendje cultuursnuiven. Beetje druk, maar zo inspirerend! Heerlijk, ik zou zo weer…’

Rumoer op de gang. Baldadige dorpsjeugd? De fanfare die een avondje extra kwam repeteren? Normaal was er op donderdagavond in het dorpshuis verder niets te doen. Anne-Claire haastte zich naar de gang. Daar liep een groep van een man of twintig haar luid joelend tegemoet. Met toeters en een spandoek met daarop in chocoladeletters: Schubbekutteveen eerst! Bartjens, de kapster, Reimink en zijn vrouw: de meesten herkende ze wel. Mijn God, waar waren die mee bezig!

‘Mensen, mensen, kan het iets rustiger?!’

Bartjens maande de groep wat gas terug te nemen.

‘Mag ik vragen wat dit allemaal te betekenen heeft?,’ vervolgde Anne-Claire.

‘We komen voor de dorpsraad,’ antwoordde Bartjens. ‘Die vergadert hier toch vanavond?’

Daar kon Anne-Claire Bartjens geen ongelijk in geven. ‘Ja, dat klopt. Maar wat willen jullie daar dan?’

‘We hebben iets voor de rondvraag,’ viel Minne Reimink Bartjens bij.

‘Oké,’ reageerde Anne-Claire. ‘Maar we zitten nu daar in de vergaderkamer. Die is veel te klein voor zoveel mensen. Dan moeten we verhuizen naar de grote zaal.’

‘Niet nodig,’ meende Bartjens. ‘Wij kunnen heel goed staan. Zo lang zal het niet duren. Als je nu de agenda eens omdraait, begint met de rondvraag en ons als eerste het woord geeft, zijn we zo klaar.’

Bartjens kreeg gelijk. Nadat Anne-Claire er met enige moeite in was geslaagd de andere leden van de dorpsraad over te halen, nam Manus Molenwiek het woord. De oud-ijzerhandelaar maakte snel duidelijk waar het hem en de andere dorpsbewoners om te doen was. De dorpsraad had in hun ogen de afgelopen jaren niets, maar dan ook helemaal niets gepresteerd. Ze hadden alleen aan zichzelf gedacht. De gewone ‘Vener’ had niets in te brengen. Maar er waaide een nieuwe wind. Een wind die in de Verenigde Staten was opgestoken en inmiddels ook Schubbekutteveen had bereikt. Oftewel: de dorpsraad moest opkrassen. En wel per direct.

Vol verbazing en tegelijkertijd lacherig hoorden Anne-Claire en de andere dorpsraadsleden Manus aan. Was dit echt! Het leek wel een film. Fellini’s Amarcord. Of Novecento van Bertolucci. Met in de hoofdrol dorpsgek Marius, de hennentaster met zijn losse handjes die normaal nog geen volzin uit zijn strot kreeg. Een ding wisten ze zeker: die speech was niet van hemzelf. Vast het werk van Bartjens.

Even had Anne-Clair nog tegengesputterd. Geholpen door de baron, die met overslaande stem had geschreeuwd wat ‘dit rapaille zich wel niet allemaal in zin hoofd had gehaald’. Maar ze werden volledig overstemd. Woest hadden ze het zaaltje een voor een verlaten. Daarbij uitgejoeld door de dorpsbewoners. Als laatste vertrok ook Anne-Claire. Stupéfait. Tsja, als het ‘volk’ vond dat deze Manus het beter kon, wie was zij dan nog?

Manus hield woord. De volgende dag verscheen er een hijskraan bij de dorpsgrens. Een trailer bracht een stapel hoge hekken. Ook arriveerde er een heistelling. De bouw van het hek kon beginnen. Met een klap op de eerste paal gaf de nieuwe leider persoonlijk het startsein. Karel Reimink zorgde voor champagne, Fluimilia Bona, de plaatselijke fanfare, voor de muzikale omlijsting.

Zelfs Het Nieuws, de provinciale krant, was present. De journalist, een pokdalige, zenuwachtige jongeman, had Manus nog gevraagd wat hij hier nu precies wilde gaan bouwen. Manus had daarover even overlegd met Bartjens. ‘Een heul groot hek,’ had hij vervolgens geantwoord. Daar moest de verslaggever het mee doen.

Daags daarop publiceerde Het Nieuws een foto met een onderschrift. Daarin stond dat er slechts weinig Schubbekutteveners bij de ceremonie aanwezig waren geweest. Hooguit tien. Woedend had Manus daarop de hoofdredacteur ontboden. Die journalist kwam het dorp niet meer in. Tien ‘Veners’, kom nou toch! Het waren er zeker 25 geweest. Hoe haalde die snotaap het zich in zijn hoofd!

Manus ging door. De dag daarop hing er een nieuwe mededeling op het publicatiebord. Noaberhulp (burenhulp), daar deed Schubbekutteveen niet meer aan. Vollebroek en Kotshol moesten het in vervolg zelf maar uitzoeken. En ook de navelstreng met de partnersteden in Duitsland (Leutersdorf), Denemarken (Slettestrand) en België (Jeuken) werd doorgeknipt.

De burgemeester van Vollebroek had direct gebeld. Of ze in Schubbekutteveen knettergek waren geword. Eerst de supermarkt boycotten, nu de samenwerking opzeggen. Wie dacht die Manus wel niet dat hij was!

Nog geen dag later diende Manus hem op gepaste wijze van repliek. Aan het begin van de dorpsstraat verrees een grote slagboom. Wie in Schubbekutteveen niets te zoeken had, kwam het dorp de eerste honderd dagen niet meer in. Dat gold voor iedereen: inwoners van Vollebroek en Kotshol inbegrepen. De veldwachter ging de slagboom bedienen. Daarbij per toerbuurt geassisteerd door een van de leden van de nog op te richten burgerwacht.

Dit inreisverbod had grote gevolgen. In het slachthuis en op Gordelroos, het landgoed van de baron, kwam bijna de helft van het personeel niet meer opdagen. Voor de directeur van het slachthuis reden Manus met een bezoek te vereren. Manus kreeg van de knauwende Amerikaan de volle laag. De klodders vlogen hem bijkans om de oren. Als de dorpsraad deze maatregel niet ogenblikkelijk ongedaan maakte, zou het slachthuis verhuizen. Desnoods naar Vollebroek, bulderde de man.

Meatball Corp. en de baron waren niet de enigen die te lijden hadden onder het inreisverbod. Ook in het dorp zelf werd gemord. Lieve, de kapster, had net een nieuwe vrijer. Een boerenzoon uit Kotshol. Ook hij kwam Schubbekutteveen niet meer in. En Krolus van ’t Ende, de zoon van Herman, had met zijn vrouw via de zending een kind geadopteerd. Dat meiske, afkomstig uit Biafra, zou zaterdag in Nederland aankomen. Krolus en zijn vrouw hadden het erg moeilijk mee. Was er voor deze ene keer dan echt geen uitzondering mogelijk? Manus was onverbiddelijk. Nee, de eerste honderd dagen niet!

De wanhoop nabij klopte Herman ’s avonds met een traytje Schubse Skuumkoppes onder de arm op de deur bij veldwachter Knoest. Of de veldwachter zaterdag zo tegen het avondschemer niet een keer even naar links kon kijken. Daar deed hij toch niemand kwaad mee? Barend (Knoest) en hij kenden elkaar al zo’n beetje hun hele leven. Ze hadden nota bene jaren bij elkaar in de klas gezeten!

Knoest streek over zijn hart. Zaterdag vlak voor het begin van de spertijd glipten Krolus en zijn vrouw met hun nieuwe aanwinst onder de slagboom door. Tot grote vreugde van Herman.

Voor Knoest pakte het allemaal minder positief uit. Al snel gonsde het verhaal over de heldendaad van de veldwachter door het hele dorp. Ook Lieve kwam het ter ore. Verbolgen stapte de kapster naar Manus. Waarom Krolus en zijn vrouw wel en zij niet?

De dorpsraadvoorzitter begreep eerst niet wat Lieve bedoelde. Een meiske uit Biafra? Daar had hij de veldwachter helemaal niet over gehoord. Al snel ging er bij Manus een lichtje branden. Het zou toch niet dat die Knoest stiekem een oogje had toegeknepen?

Manus ontbood de veldwachter de volgende dag bij hem op kantoor. Hoe had dit kunnen gebeuren?

Knoest moest ervan blozen en bekende onmiddellijk. ‘Ik, ik…ik dacht: zo’n lutje wichtje dat moet toch…’

Manus wist genoeg. ‘Knoest, kerel, wat valt me dat van je tegen. In had jou loyaler ingeschat. Dit kan ik niet over mijn kant laten gaan, zul je begrijpen. Ik moet een voorbeeld stellen. Uit mijn ogen, je bent ontslagen!

(Wordt mogelijk vervolgd.)

Onderwerpen