Spring naar de content
bron: HP/De Tijd & desbetreffende uitgeverijen

De 100 beste boeken die u nooit heeft gelezen (4)

Wat is het beste boek uit het Nederlands taalgebied dat niemand heeft gelezen? HP/De Tijd vraagt honderd lieden uit het boekenvak naar het boek waarvan zij vinden dat het onterecht weinig is gelezen of in de vergetelheid is geraakt.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

29. Het veer (1959)
Simon Vestdijk (1898 – 1971)
Samen met vijf andere novellen eerder gepubliceerd in: De bruine vriend (1935)

Alfred Birney: Ik bezit de voorbeeldige novelle Het veer in een oude, beduimelde pocketuitgave. Het Literatuurmuseum bezit het handschrift. Op de lijntjes van het cahier ligt in de woorden een leger boogschutters verborgen, die woedend hun pijlen op de hemel richten. Over hun ruggen stapt een verschoppeling, zwervend in de middeleeuwen, getekend met schrikaanjagende uiterlijke kenmerken.
Zijn verschijning is groot en stoer, roept overal verzet op, hij gelooft in god noch gebod, maar durft nauwelijks te reppen over een voorval tijdens zijn geboorte, wellicht een terloopse verwijzing naar de afkomst van zijn schepper: kleinzoon van een in Haarlem gevonden vondeling, gevonden op de hoek van de Dijkstraat en de Oostvest en aldus vernoemd naar een halfslachtig huwelijk van deze straatnamen: Vest + Dijk. Simon Vestdijk schreef schijnbaar achteloos in enkele dagen zijn meesterlijke, op wereldniveau geschreven novelle Het veer, waarin de ongeliefde held in het najaar van 1348 voor de zwarte dood uit reist, of hem op de hielen volgt.
Op een kaart van een Dominicaner ziet hij zijn zwerftochten in bird’s eye view terug. Hij kiest steden die met ziekten zijn bedreigd, laakt het egoïsme, de roofzucht en de wreedheid van de mens en ziet tovenaars schatrijk en heksen verbrand worden. Al die zooi duivelbanners, kannibalen en ouders die hun kinderen verlaten zijn hem vijandig. Wanneer hij tussen vluchtelingen bij een rivier op de veerman wacht, ziet hij aan de overkant een rij dorpen liggen waar de pest nog niet is geweest. Hij stapt als eerste in de boot en zal die als laatste verlaten. Hij heeft zich dan volledig bekeert tot handlanger van de pest en de novelle echoot uiteindelijk de satirische toon van Erasmus, die in zijn Lof der zotheid vromen en kooplieden in al hun kleinheid te kijk zet. Als de pest een godsgericht is, dan vormt zijn handlanger een aanklacht op het liederlijke leven dat de mensheid leidt.
Simon Vestdijk schrijft deze novelle zoals Jeroen Bosch schilderde: hallucinerend, weerzinwekkend en technisch volmaakt. Het veer verscheen in 1935 en is misschien wel zijn laatste volledig handgeschreven werk, voordat hij zich bekeerde tot de typemachine. De doorhalingen in de tekst zitten vol gitzwarte inktvlekken, alsof de schrijver het papier met de pest wilde besmetten. Het wordt eens tijd voor een nieuwe, slijtvaste uitgave, gratis verspreid in de Boekenweek.

30. De keisnijder van Fichtenwald (1976)
Louis Ferron (1942 – 2005)

Marita Mathijsen: Twaalf jaar is Louis Ferron dood, en hij telt niet meer mee. Aan erkenning bij leven heeft het hem niet ontbroken, prijzen genoeg. Maar wie leest hem nu nog, wie citeert hem, wie heeft hem in zijn geheugen zitten? Ik was indertijd verpletterd door zijn combinatie van barok taalgebruik, zijn lichtvoetige verwijzingen naar wereldschrijvers en -denkers, en zijn tomeloze hyperbolen van de werkelijkheid. Het was de tijd waarin Revisor-proza overheerste, dat geciviliseerde bijgeschaafde kunstproza, ook mooi, maar niet zo krachtig als de stijl van Ferron. Ik kreeg er een keer ruzie om met Nicolaas Matsier, die vond dat ik niet én van Ferron kon houden én in de Revisor kon publiceren.
De keisnijder van Fichtenwald maakte het meeste indruk op me. Ik zie dat ik de eerste druk uit 1976 in mijn kast heb staan, kromgelezen, met wijn- en koffievlekken. Het zou Ferron en zijn gebochelde hoofdfiguur, Friedolin, plezier doen als ik ook nog op andersoortige vochtvlekken kon wijzen. Alles in dit boek zet de wereld op zijn kop. Wat begint als een prachtige natuurbeschrijving, blijkt de omgeving van een concentratiekamp te zijn. Liefde vergroeit tot ranzige seks.
De bochel van Friedolin is geen lichaamsgebrek maar een vracht aantekenboekjes die hij continu op zijn rug draagt. Wie Ferron leest, moet zorgen zelf stevig in het leven te staan, anders vergaat je de lust erin. Wat hem onvergetelijk maakt voor mij, zijn die gecompliceerde spinsels, die verder gaan dan je voor mogelijk houdt. En dan de zinnen waarin hij zijn morbide spinsels neerzet. Weinig schrijvers is het gegeven alle vermogens van het Nederlands zo uit te buiten als hij doet.

31. Wachten en andere heldendaden (2015) 
Freek Mariën (1988)

Philip Huff: Ik las Wachten en andere heldendaden van Freek Mariën afgelopen voorjaar in een kamer op een heuvel aan de rivier de Hudson in New York. Het was een van de weinige Nederlandstalige boeken in de bibliotheek van het huis waar ik verbleef. Wachten… is een toneeltekst met de regie-aanwijzingen geschreven in de verleden tijd: ‘Ze liepen rond’, ‘Ze bleven staan’ (ik parafraseer, het kan ook zijn geweest: ‘Ze hebben rondgelopen’, etc.), en aan het begin is op papier niet duidelijk wie deze ‘ze’ zijn, en wie van hen aan het woord is, maar in je hoofd wel.
Het stuk — over vijf, nee, vier grenswachten (dat is de hele spil van het verhaal: een van hen is ineens vertrokken) — komt in je hoofd tot leven. Langzaam krijgen de karakters reliëf, een gezicht, een verhaal. Het is een theaterstuk dat zichzelf in je hoofd opvoert terwijl je het leest – een verkenning van vertrouwen en wantrouwen en zin en onzin met prachtige zinnen als: ‘Dat is een feitelijkheid’ en: ‘Wij gaan uw nagels in onze mond steken… en er op kauwen’.

32. Stadsgerechten (1977)
A. Moonen (1937 – 2007)

Stella Bergsma: Spreek uit: A punt Moonen. (‘Waar de A voor staat? Voor de punt’). Een onterecht vergeten unieke stem in de Nederlandse literatuur. Onderschat, wat mij betreft, maar dat overkomt de meesten die over seks schrijven. En A punt schrijft over seks. Seks en andere lichamelijke ongemakken. En hoe. Reddeloos, radeloos, remmingloos. Geen decorum, bescherming, versiering. Alleen de rauwe realiteit die je in je bek swaffelt. Hij wordt vaak vergeleken met Reve vanwege zijn humor en archaïsche taalgebruik, maar heeft wat mij betreft een stijl die op zichzelf kan staan. Genreloos, gêneloos en argeloos. Hij schrijft niet zonder condoom, zoals ik dat graag noem, maar zonder huid. Egoliteratuur zonder ego. Dat wat men liever verborgen houdt, laat hij zien. Daar waar men zich schaamt, daar begint Moonen juist met schrijven. Waar het interessant wordt dus.
Als je een boek zou laten strippen, dan zou je Stadsgerechten overhouden. Het bestaat uit dagboekflarden, fragmenten vol verveling en ellende. Geen zingeving, escapisme, personages en plot. Een boek zonder verhaal. Ik houd er van. Een boek zonder broek. Moonen draait zich om en laat ons zijn kont zien. Zelden zag ik iemand zo meedogenloos eerlijk. Zo schrijft alleen een gek, een excentriekeling. Daar hebben we er maar weinig van in dit doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg brave tuttelandje. Die moet je koesteren.

33. De grote zaal (1953)
Jacoba van Velde (1903 – 1985)

Eppo van Nispen: Een fantastisch romandebuut over een oude dame die vanwege haar broze gezondheid ongewild haar laatste dagen moet slijten in een verzorgingshuis. Het is een adembenemend eigentijds verhaal, en dat terwijl de roman uit 1953 stamt.
De treurigheid van het overgeleverd zijn aan zorg gaat letterlijk door merg en been. Geen gezellig boek voor op het strand maar juist daarom moet je het daar lezen. Het raakt. Van Velde schreef acht jaar later nog een tweede roman: Een blad in de wind, die minder goed werd ontvangen. Ze begon aan een derde, De verliezers, maar heeft die nooit voltooid. Uiteindelijk stierf ze zelf in een verpleeghuis.

35. Pijpelijntjes (1904)
Jacob Israël de Haan (1881 – 1924)

Gerbrand Bakker: Jacob Israël de Haan hanteert in Pijpelijntjes een bedwelmend taalgebruik dat gemaakt lijkt te zijn voor dit boek (na vijf zulke boeken zul je er wellicht een beetje misselijk van worden) en hij deed zijn best het boek plotloos te laten zijn. Naturalisme op zijn best. Hij was 22 jaar oud toen hij het schreef en het boek kwam uit in 1904, 67 jaar voordat Maurice van de laffe E.M. Forster gepubliceerd werd. (Ter verdediging van Forster: in Groot-Brittannië werd homoseksualiteit pas in 1967 legaal, terwijl de strafbaarheid in Nederland al begin 19e eeuw opgeheven werd).
Veruit de grootste kracht van Pijpelijntjes is de verpletterende vanzelfsprekendheid van de liefde tussen Sam en Joop. Die wordt nergens geproblematiseerd, het is dus geen thema, zoals je ook van Der Tod in Venedig van Thomas Mann zou kunnen zeggen dat homoseksualiteit geen thema is. Dat is goed. Zo moet het. Het is. Ik zou het boek vooral mensen willen aanraden die normaal gesproken ergens in augustus ‘voor de lol’ de Canal Parade in Amsterdam gaan bekijken.

36. Er moet iets gebeuren (2015)
Maartje Wortel (1982)

Jan van Mersbergen: Een sterke passende vertelstem, dat heeft ieder verhaal nodig. Soms gebeurt het dat je een schrijver die dominant en heel sterk een verhaal vertelt hoort voorlezen en dat alles klopt. Dat overkwam me toen Maartje Wortel in een bar bij het Leidseplein haar verhaal Daar is de hond voorlas. Haar bijzondere stem en de manier waarop het droogtragische verhaal verteld werd vielen perfect samen. Een man en een vrouw begraven hun hond en missen het dier. De vrouw vraagt de man of hij de hond wil nadoen, dan is hij er voor eventjes weer. Hij sputtert tegen maar blaft dan toch en raakt enthousiast.
Ik luisterde naar Maartje en raakte ook enthousiast. Ik wilde meeblaffen. Toen het verhaal uit was vroeg ik haar of het al ergens gepubliceerd was en zo nee, dat ik het in het komende nummer van de Revisor op zou nemen. Dat lukte. Later is het verhaal ook opgenomen in Maartjes bundel Er moet iets gebeuren. Maar het was al gebeurd.

Lees hieronder deel 1:

En hier deel 3 van deze lijst terug:

Lees hieronder de editie van vorig jaar terug: