Spring naar de content
bron: Matthias Giesen

Over lijken: wat 5 smeuïge moordzaken zeggen over daderprofilering

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie
De moord op Anne Faber bracht de gemoederen afgelopen jaar flink in beroering. Ook poogt de politie met een coldcasekalender het aantal onopgeloste zaken terug te dringen. Ton van Dijk hakte vaker met dit bijltje. Hij maakte reconstructies van geruchtmakende moordzaken: onder meer een vrouw die haar rijke echtgenoot vergiftigde en een schrijver die zijn vrouw met een koevoet de hersens insloeg. Hebben de daders eigenschappen gemeen, of valt er geen peil op te trekken. Linda Läckner was niet heel moeilijk te vinden. De lijst met ‘geheime’ telefoonnummers bleek in 2004 in België nauwelijks beschermd, adressen incluis. Ophain, in Waals-Brabant, ten zuiden van Brussel. De moordenares, de gifmengster deed zelf open en ging mij voor naar het forse glazen middenstuk dat twee riante, uiterlijk identieke huizen met elkaar verbond. Van buiten leek het een tropische kas. Dat was het ook. Een enorme stank waaide mij tegemoet. Wat was het? Bedorven vlees? Urine, stront, mest, rottend afval? We stapten naar binnen. Beneden ons in een immens, in de diepte uitgegraven terrarium, lagen zeven wurgslangen, boa constrictors en pythons – de langste was ruim vier meter – in de stinkende warmte te soezen, wachtend op de volgende maaltijd van muizen en ratten die Linda zelf kweekte. Linda ging voor naar een bedompte kamer in het rechterhuis waar het iets minder stonk naar slangen en ratten maar des te meer naar nicotine. Linda was een tamelijk kleine vrouw, een nerveus aandoende kettingrookster. Frau Läckner begroette mij in het Duits, maar sprak ook Vlaams, Frans, en Engels, alles min of meer door elkaar. Linda wachtte nog steeds op haar proces. Negen jaar daarvoor, in de zomer van 1995, had zij haar zelfgebrouwen gif door de fles wijn van haar man gemengd. Is een moordenaar (m/v) te herkennen? Nee. Daderprofilering, op een wetenschappelijke manier proberen karakter en beweegredenen van een moordenaar in te schatten, leent zich meer voor een televisieserie dan voor succesvol recherchewerk. ‘In de huid kruipen van de moordenaar’ is onmogelijke onzin. Een van de grootste missers speelde bij de ontvoering en moord op Gerrit Jan Heijn. Daarbij zouden meerdere daders betrokken zijn, waaronder een vrouw(!). Dader Ferdi E. werd niet gepakt door de wetenschap, maar omdat hij met een geregistreerd bankbiljet uit het losgeld een fles whisky kocht. In mijn journalistieke loopbaan heb ik, naast al het andere werk, een aantal reconstructies geschreven van moordzaken, meestal familiedrama’s. Soms zaten de daders vast en kreeg ik geen toestemming voor een bezoek aan de gevangenis. Soms sprak ik iemand pas veel later, na het proces of het uitzitten van de straf, soms ook liepen de daders nog vrij rond, in afwachting van het hoger beroep. Behalve dat de moordenaars die ik ken allemaal slapen, eten, drinken en fouten maken, waardoor ze uiteindelijk tegen de lamp lopen, heb ik nooit gemeenschappelijke kenmerken gevonden. Ik heb als journalist geen oordeel. Ik vraag niet: hoe heeft u het kunnen doen? Ik vraag: hóe heeft u het gedaan. Het zoeken naar karaktertrekken speelt wel altijd door je hoofd. Wat brengt iemand ertoe om een ander in koelen bloede neer te schieten of dood te steken? Gif door de wijn te mengen, met een sjaaltje je man wurgen, je vrouw met een breekijzer de hersenen in te slaan? Achteraf zijn er moorden waarvan je denkt, tja, al valt het niet goed te praten, het is min of meer begrijpelijk. ‘Verzachtende omstandigheden’ heet dat zo mooi: jarenlang geweld, ruzie, tirannie, tot het moment van kortsluiting. Of in een opwelling een redeloos gevecht aangaan dat net zo goed in blauwe plekken, gebroken botten en bloedende wonden had kunnen aflopen en niet met een lijk in een gat onder de vloer of in de tuin. Maar je slachtoffer op straat afwachten en hem een lading kogels door z’n lijf jagen, of ’s nachts inbreken om een man en zijn vrouw met elk meer dan dertig messteken om het leven brengen? Maandag 12 juni 1995, tegen vijf uur ’s middags, vinden bermmaaiers langs de E17 tussen Deerlijk en Kortrijk een verongelukte witte Volvo 850 stationcar met Franse nummerborden. Robert van Hoeken, 59 jaar, IBM-directeur van Europa met standplaats Parijs, ligt dood met zijn hoofd op het stuur. Zijn schoenen staan naast hem. De dop is van de benzinetank, er hangt een koord uit dat aangestoken was, maar is uitgegaan. Met het lichaam van Robert van Hoeken is tamelijk ruw omgesprongen. De schouwarts vindt wurgsporen en opgedroogde schaafwonden rond hals en nek, een bloeduitstorting op de schedel, blauwe plekken op de linkerhand en op beide ellebogen en armen. Robert van Hoeken was 1,90 meter lang, stevig gebouwd en woog negentig kilo. De wurgsporen lijken van een touw te zijn. De hypothese is dat Robert van Hoeken ‘laaghartig is vermoord’ door verwurging in combinatie met lichamelijk geweld op een van de ‘verdachte, door drugsrunners, verslaafden en homoseksuelen gefrequenteerde’ parkeerplaatsen langs de E17. Thuis in Waterloo nabij Brussel, waar hij destijds met vrouw en twee zonen woonde, verklaart Linda dat haar man zondagochtend al voor acht uur vertrokken was voor een golftoernooi in Nederland en daarna naar Parijs zou rijden. Begin juli duikt in de brievenbus van het Parijse appartement een anonieme brief op. De tekst, in uitgeknipte letters: ‘V.H.: Deze RACIST moest verdwijnen.’ Dat hij een racist zou zijn die zo veel haat heeft gezaaid om iemand aan te zetten tot moord, gelooft niemand. Na bijna twee jaar verkeert het onderzoek nog steeds in een impasse. Met de handen in het haar schakelt justitie in maart 1997 nogmaals Belgische opsporingsprogramma’s in. IBM wil 500.000 frank (omgerekend ruim 11.000 euro) tipgeld aanbieden. De weduwe Linda Läckner wijst het aanbod af. Ze zegt schouderophalend dat ze daarmee haar man toch niet terugkrijgt. Robert van Hoeken was een rijk man. Er wachtte hem nog een grote erfenis van zijn vader. Robert bezat vier huizen en een pakket aandelen en opties in IBM. Na zijn dood liepen bij Linda de rekeningen vol. De particuliere levens- en ongevallenverzekeringen en die van IBM betaalden uit. Eind 1997 had de weduwe bijna 130 miljoen Belgische frank ontvangen; in euro’s van nu voegde zich ruim 2,9 miljoen euro bij het al aanwezige bezit van enkele miljoenen. Linda Läckner liet een jaar na de moord haar nieuwe huis bouwen in Ophain. Linda Läckner vereenzaamde en raakte depressief. Die depressie had zich al voor de moord ingezet. Ze kon er niet zo goed tegen dat haar man zo vaak weg was en dat zij er doordeweeks altijd alleen voor stond. Ze had – toevallig, zei ze – condooms gevonden. Zij was gesteriliseerd. Ze vertrouwde hem niet meer. Ze slikte toen al pillen van de huisarts, het werden er meer, ook de kurk bleef niet lang op de witte wijn. Gerlinde Läckner werd 13 maart 1947 in Zell am See in Oostenrijk geboren. Haar hobby’s zijn skiën en bergbeklimmen. Ze vertrekt op haar negentiende als au pair naar Engeland, dan naar Parijs. Ze krijgt een baan bij IBM. Daar leert ze in 1978 op een IBM-skiweekend in La Plagne Robert van Hoeken kennen, die met zijn eerste vrouw in scheiding ligt. Robert is twaalf jaar ouder. Ze krijgen een verhouding. Op 4 september 1982 trouwen ze. In 1993 wordt Parijs zijn hoofdzetel. Van Hoeken huurt een appartement voor doordeweeks, Linda blijft in Waterloo. De anonieme dreigbrief blijft de Kortrijkse recherche intrigeren, maar pas in september 1999 wordt het DNA van de speekselresten op de achterkant van de postzegel onderzocht. Bingo! Cherchez la femme! Het is het DNA van Linda Läckner. Wanneer de speurders haar dat verklaren, breekt Linda Läckner. Ze zegt de waarheid te willen vertellen. Een waarheid waar zij vijf jaar over heeft kunnen nadenken. Robert van Hoeken was een tiran zonder enig gevoel. Die avond is ze het zat. Ze gelooft niet dat hij de andere dag gaat golfen, ze weet bijna zeker dat hij naar zijn maîtresse wil, niet voor niets had hij condooms. Robert van Hoeken was een man van strikte gewoontes. Bij de maaltijd dronk hij altijd een goede fles bordeaux die zij minstens een uur tevoren moest openmaken. Linda heeft vijf of zeven, precies wist ze het niet, Halcion-slaaptabletten fijngestampt en in de fles gedaan. Daarbij morst ze wat wijn. Ze pakt een fles met een zelfbereid extract van de akoniet. Als tuinierster met groene vingers heeft ze het gif al maanden eerder getrokken om de woelmuizen in haar tuin te bestrijden. Een scheutje om de fles bij te vullen zal niet opvallen. Ja, verklaarde ze, ze wist dat het gif dodelijk kon zijn; de bloeddruk kon dramatisch omlaag vallen en de ademhaling en het hart verlammen. Maar ze had haar man alleen maar ziek willen maken zodat hij de afspraak met zijn maîtresse zou missen. Robert neemt een paar Ricards voor het eten, drinkt zijn wijn en nog een enkel digestief. Zij brengt de kinderen naar bed. Robert kijkt televisie. Als ze terugkomt, wil hij seks met haar. Ze heeft geen zin en moet hem dan maar pijpen. Ze gaat naar boven om een halfuurtje te lezen. Wanneer ze terugkomt, ligt Robert in een vreemde houding op de bank. Ze schrikt. Ze voelt geen pols meer; hij is dood. Linda Läckner weegt rond de 65 kilo; hoe moet zij het 90 kilo zware lijk van haar man kwijt? Haar ervaring met bergbeklimmen en touwen komt van pas. Ze rolt het lijk in een tapijt zodat het makkelijker glijdt. Ze sjort touwen om het tapijt. De slaapkamer van Robert – ze sliepen gescheiden – is op de eerste etage. Ze takelt het tapijt met inhoud meter voor meter de trap op die halverwege een scherpe draai maakt. Even houdt ze het gewicht niet. Het lijk dendert naar beneden, Roberts hoofd bonkt langs de traptreden. Ze knoopt een strop om zijn keel om zijn hoofd vast te binden en begint opnieuw aan de weg naar boven. Het zal de later gevonden kneuzingen, wurgsporen en bloeduitstortingen verklaren. Boven laat ze Robert in het tapijt op de vloer van zijn kamer liggen en doet de deur op slot. Op zondag zegt ze tegen haar kinderen dat vader al weg is, ze brengt hen naar karate en een braderie, ze eten en de kinderen gaan naar bed. Om twee uur ’s nachts takelt ze het lijk weer naar beneden. Ze parkeert de Volvo met de bestuurderskant naast de deur van de villa in het stille laantje en manoeuvreert Robert op de bestuurdersplaats. Ze krijgt zijn schoenen niet meer aan zijn gezwollen voeten, ze zet ze er maar naast. Ze gaat op de schoot van haar dode man zitten en begint te rijden. Ze zoekt de route die Robert vanuit Nederland zou hebben gereden; na 115 kilometer stuurt ze bij Kortrijk de Volvo het talud af. Ze hangt een koord in de benzinetank, steekt het aan, wacht niet af of dat lukt, en loopt naar de volgende afslag om terug te liften. Na haar bekentenis wordt Linda Läckner in hechtenis genomen. Dat blijft ze maar kort. Iets meer dan twee maanden later wordt ze net voor kerst tegen een borgtocht van vijf miljoen frank (ruim 113.000 euro) vrijgelaten. Bij het langdurige proces voor het hof van assisen in Nijvel liggen het touw en de fles gif naast allerlei andere bewijsstukken en de dossiers op de tafels voor de lekenjury. Tijdens de zittingsdagen loopt Linda verdwaasd rond. Eerst heeft zij vijf jaar met haar geheim rondgelopen en nu leeft ze al vier jaar in onzekerheid voor het proces. Ze zegt dat ze een nerveus wrak is geworden, ze drinkt en rookt te veel, slikt nog meer pillen en ze is altijd moe. Voor de jury draait het om de vraag of Linda Läckner een gewetenloze, op geld beluste gifmengster is of dat de dodelijke dosis akoniet toch een ‘ongelukje’ was, bedoeld om Robert ziek thuis te houden. Linda krijgt het voordeel van de twijfel – ongewilde dood door schuld. Het vonnis luidt drie jaar gevangenisstraf waarvan één jaar voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. De erfenis en een groot deel van het verzekeringsgeld worden niet betwist. Linda Läckner is een rijke weduwe met een strafblad. Ook de moordenaar Richard Klinkhamer heeft negen jaar lang met zijn geheim geleefd. Eind januari 1991 sloeg hij met een koevoet de hersenen van zijn vrouw en grote liefde Hannie in. Hij was dronken, zij was woedend: hij had al hun geld, ook haar spaarcenten, op de beurs in opties vergokt. Hun droom om in Portugal hun oude dag te slijten was in rook opgegaan. Zij had zijn koffer klaargezet en wilde dat hij vertrok. Bij een worsteling greep Hannie de koevoet die in de bijkeuken lag, hij ontfutselde haar het breekijzer en sloeg, sloeg, sloeg. Hij begroef haar lichaam in de tuin en zette haar fiets bij het station Winschoten. Pas op 3 februari 1991 deed Klinkhamer aangifte van verdwijning. Diezelfde 3 februari, maar dan in 2000, graaft een kraanmachinist de botten van Hannelore Godfrinon op. De nieuwe eigenaar wilde de tuin eens goed omgespit hebben. In de negen jaar na de ‘verdwijning’ en de periode na de ontdekking krijgt Klinkhamer een welhaast mythische status als de onbehouwen, ongepolijste schrijver, de eerst vermeende en later echte moordenaar. Hij zou Hannie in stukjes in zijn gehaktmolen hebben vernietigd. De kleine huishoudgehaktmolen vertoont geen sporen, er is geen ander bewijs dan de vermoedens en het ‘zeker weten’ van buren en ex-vrienden. Hij is behendig genoeg om iedereen en zeker zijn Groningse verhoorders een rad voor ogen te draaien. Zoals hij zei: “De Groningers zijn befaamd om hun brede akkers en hun smalle geesten.” In interviews en tv-optredens en in de eerste versies van zijn boek Woensdag Gehaktdag – dat pas in 2007 zou worden uitgegeven – liet hij nooit het achterste van zijn tong zien. Het hield hem bezig, zou hij later zeggen, dat wel, maar of het altijd aan hem vrat en door zijn hoofd spookte, was voor buitenstaanders niet te merken onder de oceaan van bier die hij wegwerkte. Tot hij zijn huis aan de G. Gernaatweg bij de buurtschappen Hongerige Wolf en Modderland verkocht, toen nog gemeente Finsterwolde, zette de SRV-man elke dag een krat Grolsch voor de deur en ’s zaterdags twee. Een huis vol boeken en posters en parafernalia die vaak iets met de Tweede Wereldoorlog te maken hadden. De schrijver, ex-legionair en ex-slager, ooit een Amsterdams straatschoffie, leek met zijn doorgroefde kop en achterdochtige blik vanonder zijn eeuwige hoed altijd een beetje boos en niet erg toegankelijk te zijn. Daar heb ik nooit last van gehad. “Kom binnen, wil je een biertje?” Toen de rechercheurs aan zijn deur in Amsterdam aanklopten, wist hij dat ontkennen geen zin meer had. In voorarrest en na zijn veroordeling (zeven jaar in hoger beroep) bezocht ik hem enkele malen als ‘vriend’ in de Leeuwarder Marwei, tot de directie te weten kwam dat ik journalist was en mij verdere toegang weigerde. Het einde van de bezoeken deerde hem en mij niet al te zeer. Die bezoekuren leken veel op ziekenhuisbezoek, gesprekken vlotten niet erg en zijn nogal geforceerd. Thuis met een biertje in de hand was het makkelijker om te praten over zijn liefde voor de Duitse literatuur, klassieke muziek en wat hij voor nieuws geschreven had. Klink was een trouw brievenschrijver. Regelmatig stuurde hij compilaties van foto’s, citaten en krantenknipsels die hem waren opgevallen of waar hij zich aan ergerde, voorzien van uitgebreide commentaren en korte impressies. Toen hij al in Norgerhaven gedetineerd was en ter voorbereiding op zijn aanstaande terugkeer in de maatschappij op verlof mocht, bekoelde onze relatie. Hij had enigszins omfloerst gevraagd of ik een adres wist dat hij kon opgeven voor de weekendverloven. Ik had ‘niet bij mij’ geantwoord. Mijn echtgenote wilde onder geen voorwaarde een moordenaar te logeren hebben. Hij was kwaad. Ik liet hem weten dat het mij geen ruzie met mijn vrouw waard was, laat staan dat ik het type was haar de schedel in te slaan. Eenmaal op vrije voeten hebben we het bijgelegd. Klinkhamer kreeg een uitkering en een huurwoninkje in de Amsterdamse Egelantiersstraat. Een klein, rommelig en wat onverzorgd huisje, overladen met boeken – het huisje van een weduwnaar en beetje kluizenaar op leeftijd. Hij was snel oud geworden, hoewel hij nog maar met mate dronk. Brieven schreef hij nog steeds. Losse notities over de buurt, wat hij had gezien als hij voor de deur op zijn stoel zat, over zijn relatie met een Colombiaanse die hij had aangesproken toen zij langsliep, wat leidde tot een ongemakkelijke, deels door hem betaalde ‘verhouding’. Op 21 januari 2016 werd Klink dood gevonden in dat huisje. Hartstilstand, had de politie gemakshalve bekendgemaakt. Volgens Martijn Meijer, die de boeiende biografie Klinkhamer – Een leven tussen woord en moord had geschreven, had hij zichzelf door het hoofd geschoten. Klink had het zelf meerdere keren aangekondigd; hij wilde zijn aftakeling niet afwachten. Hij zou op 15 maart 2016 79 jaar zijn geworden. Martin Hoogland werd 18 maart 2004 in Hoorn in de namiddag van zijn fiets gesproeid met een automatisch vuurwapen. Ex-politieagent Hoogland was in hoger beroep tot in totaal twintig jaar veroordeeld voor de moorden op drugshandelaar Tony Hijzelendoorn en maffiabaas Klaas Bruinsma, alias Lange Frans, alias de dominee. Het leven van Hijzelendoorn eindigde in een bloedbad in zijn villa in Wilnis; drugsbaron Bruinsma werd in de vroege ochtend van 27 juni 1991 op de stoep voor de nachtclub Juliana’s van het Amsterdamse Hilton neergeknald. Hoogland heeft de moorden nooit bekend. Hij was van mening dat van bekennen nooit iemand wijzer was geworden. Hij vertrouwde zijn ex-collega’s voor geen stuiver. Bij zijn verhoren nam hij nooit koffie – ‘ze konden er weleens een rohypnolletje in doen’ – maar alleen ongeopende blikjes fris. Toen hij werd doodgeschoten, zat Hoogland het laatste deel van zijn straf uit in de open gevangenis van Hoorn, ook alweer om te wennen aan de maatschappij. In de weekeinden mocht Martin weg – het weekeinde voor zijn dood zag hij voor het eerst zijn zoontje voetballen – en doordeweeks mocht hij van vier tot vijf een uurtje naar buiten om een boodschapje te doen. Hoogland was een voorbeeldige gevangene geweest. Weer helemaal clean, veel gesport en hij kookte graag voor zijn afdeling. Hoogland was als agent in Amsterdam-Noord begonnen, maar al snel naar het woeste bureau Warmoesstraat overgeplaatst. Daar gebeurde het allemaal, ook de corruptie en verrotting destijds in het Amsterdamse korps. In de burgerpot, een groep agenten in burger die zich rechercheurs waanden en zogenaamd informatie verzamelden, was het een zooitje geworden. Hoeren en snoeren, drank, coke, verblijfsvergunningen regelen, tips geven voor mogelijke invallen, informatie verkopen, geld aanpakken van illegale Chinese casino’s om de andere kant uit te kijken, stelen van arrestanten, voor een aantal dienders kon het niet gek genoeg. Ik volgde de processen tegen de agenten die in de fout waren gegaan. Uit die tijd kende ik Martin. Toen bureau Warmoesstraat werd schoongeveegd, werd Martin op non-actief gesteld. Hij kon kiezen: eervol ontslag of een uitgebreid intern onderzoek naar zijn financiën, handel en wandel en relaties met onderwereldtypes. Martin koos voor het eerste en kreeg nog een tijdje doorbetaald. Kort na dat ontslag reed Martin in een Jaguar. Die stond niet op zijn naam. En hij stond portier aan de deur van Falcon Crest, een nachtkroeg in de Lange Leidsedwarsstraat. Aan die deur verkocht Hoogland – toen al een goede klant van zijn eigen nering – cocaïne die gretig in de Falcon Crest werd gesnoven. Hoewel Hoogland altijd is blijven ontkennen ook maar iets met de twee moorden te maken te hebben, kon hij of zijn verdediger mr. Jan Boone het tegendeel niet bewijzen. Vrijwel niemand geloofde ook dat hij het níet gedaan zou hebben. Hoogland was een totaal ander type moordenaar dan de moordenaars die ik kende van de familiedrama’s. Hoogland was een crimineel; voor zover hij een geweten had, was die functie niet bijster ontwikkeld, en zijn zeer stevige cocaïnegebruik droeg daar allerminst aan bij. Hoogland was een slimme Amsterdamse lefgozer, alert, aanwezig, assertief en goed voor al dan niet originele oneliners (‘ze zitten niet in de bak voor zweetvoeten’), hij was niet vies van een beetje geweld – niet met de vuist, hij vertrouwde liever op zijn vuurwapen. Toen hij nog in dienst was, zeiden zijn collega’s dat hij ‘’m snel trok’. Hoogland zag het (dienst)pistool als de ultieme vredestichter wanneer zaken uit de hand dreigden te lopen. Na zijn diensttijd klom hij snel op in de hiërarchie van de onderwereld. De ‘Joego’s’ werden in Amsterdam steeds machtiger. Martin leerde Servo-Kroatisch, hij werd meer en meer gewaardeerd als tolk en kenner van de Nederlandse wetten, goed ingevoerd in Amsterdam – door zijn contacten en kennis van het politiekorps – en vertrouwd met vuurwapens. Van een simpele woning in Amsterdam-West verhuisde hij naar een dubbel huis in Oud-Zuid, protserig verbouwd met een overvloed aan marmer, bladgoud en pompeuze meubelen. Alweer niet op zijn naam. Criminelen als Martin stopten pakken geld in verbouwingen. Toen de rechters hem vroegen hoe hij in zijn onderhoud voorzag, zei Martin dat hij altijd goed gespaard had. Martin Hoogland stotterde licht. Niet zo dat de gesprekspartner de neiging kreeg hem aan te vullen, eerder op een manier die iets komisch kreeg omdat hij ermee speelde. “D-da... daar kan ik geen antwoord op geven.” Zijn cocaïnegebruik hielp volgens hem het stotteren onder controle te houden – niet voor niets wordt het witte poeder papegaaienvoer genoemd – maar van controle over de coke zelf was weinig sprake. Ik bezocht hem een keer tegen twaalf uur ’s ochtends. Martin was net op. Hij pakte eerst zijn cocaïnemolentje en een lepel en liep toen naar de wasmachine. Daar hing een Omo-karton van vijf kilo, die had je toen nog. Hij schepte een lepel ‘wasmiddel’ in het molentje, draaide de dope fijn, nam een paar flinke snuiven en begon toen pas met lange tanden aan een geroosterd boterhammetje. “Ja, in zo’n Omo-karton zoeken ze niet snel. Hoewel, als ze je willen pakken, leggen de dienders zelf wel de dope ergens neer om je te kunnen pakken. Ik moet alleen oppassen dat m’n schoonmoeder niet snel even een wasje tussendoor doet. D-d-dat wordt dan een duur wasje. Zeg Ton, jij weet nogal veel. Weet jij waar ik lange tafels kan huren?” “Hoezo, Martin?” “Ik wil graag giraffe eten met de kerst.” Ja, humor had Hoogland wel. Maar iets anders dan moppen tappen of over koetjes en kalfjes praten zat er niet in. Hij wist dat ik hem alleen maar wilde uithoren. Zeker toen hij in eerste instantie op vrije voeten was gesteld, in afwachting van het hoger beroep dat het OM had ingesteld. Mr. Jan Boone had bij zijn eerste zaak het wat magere bewijs en de getuigenissen getorpedeerd. En Martin mocht naar huis. Martin liet niets los. Ik bleef het proberen. Toen hij eenmaal vastzat, wilde ik op bezoek komen, niet als journalist, daar zou ik nooit toestemming voor krijgen, maar als ‘vriend’. Eerst zei Martin ja, maar al snel nee. Hij vroeg voor mij geen toestemming aan; het had geen nut, liet hij weten, hij zou toch niets vertellen. “Je moet maar wachten tot we allebei in het bejaardentehuis zitten, Ton.” Dat bejaardentehuis heeft hij niet gehaald. Een moordenares, Marie uit Lichtenvoorde, heb ik op schoot gehad. Dat is niet gebruikelijk. Bij de reconstructies die ik in de loop der jaren heb geschreven, had ik soms het gevoel dat ik, omdat je zoveel spit en wroet in de levens van daders en slachtoffers, bijna bij hen op schoot zat, niet andersom. De moord van Lichtenvoorde was de eerste reconstructie van een familiedrama die ik schreef voor de Haagse Post. De aanleiding was een klein krantenberichtje in de zomer van 1979. In de kruipruimte van een woning in Lichtenvoorde was het lijk van een man aangetroffen, overdekt met een laag gips en cement. Martie Polman, die al sinds januari niet meer in het dorp gezien was. Martie was getrouwd met Marie. Ze kregen zeven kinderen, drie meisjes en vier jongens. Martie zoop als een ketter. Drie keer per dag dronken was normaal. ’s Ochtends van bed af aan het bier, naar de kroeg, dutje, ’s middags weer, dutje, ’s avonds nog eens stevig op pad met zijn maten uit het woonwagenkamp, tot diep in de nacht naar Duitse kroegen. Martie, ooit een vrolijke, hardwerkende man, was verworden tot een tirannieke, zwaar verslaafde alcoholist. Zijn kinderen moesten hem soms stevig in bedwang houden als een delirium hem overviel, anders zou hij trappend en stuiptrekkend zijn hoofd stuk bonzen aan de vloer of de verwarming. Marie was al een keer weggelopen bij Martie, maar toch weer teruggekomen omwille van haar kinderen. Op zondagmiddag 21 januari 1979 was het bier op en Martie eiste geld van Marie om te kunnen drinken. Martie viel Marie aan; die vluchtte naar de keuken. Voor zijn twee oudste zoons was de maat vol. Ze sloegen hun vader bewusteloos. Marie pakte een sjaaltje en wurgde het laatste restje leven uit haar echtgenoot. Het zeil in het halletje werd teruggerold, en Martie werd ter kruipruimte besteld. Het vroor, het was hartje winter. Toen het lijk begon te stinken, begroeven de zoons hun vader onder gips en specie. Alle kinderen wisten het, behalve de oudste dochter, want die was die zondag niet thuis. Zij hoorde de waarheid pas toen de politie voor de deur stond. Omdat zij de lieveling van Martie was – zij was de enige die hem nog wel eens tot rede kon brengen – had niemand haar in het complot betrokken. Het gezin leefde maanden voort boven het lijk van hun vader. Als mensen vroegen waar Martie toch was, zeiden ze dat-ie vast wel weer met de kermis zou komen opdagen, Martie was al eens meer een tijdje de hort op geweest. Pas in de zomer, toen schoonmoeder aan de oudste zoon Willie vroeg waarom haar dochter toch zo stil was en er zo slecht uitzag, brak Willie. Hij huilde en vertelde zijn schoonmoeder dat haar dochter en hij met een groot geheim rondliepen. Toen ik in Lichtenvoorde rondliep, zaten moeder en de twee oudste zoons vast, die kon ik niet spreken. De rechtbank in Zutphen vonniste Marie mild tot anderhalf jaar. De eis van het OM was vier jaar. De zoons kregen allebei een halfjaar. Marie zat haar straf uit in de vrouwentoren van de Bijlmerbajes. Daar ben ik een aantal jaren Sinterklaas geweest. Theo Lammers, die op de kleuter- en lagere school van onze kinderen een van mijn Zwarte Pieten was, was in het dagelijks leven ontspanningsleider in de vrouwentoren en organiseerde daar van alles, zoals ook het Sinterklaasfeest. De vrouwen kwamen opgedoft en in hun mooiste kleren naar Sint en zijn Pieten in de recreatiezaal. Cadeautjes van het Leger des Heils, joelen en fluiten naar de Pieten en daarna dansen. Voor zij weggestuurd werden, mochten Sint en Pieten het bal openen. Maar niet voordat Sint had gesproken. Vaste grappen waren: “Tussen de pepernoten zitten per ongeluk een paar bolletjes hasj. Wanneer jullie die vinden, wil je ze dan direct bij de leiding inleveren?” “O, o, wat krijgt de Sint weer een mooie dame op schoot. De Sint is heel oud, maar toch voelt hij iets hards groeien.” De Sint stond op en trok zijn albe en tabberd omhoog. Daaronder droeg de bisschop een riem met allerlei vijlen. Plat, maar hilarisch succesvol. Natuurlijk had Sint het grote boek met daarin wat notities van de bewaarsters. Dat X misschien eens wat geduldiger moest zijn. Dat Y zo’n mooie trui gebreid had. Marie moest ook naar voren komen bij de Sint. Ze viel op tussen de vele bijna in gala opgetutte vrouwen. Je kon zien dat het een mooie vrouw was geweest; nu was zij door het leven geslagen, moe, een beetje grauw, zonlicht in de Bijlmerbajes was zeldzaam. Ze kwam. Een heel emotioneel gevoel gaf mij dat. Zonder dat zij het flauwste idee had, zat er iemand op mijn schoot van wie ik zo veel wist. Haar afkomst, haar familie, hoe zij als jong meisje was, als moeder, als vrouw van een tiran, als ‘moordenares’. Marie moest ik prijzen. Zij had zo goed voor het parkietje van haar buurvrouw gezorgd toen deze in de isoleer had gezeten. Marie kreeg het standaard cadeautje, zong nog een regeltje ‘Dank u Sinterklaasje’ en ging weer naar haar plaats. Ik zag haar later niet dansen. Het duurde nog twee dagen voor de lichamen van het echtpaar Schuiten in Sneek werden gevonden. Eerst was dinsdag 22 augustus 1995 de auto van Jim Schuiten onbeheerd aangetroffen nabij het dorpje IJsbrechtum. Kort daarop zijn portemonnee, die lag in een afvalbak bij parkeerplaats De Wâlden. De politie kreeg geen gehoor per telefoon, agenten namen een kijkje bij het huis aan een jachthaventje, zagen niets opmerkelijks en keerden onverrichter zake bureauwaarts. Toen de werkster op woensdagochtend de voordeur gesloten vond en achterom naar de achterdeur liep die wel open was, zag zij Jim Schuiten op de vide liggen in een plas geronnen bloed. Pas toen de lijkschouwer en de technische recherche arriveerden, werd Jannie Schuiten in de slaapkamer gevonden. Het echtpaar was op beestachtige wijze afgeslacht, beide lichamen telden elk meer dan dertig messteken, bloedspatten zaten tegen het plafond en de ramen, de dader moet in moordende waanzin op hen hebben ingehakt. Jim en Jannie hadden een wat verlopen verhuurbedrijf voor plezierjachtjes weer tot bloei gebracht. Een van hun trouwe en al jarenlang vaste medewerkster was Marijke Meijer. Zij maakte de boten schoon voor nieuwe huurders, controleerde bedden, bestek en keukengerei. Marijke was getrouwd met Richard C., een inmiddels genaturaliseerde Chinees uit Singapore. Richard was ziekelijk jaloers, zelfs als zijn vrouw opgemaakt – zij ging nooit onverzorgd de deur uit – naar de supermarkt ging. Richard werkte eerst in diverse Chinese restaurants en kreeg vervolgens een baan in de keuken van het ziekenhuis in Sneek maar zonder de status en het salaris van kok; hij had niet de vereiste papieren. Het stak hem, hij werd met de jaren moeilijker, agressief soms, zijn jaloezie werd erger. De ruzies liepen zo hoog op dat Marijke vroeg of hij wegging. Ze wilde scheiden, of op zijn minst een adempauze. Hij bedreigde Marijke met in elke hand een koksmes en verkrachtte haar. Marijke dook onder toen zij de kans zag weg te komen. Jim Schuiten reed haar naar een opvanghuis. Vanaf dat moment groeide de haat van Richard naar de familie Schuiten; zij hielden zijn vrouw bij hem vandaan. Hij verdacht Marijke er ook van een verhouding te hebben met haar baas. Na hun scheiding zocht hij Marijke toch weer op en probeerde haar neer te steken. Marijke deed aangifte, Richard kreeg drie jaar wegens veelvuldige verkrachting en poging tot moord. Ten tijde van de moord op het echtpaar Schuiten had Richard C. in Bankenbosch gedetineerd moeten zijn. Dat was hij niet. In mei was hij niet teruggekeerd van weekendverlof. Wanneer iemand niet terugkomt, moet er naar hem gezocht worden. Op het opgegeven adres voor dat weekendverlof was Richard niet. Helaas gaan dan bij een dader met grote kans op recidive, zoals zo vaak, geen extra alarmbellen rinkelen. Hij werd opgenomen in het opsporingsregister. “Die komen we dan nog weleens tegen bij een verkeerscontrole of zo,” is dan de gemakzuchtige houding van justitie en politie. Er lijkt weinig bewijs te zijn tegen Richard C. Zijn alibi is vaag. In de nacht van de moord zou hij in Groningen bij een vriend op de bank hebben geslapen. Op de plaats delict is een horloge gevonden dat van hem was, maar dat hij naar eigen zeggen al een tijdje kwijt was. Een van zijn zonen herkent het horloge en vertelt ook dat zijn vader nog in Bankenbosch overliep van wraakgevoelens. Een gevonden haar is mogelijk van Aziatische herkomst, maar de zekerheid daarvoor komt niet boven de laagste trede. Richard krijgt een ‘staart’, hij wordt getapt en gevolgd. Als hij aan een kennis vraagt het tv-programma Opsporing verzocht, waarin aandacht wordt gevraagd voor de dubbele moord in Sneek, op te nemen, pakt het arrestatieteam hem op. Het bewijs is zo mager dat zijn advocaat ontslag uit voorlopige hechtenis vraagt en krijgt. Hij moet wel terug naar Bankenbosch. Je zou denken dat justitie dan haast maakt om het proces nog voor zijn vrijlating uit Bankenbosch af te wikkelen. Dat lukt niet: de deur gaat in januari 1996 open voor Richard en hij pakt zijn oude leventje in Groningen weer op. Jointje roken, casino, videootje, wat rommelen in de dopehandel met mensen die hij kent uit de bak. Pas op 2 mei is het proces in eerste aanleg. De rechtbank veroordeelt Richard C. tot acht jaar. Het lijkt een zwaktebod, zo van: ‘omdat het bewijs niet zo hard is, geven we hem maar niet de volle laag’. Richard gaat in hoger beroep en blijft daardoor op vrije voeten. In die tussentijd spreek ik Richard in Groningen. Ik vond hem door aan te kloppen bij Singapore-Chinezen die zowat elke dag samenklonterden en thee dronken bij de V&D. Men kende hem. Ze zouden het vragen, ik kon terugkomen om het resultaat te horen. De andere dag kreeg ik een adres en een tijdstip. Het leek een cliché uit een B-film. Enkele ondoorgrondelijke, zeer beleefde Chinezen – de hoofdbewoner serveerde thee, een oudere man werd op mijn vragen eerst in het Chinees geraadpleegd voor Richard antwoord gaf. Natuurlijk had Richard de moorden niet op zijn geweten. Hij was helemaal niet jaloers; van wraak nemen was geen sprake. En hoe had hij nou zijn vrouw kunnen verkrachten met in elke hand een mes? Hij pakte twee messen uit de keukenla en ging staan, zwaaiend met de messen. Dan had hij toch geen handen meer vrij? Nee, Richard is heel bedroefd. Zelfs als hij onschuldig wordt bevonden, en onschuldig is hij, zal iedereen hem blijven aankijken en zeggen: dat is een moordenaar. Niemand kan voelen wat hij voelt. Hij heeft niet eens genoeg geld om terug te gaan naar Singapore. Natuurlijk had ik niet verwacht dat Richard zou bekennen, dat hij in tranen zou uitbarsten vanwege zijn afschuwelijke daad. Maar ik wilde hem zien, hem in de ogen kijken, uit vergaande beroepsnieuwsgierigheid en omdat ik er een eer in stelde om hem te vinden en te spreken. Dat was toch een stukje van de legpuzzel. In hoger beroep kreeg Richard achttien jaar. Hij wachtte de uitspraak niet af en vluchtte. Pas in november 2009 werd C., inmiddels 56 jaar, in Maleisië opgepakt en omdat hij een Nederlands paspoort had, op een vliegtuig gezet om hier zijn straf uit te zitten. Dat advocaten een slechte jeugd opvoeren om bij de rechters medelijden met hun cliënten op te wekken is zo vaak vertoond dat het bijna een lachertje wordt. Er zijn heel veel mensen met een traumatische jeugd die niet naar mes, pistool, gif, of koevoet grijpen. Toch, als ik terugkijk, zat aan de daders over wie ik schreef allemaal wel een steekje los, of ze hadden deuken in hun jeugdige ziel opgelopen. Voor slachtoffers gold hetzelfde trouwens. Hannie Klinkhamer verloor haar moeder toen ze negen jaar oud was; haar psychotische vader sloeg haar moeder met een hamer de hersenen in. Klinkhamer zelf had een tumultueuze jeugd achter de rug. Zijn moeder trouwde met de groenteboer die aan de deur kwam waar zij, een Duits-Oostenrijks meisje, als dienstertje werkte, maar kreeg een kind van de dorpsveldwachter en werd uit huis gezet. De oorlog overleefde ze als ‘moffenhoer’, Klinkhamer werd op de trein naar Oostenrijk gezet, kwam weer terug bij zijn kaalgeschoren moeder die de hoer speelde om in leven te blijven. Richard schreef: “Zij had alleen haar vagina nog.” Richard verhuisde nog een paar keer, woonde ook nog bij de weduwe van zijn biologische vader tot zij op een morgen dood voorover viel in haar bord pap. Uiteindelijk belandde hij toch weer in het gezin van de groenteboer Klinkhamer, tot hij naar het Vreemdelingenlegioen vertrok. Marie uit Lichtenvoorde was thuis de zondebok die niets goed kon doen in de ogen van moeder. Haar zusje Hermien was het oogappeltje; Marie werd door haar moeder bijna als een slavin behandeld. Vrijwel al het huishoudelijke werk kwam op haar neer. Marie was blij toen ze trouwde. Linda Läckner heeft haar vader nooit gekend; hij verliet haar moeder toen zij in verwachting van Linda was. Over de jeugd van de Chinees-Nederlandse Richard C. in Singapore is mij niets bekend. Martin Hoogland had de achternaam van zijn pleegvader overgenomen. Met zijn biologische vader, die hij pas vele jaren later leerde kennen, had hij geen band. Of de volgens stottertherapeuten bij stotteraars voorkomende zelfhaat zijn gewelddadige karaktertrekken heeft versterkt, blijft een vraagteken. Hoogland weigerde alle ‘zieleknijperij’.

Onderwerpen