Spring naar de content

Dutch Design in de eeuw van Rembrandt

Vloeiende vormen en  fantasiefiguren. Het zijn kenmerken van de zogenaamde kwabstijl, een decoratieve stijl uit de tijd van Rembrandt. Afkomstig uit Nederland verwierven de veelal zilveren voorwerpen uit deze stijl een heuse cultstatus in Europa. Conservator Reinier Baars van het Rijksmuseum geeft ons een rondleiding door de expositie KWAB.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nico Hofstra

Zilveren kannen, rijkversierde schalen en sierlijke motieven op grote stukken leer. Hierin ontdekt men rimpelige gezichtjes, mythische figuren of wilde dieren. Deze figuren lijken te baden in kwabbige stromen zilver. Een deel van de tentoongestelde zeventiende-eeuwse stukken zijn onderdeel van de collectie van het Rijksmuseum, zoals een vergulde kan van de Utrechtse zilversmid Adam van Vianen. Voor andere stukken moest conservator Reinier Baarsen onder meer naar Zweden, Engeland en de Verenigde Staten.

Van de zolder

Baarsen loopt naar een vitrine en vertelt: “Dit is een ongelooflijk, bijna griezelig en wonderlijk stuk uit de zeventiende eeuw.” Hij wijst naar een rechthoekig afgescheurd stuk leer. De kleur is groen en heeft een motief van vrij onduidelijke kwabben, waardoor je er lang naar kunt kijken en je er steeds nieuwe details in kunt ontdekken.

Baarsen vond het rafelige stuk leer op de zolder van Kasteel Skokloster, gelegen tussen Uppsala en de Zweedse hoofdstad Stockholm, waar het materiaal ietwat in de vergetelheid was geraakt. Achter de vitrine hangt een imposant fragment uit de staatsieslaapvertrekken van het kasteel. Van een afstandje lijkt het een Chinese draak, maar wie beter kijkt ziet groene bladeren, rode rozen, tulpen in verschillende kleuren, schelpen, parels en een adelaar die deze schat onder zijn vleugels lijkt te slaan. “Stel je voor dat je met dit motief een hele muur bekleedt,” zegt Baarsen, “dan is het alsof je Duizend-en-een-nacht binnenstapt.”

Metropolitan Museum

In de vitrines verderop staan meerdere zilverwerken, onder meer een kleine kan van de Utrechtse zilversmid Adam van Vianen uit 1619. Het deksel heeft de vorm van een vis en de hals dat van een man met een baard. Waar de gedetailleerde haartjes van deze baard ophouden, begint een voorstelling van de mythische Romeinse soldaat Marcus Curtius. Baarsen moest ervoor naar New York.

“Drie jaar geleden was deze kan in bezit van particulieren,” vertelt Baarsen. “Zij hadden het ondergebracht bij een bank, waar ik het voor het eerst in mijn handen mocht houden. Of we het eens voor een tentoonstelling mochten lenen, vroeg ik. Daar moesten ze over nadenken. Ik kreeg de indruk dat de kan ooit eigendom was van een overleden familielid en daarna in handen kwam van een aantal erven. Altijd lastig om dan beslissingen te maken. Uiteindelijk besloten zij het, nog niet zo lang geleden, te laten veilen.” De kan werd aangekocht door het Metropolitan Museum in New York voor ongeveer vijf miljoen dollar.

De tekst loopt onder de foto verder.

Kan met deksel, Adam van Vianen, 1614.

In de naastgelegen ruimte staat een zoutvat met kleine gouden jongetjes op zilveren dolfijnen, het geheel rustend op drie schelpvoeten. Deze schelpen zijn later toegevoegd om te dienen als sokkel, maar ze zijn voor deze tentoonstelling wegwerkt door een omhulsels. “We wilden dit werk laten zien zoals de maker, Johannes Lutma het in 1648 had bedacht.” En hoe Lutma (een vriend van Rembrandt) het voorwerp had bedacht is in dit geval goed na te gaan, aangezien het ontwerp bewaard is gebleven.

Baarsen moest voor dit stuk afdalen in een zilverkelder in Londen, waar het vat omringd lag door poetsdoeken. Het voorwerp wordt namelijk nog jaarlijks gebruikt door het nog bestaande vissersgilde ‘Worshipful Company of Fishmongers’, waaraan het kort na vervaardiging cadeau werd gedaan.

Krankzinnig

In de naastgelegen ruimte staan geen kleine zilveren gebruiksvoorwerpen meer. Hier staan grote, gouden hekwerken met een gewicht van meer dan zeshonderd kilo. Eigenlijk krankzinnig, zegt Baarsen, met name omdat hij ze technisch gezien een stukje verderop in de stad kon afhalen.

Deze koorhekwerken zijn afkomstig uit de Nieuwe Kerk en de Oude Kerk in Amsterdam. De rijkversierde gouden hekken zijn in ca. 1654 gemaakt naar een ontwerp van Johannes Lutma en zijn onderdeel van het twaalf meter lange kerkkoor. Baarsen: “Deze hekken zijn uiteraard altijd te bezichtigen in de kerk. Wij hebben ze uit hun vaste omgeving gehaald, waardoor de individuele stukken meer centraal staan. Hier kijken bezoekers er hopelijk met een andere blik naar.”

Adam van Vianen

Het topstuk van de tentoonstelling is de zilveren kan van Adam van Vianen. Hij maakte dit stuk in 1614 in opdracht van het gilde van Amsterdamse zilversmeden. Het moest een monument worden voor zijn overleden broer, de zilversmid Paulus van Vianen, die werkzaam was geweest aan het Praagse hof van Rudolf II.

De kan wordt gedragen door een aapje dat gehurkt vooroverbuigt. Het hengsel bestaat uit lange gouden haren, dramatisch voorover hangend en afkomstig van een vrouwelijk figuur dat haar handen voor haar ogen houdt. Het is een stuk, vindt Baars, om in je handen te houden, voorzichtig rond te draaien en er langzaam alle details van te ontdekken.

Cultstatus

Het voorwerp bereikte een zekere cultstatus in de eeuw van Rembrandt, waar het op schilderijen werd afgebeeld door schilders als Pieter Lastman, Adriaen van Nieulandt en Thomas de Keyser. Rembrandt zelf had een afgietsel van de kan en op zijn schilderijen zien we soms sporen van de kwabstijl, bijvoorbeeld op het schilderij De Heilige Familie uit 1646.

Adam van Vianen zou de kan als een geheel gesmeed hebben, zonder er losse onderdelen aan vast te solderen. Bijzonder, zeggen metaalrestaurateurs Ellen van Bork en Joosje van Bennekom. “Dit betekent dus dat Van Vianen een vlakke, zilveren plaat heeft genomen en deze helemaal met ponsjes en hamertjes gevormd heeft tot deze bizarre vorm,” vertelt Van Bork. Samen met Van Bennekom deed zij onder meer röntgenonderzoek naar het voorwerp. Zij konden geen enkel spoortje ontdekken van enige soldeernaden.

Het moet een langdurige klus zijn geweest, denken Van Bork en Van Bennekom. Moderne zilversmeden maken tegenwoordig gebruik van lasapparaten en soldeerbouten. Van Vianen maakte zijn kan op een smidsvuur in ongeveer drie tot vijf maanden tijd. Verder is de basis van het vak niet erg veranderd, maar een dergelijke vrije manier van werken, zoals Van Vianen dat deed, zien we tegenwoordig nauwelijks meer voorbij komen.

De tentoonstelling ‘KWAB, Dutch Design in de eeuw van Rembrandt’ is te zien tussen 30 juni en 16 september in het Rijksmuseum in Amsterdam.