Spring naar de content
bron: L'Equipe, Jeroen Wielaert

Ouderwets Tourwatchen voor beginners

De Tour de France heeft Frankrijk jaarlijks drie weken volledig in haar greep. Tourkenner en journalist Jeroen Wielaert reist de renners drie weken lang achterna en vertelt u in zijn Tourkronieken het verhaal achter de Ronde.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Jeroen Wielaert

Op weg naar de start in Millau kwam Eric Vanderaerden aanlopen, een telefoon aan zijn oor, zijn gezicht geplooid. We knikten beleefd, als heren. Direct dacht ik aan vroeger, toen alles anders was en Vanderaerden nog ‘ne pallieter van een Vlaamse coureur’. Hij kon zich misdragen als de betere rockster. Hij had zijn beste dagen bij Panasonic, onder Peter Post en daarna bij Buckler en WordPerfect, onder Jan Raas. Hem te beteugelen, het was ondoenlijk.

Luistert u liever de hele kroniek? Jeroen spreekt iedere aflevering in. De tekst loopt hieronder door.

Op straat in Millau ging de film draaien over een emmer water die ergens van boven uit een rennershotel over me werd leeggestort, tal van Touren geleden. En dat soigneur Ton van Engelen zei: “Heb je nog geluk gehad dat het Vanderaerden niet was, anders was er zeker nog een televisie achteraan gekomen!”

De Tour is een film die permanent in reprise gaat, met wisselende renners en volgers in een rollercoaster aan verhalen die uit het archief van de herinneringen zijn op te halen als de dag van gisteren – ook je eigen petit mémoires. Zo is het ook met de wel of niet spannende plots, de gekende scenario’s en de bergdecors die het altijd weer het beste doen.

Philippe Brunel in de salle de presse. Beeld:

Op de rustdag voor de slotweek zullen onder de oude kasteelmuren van Carcassonne nieuwe complottheorieën worden doorgenomen, die sterk lijken op de speculaties van toen, met de waarheden die in Parijs niet meer te weerleggen zijn. Het wordt allemaal geschreven in de salle de presse. Zelden wordt het nog luchtig op de hak genomen. Zoals vroeger.

Na de vorige rustdag stond in L’Équipe een pakkend interview van Philippe Brunel met de nog immer gelukkig in leven zijnde Jacques Augendre, de 93-jarige oud-verslaggever van L’Équipe en archivaris van de Tour, met 55 edities op zijn conto.

Een van zijn grote herinneringen was het lidmaatschap van de bemanning van de fameuze rood-witte Peugeot 404, voiture presse 101, bestaande uit Augendre, Pierre Chany en Antoine Blondin.

In dit trio hield Jacques de feiten bij, werkte Pierre aan het sierlijke, grote verhaal en sloeg Antoine aan het fabuleren, in kronieken vol woordspelingen en ontleningen aan de klassieke en moderne oudheid van letteren en film. Zo werd de salle de presse een literaire Olympus, waarvandaan de Tour zonnig geblondineerd werd.

Augendre vertelde er vol liefde over. Hij wist dat Blondin na een zitting over Proust zijn gehoor had geantwoord op de vraag wat hij het liefst wilde als schrijver: “De Tour de France volgen.” De mensen waren stomverbaasd.

Het was in de vroege jaren vijftig, even na de Tweede Wereldoorlog. Blondin begon in 1954 in de Pyreneeën, hij had de Grand Départ van Amsterdam gemist. Als hij er wel vanaf het begin bij was geweest had hij wellicht geschreven: “Ik heb de coureurs langs de Amstel vandaan zien rijden en daarna heb ik er heerlijk van gedronken.”

Beeld:

Blondin werkte vaardig aan een reputatie als vagebond. Ze noemden hem de ‘gentleman fermeur’, omdat hij als laatste cafés en nachttenten uitliep en sloot en pas vroeg in de morgen terug kwam in het hotel.

In de eerste helft van de etappe legde hij zich te slapen in de auto, zijn zonnebril op. Na het ontwaken gaf hij literaire les aan de sportverslaggevers. Van Blondin leerde Chany menselijke kleur aan de renners te geven, vol psychologische verdieping. Philippe Brunel is een latere leerling van die school.

Blondin kende het writersblock van de Tour. Over dat leed noteerde hij: “Het is een gele trui, blauwe angst en een wit vel papier.” Voor het schrijven verontschuldigde hij zich voor een gang naar een bar met teksten als: “Excuseer me, ik ben even absint.”

Blondin doopte letterlijk een pen in een potje inkt, merk Waterman. Dan schreef hij over Eddy Merckx: “Un barbare, numéro Hun, comme le proclame son dossard.” Woordspel met het rugnummer een, schier onvertaalbaar in het Nederlands.

Legendarisch is het verhaal dat Blondin in zijn drankzucht zelfs van zijn inkt heeft gedronken. Jacques Augendre vertelde Brunel hoe het werkelijk gegaan is, toen, in Bordeaux, in Hotel Splendid waar directeur Jacquet Goddet zijn mensen van L’Équipe om zich heen wilde hebben.

Blondin had een kartonnetje met Saint-Émilion-wijn op zijn kamer aangetroffen en zijn collega’s uitgenodigd: “Kom op jongens, drinken! Mijn kamer is een El Dorado geworden!”

Onder het vorderen van het samenzijn vergiste Blondin zich. In plaats van zijn glas nam hij een slok uit zijn inktpot. Direct spuwde hij het uit. De muren zaten onder. Hij sliep niet, die nacht, uit diepe schaamte. Hij wilde het hotel uit kruipen.

In plaats daarvan trof hij Goddet aan de balie, de volgende ochtend. De Tourbaas zei: “Zeg Antoine, zijn pastis en witte wijn niet meer genoeg voor je? Drink je tegenwoordig ook al inkt?”

Blondin kreeg meteen zijn scherpte terug. Hij antwoordde direct: “Hoe moet ik anders copy pissen?”

Brunel overwoog in zijn zitting met Augendre dat de journalistiek voor Brunel niet meer dan een alibi was, omdat hij vooral zocht naar menselijke warmte. Dat beaamde de oude Jacques: “Absoluut. Antoine hield ervan om te zeggen dat hij in juli woonde in een auto, dat voiture 101 zijn zomerhuis was.”

Blondin was een trieste clown, herinnert Augendre zich, vol liefde. “Drie dagen voor het einde kreeg hij de blues. Dan wist hij dat hij weer een jaar moest wachten op de volgende Tour. Een jaar vol geduldig ongeduld.”

Beeld:

Mollemalaise

Mijn nieuwe voiture de presse heeft het nummer 1105. Ik rijd alleen, vol mijmeringen over de eindigheid der dingen, vrolijk toegejuicht door mensen die de Tour en het leven vieren. Dat geeft lichtheid in een verhitte etappe met de Mollemalaise van een derde plaats.

Ik heb dit opgeschreven in een Bar-Brasserie in Carcassonne, onder het nuttigen van witte wijn. Buiten het terras stond een Skoda van L’Équipe. Ik kom Philippe Brunel nog steeds graag tegen in de perszaal. Als debutant van 1976 heeft hij Blondin nog meegemaakt, totdat de oude chroniqueur uit de salle de presse verdween. Hij voelde zich een oude gast op zijn eigen feestje. Ik blijf nog even, ook omdat de Tour goed is tegen de blues.

Lees en luister hier alle Tourkronieken van Jeroen Wielaert.

Onderwerpen