Spring naar de content
bron: Uitgeverij Prometheus

Jean Pierre Rawie: ‘Het is verschrikkelijk, dat ge-engels’

Het mag gerust het best bewaarde geheim van Groningen heten: het proza van dichter Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 1951). Een deel wordt wekelijks afgedrukt in Dagblad van het Noorden. Voor Rawie’s lezers buiten de provincie is er vanaf donderdag de bundel Verstrooid van schoot.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Kevin van Vliet

Waar gaat uw proza eigenlijk over?
‘Ach, over van alles en nog wat. Over een verzoek dat ik kreeg van de Groninger universiteit, bijvoorbeeld, om een betoog te houden over mijn werk in het Engels. Dat verzoek wees ik af. Ik schreef erover in Dagblad van het Noorden, een krant die normaal gesproken niemand buiten Groningen leest, maar die column is viraal gegaan, zoals dat heet. De reacties erop… je weet niet wat je leest. Iemand schreef: ‘wat lult die Rawie nou. Taal veranderd.’ En: ‘hij kan zeker geen Engels.’ Het zal niet lang meer duren voordat iedereen denkt dat zo’n zin goed Nederlands is.
‘Zo’n column helpt overigens niets. Ik was onlangs bij het afscheid van de voorzitter van het college van bestuur van onze universiteit. Geheel in het Engels. De ambassadeur van Zuid-Korea sprak en de hele zaal vroeg zich af of die man nu een soort Engels sprak of zich uitdrukte in zijn eigen bloemrijke moedertaal. Er was geen woord van te verstaan. Het is verschrikkelijk, dat ge-engels.’

Hoe ziet een schrijfdag van u eruit?
‘Ik ben zeven jaar geleden getroffen door een beroerte en het meest opvallende gevolg daarvan is mijn dagindeling. Vroeger stond ik zo tegen twaalf uur op, correspondeerde en schreef, en dan was het alweer borreltijd. Nu sta ik om een uur of zeven op, en ben ik al om een uur of twaalf klaar met wat ik die dag gesteld had. De rest van de tijd gebruik ik to improve my mind. En om een slaapje te doen. En vijf uur is het borreltijd. Dat houd ik toch wel in ere. Het is geen anderhalve liter jenever meer per dag, maar toch wel een paar glazen wijn.’

Waar schrijft u mee?
‘Een computer. Dat ding kan overigens meer dan ik ermee kan.’ Een laptop van het merk Acer, bij nadere inspectie door uw verslaggever. ‘Mijn rechterhand is de fijne motoriek verloren door die beroerte. Zelfs een wijnglas til ik tegenwoordig met links op. Een handtekening zetten kan ook niet langer, daar heb ik nu een stempel voor. Ik had een heel mooi handschrift.’

Doet u aan mythevorming?
‘Nee hoor, ik ben gewoon mezelf. Dat is al erg genoeg. Het is niet zo dat ik de dingen ineens heel anders ga doen zodra ik alleen ben. Ik voel mij bijvoorbeeld erg onaangenaam in wat men vrijetijdskleding noemt. De reden van mijn kledingkeuze is dezelfde als de reden dat ik mijn gedichten in een heel strakke vorm schrijf. Het is een kwestie van vormgeving.’

Welke tegenslagen kreeg u te verduren tijdens het schrijven?
‘Geen.’

Hoeveel verdient u nu met dat proza?
‘We gaan het niet over geld hebben. Laten we zeggen dat ik redelijk van mijn pen kan leven.
‘Ik gaf tot voor kort ook nog weleens een lezing en daar wordt over het algemeen wel goed voor betaald. Anders kom ik ook niet. Dat is niet alleen uit winstbejag hoor. Als je het voor minder doet dan een redelijke prijs, dan waarderen ze je komst niet. Een collega van mij – ik noem zijn naam niet – kreeg ooit te horen: ‘Kan het voor wat minder, dan houden we wat over voor de echt grote namen.’ Bij die mensen wil je gewoon niet horen.’

Welke schrijvers schaart u onder uw vrienden?
‘De meesten zijn dood, alsook de mensen wier oordeel ik belangrijk vond. Willem Wilmink, Karel van het Reve, Gerard Reve, Marko Fondse, noem maar op. Ach, wat zou ik Karel van het Reve graag over Poetin horen…
‘De uitgeverij zit nu te zeuren om een persoon die ik de eerste bundel zou willen aanbieden. Ik kan niemand bedenken. Met Connie Palmen en Adriaan van Dis ga ik vriendelijk om, en met Jan Boerstoel. Hij is wel een goede vriend trouwens. Maar die poëzie is een raar wereldje hoor. Ik ken de afgunst die er heerst. Als je een beetje succes hebt, is het al gelijk mis.’

Tot slot: op het huis van welke schrijver zou u wel een precisiebombardement willen laten uitvoeren?
‘Ik heb niet zo’n grondige hekel aan andere schrijvers, al zijn er wel een heleboel mensen met wie ik het contact liever mijd. Ik vind dat je op mijn leeftijd geen enorme ruzies meer moet maken. Bovendien: niemand dwingt je te lezen van een schrijver die je niet wilt lezen.’