Spring naar de content
bron: ANP

Het calimerocomplex van de Grote Poëzieprijs

De jaarlijkse Grote Poëzieprijs – de reïncarnatie van de VSB Poëzieprijs – is met haar prijzengeld van 25.000 euro het financiële summum voor de Nederlandstalige dichter. Vanwege financiële nood bij de organisatie moet aan de hoogte van die beloning een einde komen, vinden vier uitgeverijen. De organisatie vindt dat op haar beurt weer geen goed idee. Wat nu?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Robbert van Rijswijk

Sinds dit jaar moeten uitgevers 75 euro betalen per ingezonden bundel. Alleen dan maakt de bundel kans op de prijs voor de beste dichtbundel van het jaar. Startgeld betalen om mee te dingen naar een literatuurprijs is tamelijk bijzonder. Deze uitzondering valt te wijten aan de financiële problemen van de organisatie van de Grote Poëzieprijs. Deze begonnen toen het VSB-fonds zich vorig jaar terugtrok als hoofdsponsor van de prijs.

Voor kleine of in poëzie gespecialiseerde uitgeverijen is 75 euro per bundel echter veel geld, zo blijkt uit het protest van vier uitgevers – te weten Carl de Strycker (Poëziecentrum), Leo Peeraer (Uitgeverij P), Jurgen Maas (Uitgeverij Jurgen Maas) en Nanne Nauta (Uitgeverij crU). Zo stuurde Uitgeverij P vorig jaar nog 12 dichtbundels in. Eenzelfde opportunisme zou Uitgeverij P dit jaar maar liefst 900 euro kosten. Terwijl met poëzie haast geen geld te verdienen valt. Nog meer kosten gaan de vier protesterende uitgevers te ver. Hun bezuinigingsvoorstel is daarom: verlaag het prijzengeld van 25.000 euro naar 15.000 euro. “Nog steeds een prachtige geldsom die geen dichter zal weigeren.”

Een vrij absurd voorstel dat de vier uitgevers zeker niet siert. Nee, geen dichter zal het prijzengeld weigeren. De dichter verdient al zo weinig met de poëzie. Of zoals uitgever Menno Hartman (Uitgeverij Van Oorschot) de hoogte van het prijzengeld eerder dit jaar verdedigde: “Het is een hulpmiddel om ervoor te zorgen dat het genre heel serieus genomen blijft worden. Waardering voor een dichter die verder eigenlijk nooit wat verdient.”

Maar, toegegeven, ook kleine uitgevers hebben het financieel niet makkelijk en een paar honderd euro is voor hen kennelijk veel geld.

Wat kost het organiseren van zo’n poëzieprijs dan?
Opvallend is dat de bekostiging van de Grote Poëzieprijs – na een intensieve zoektocht – is overgenomen door maar liefst zeven fondsen en organisaties, waaronder de letterenfondsen van Nederland en Vlaanderen, en dat het VSB-fonds bovendien nog twee jaar lang het prijzengeld van 25.000 euro betaalt. Toch blijkt een bijdrage van uitgevers noodzakelijk, tot spijt van de organisatie. De vraag is daarom: wat kost het organiseren van zo’n poëzieprijs dan wel niet?

Jan Coerwinkel van Poetry International, een van de organisatoren, geeft openheid van zaken: “De begroting van het hele programma bedraagt zo’n 160.000 euro.”
Het startgeld dat uitgeverijen moeten betalen, gaat dus niet alleen naar de organisatie van de prijs, maar naar een heel programma. Dat programma dient zogezegd het genereren van meer aandacht voor nieuwe poëzie. “Zonder een verdiepend programma zouden de fondsen niets aan een prijs bijdragen en zou er waarschijnlijk geen Grote Poëzieprijs zijn. We bewijzen de poëzie een grotere dienst door er breed aandacht voor te vragen met een heel programma, dan door slechts een hoofdprijs uit te reiken,” aldus Coerwinkel. “We gaan daarom bijvoorbeeld poëzielessen geven op scholen en avonden organiseren waarop de nieuwe poëzie wordt gepresenteerd en de keuze van de jury onderwerp van debat wordt tussen professionele lezers en publiek. Bovendien is het ook de bedoeling dat we na volgend jaar doorgroeien en andere prijzen gaan uitreiken, zoals prijzen voor Spoken Word, het beste gedicht en het beste debuut. ”

En om dat mogelijk te maken is financiële solidariteit nodig van de hele literaire wereld. Coerwinkel benadrukt dat de organisatie het moet zien te redden met structureel twee derde van het bedrag dat ze ooit hadden. “Daarom streven we naar een prijs van, voor en door het hele werkveld.” Uitgevers zullen daaraan, met stel honderd ingezonden bundels voor de Grote Poëzieprijs, ongeveer 7.500 euro bijdragen, zo verwacht hij. Minder dan 5 procent van de totale begroting.

Calimerocomplex
De hoge kosten en noodzakelijke bijdrage van uitgevers worden dus veroorzaakt door de eis van de diverse financieringsfondsen. Ze willen meer aandacht voor de poëzie. Om dezelfde reden wil ook de organisatie het prijzengeld niet verlagen, zoals de vier kleine uitgevers voorstellen. Coerwinkel zei eerder tegen NRC: “Je devalueert daarmee een prijs voor een genre dat stelselmatig toch al te weinig aandacht krijgt.”

Maar de investeringen in aandacht zorgen nota bene voor extra financiële druk bij kleine uitgevers en bovendien een absurde discussie over het brood van de dichter. Logischerwijs liggen de kosten voor enkel het uitreiken van de Grote Poëzieprijs aanzienlijk lager en is er waarschijnlijk geen bijdrage van uitgevers nodig. De organisatie zou volgens Coerwinkel slechts een derde van de huidige begroting nodig hebben: “Ik schat zo tussen de 50.000 en 60.000 euro. Maar, nogmaals, de kans is groot dat er dan helemaal geen Grote Poëzieprijs meer bestaat.”

Waarom willen de fondsen eigenlijk zo overdadig investeren in promotie? Recent onderzoek van Kila van der Starre wees immers uit dat 97 procent van de Nederlanders weleens in aanraking komt met poëzie. Is de poëzie dan wel een genre is dat stelselmatig te weinig aandacht krijgt? Nee, de poëzie is overal en redt zich heus wel. Om uitgevers en dichters een beetje te sparen, zouden de fondsen die de Grote Poëzieprijs in deze hoek dwingen er goed aan doen om toch wat minder investeringen in aandacht en marketing te eisen.

Eigenlijk had al met één blik op de recente naamsverandering van de prijs geconstateerd kunnen worden dat er sprake is van een calimerocomplex. Wie zichzelf plotseling groot noemt, voelt zich meestal stiekem helemaal niet zo groot.

Onderwerpen