Spring naar de content
bron: ANP

Rafael van der Vaart en lachen tot het licht uit gaat

“Zij hebben gewoon een topspits op de tv,” zei Rafael van der Vaart gisteravond, na een filmpje met Jürgen Klinsmann. Hij stootte zijn buurman aan en giechelde, met die hese stem van ‘m. Even leek de man naast hem, Pierre van Hooijdonk, te overwegen op welke wijze hij zijn NOS-microfoon bij Van der Vaart in zou brengen, maar binnen een nanoseconde besloot hij het toch bij meelachen te houden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Ik ging laatst langs bij mijn oude voetbalclub. Zodra ze me herkenden, werd ik op mijn rug gestompt door een paar voormalige jeugdtrainers.
‘Tien jaar te laat, Heinen, omkleden! Veld 2! Hollen!’ Rám.
Ik was er jaren niet geweest, moest even wennen aan de particuliere manier waarop mensen op een voetbalclub met elkaar omgaan. Bij HP/De Tijd stompen we elkaar zelden op de rug. Of in elk geval: nooit net te hard.
Na vijf minuten wist ik weer hoe het moest.
Een dag later zag ik Van der Vaart bij Studio Voetbal proberen presentator Tom Egbers uit zijn evenwicht te ouwehoeren. Toen dat even leek te lukken, giechelde hij een giechel waaraan geen eind leek te komen.

Tot sinas!
Rafael van der Vaart lacht altijd, behalve als hij huilt. Veel mensen die altijd lachen, werken me op de zenuwen. Mensen die altijd lachen missen de kern van het leven, dat onvermijdelijk slecht afloopt. Mensen die expres naast alle ellende kijken. Bovendien nemen mensen die veel lachen nemen ook veel meer ruimte in dan mensen die zich beperken tot een occasioneel gniffeltje, zo nu en dan. Lach maar een toontje lager, denk ik dan.
Voor Van der Vaart geldt dat niet. Die kan me niet hard genoeg lachen. Zelfde geldt trouwens voor André van Duin, maar dat is een ander verhaal.
Zaterdag stond er een interview met Van der Vaart in NRC Handelsblad, door Dennis Boxhoorn. Een opgewekt gesprek was het, dat me op een vreemde manier toch ontroerde. Dat gebeurt me vaker, met Van der Vaart. Je ziet hem en je denkt ‘waterballonnengevecht’ en je voelt ‘eenzame Nepalese herder’. Met name de passage waarin hij de hele avond op het balkon staat te luisteren of zijn zoon Damián nog wel veilig aan de overkant van de straat aan het voetballen is, sterkte me in mijn vermoeden dat er een boel onderdrukte zenuwen wonen in die eeuwige lach.
Aan het begin van dat interview schrijft Boxhoorn hoe Rafaels vader hem een slee meegeeft, ‘voor Raf en die kleine’. Aandoenlijke toevoeging. Je ziet Van der Vaart zitten op die slee. Prijzige, wollen jas, kasjmieren sjaal om de nek en dan die eeuwige lach erboven. Deense heuveltjes af glijden. “Jaja kleine, jij mag zo.”
Zodra ik over Rafael van der Vaart nadenk, gaat mijn fantasie met me aan de haal. Heb ik bij Arjen Robben nooit, of bij John Heitinga. Die geven je gedachten geen directe aanleiding verder te surfen dan een trainerscursus en een villa in hun geboortedorp.
Van der Vaart wel. In dat NRC-gesprek blijkt Van der Vaart het leven van de actievere pensionado te leven. Zijn vriendin (handbalster) is vaak op pad. Af en toe vliegt hij naar Nederland, om iets over voetbal te zeggen. Zijn bucketlist beslaat de Marathon van New York en met een camper de Tour volgen. Overzichtelijke, lieve ambities. Vijftigplus-wensen. En daar gaat de fantasie alweer: man in zo’n vouwstoeltje in de berm, zonnebril op, Molteni-petje, pilsje in de hand, Dumoulin-vlag tegen de zijkant van de camper. Op de achtergrond worden de eerste worsten op de barbecue langzaam gaar.
En daar komt de eerste cameraploeg al, op zoek naar de Halvegare van de Dag voor een stukje human interest voor de uitzending van vanavond.
‘Hoe lang staat u hier al, meneer?’
‘Sinds gisteren? Sinds eergisteren? Weet ik het! Jongens, pak een stoel Over vijf uur is het peloton er al! En draai m’n worsten even om.’ En dan dat hese lachje.
Verdomd, het is hem.

Soms ook stel ik mij Rafael van der Vaart voor als deelnemer aan het tv-programma First Dates. Een gescheiden vader met een portemonnee vol kinderfoto’s die, wanneer de barman hem vraagt ‘of hij een speciaal type’ heeft, de gin door zijn tonic laat walsen, en bedachtzaam zegt: ‘Hmmmmnee. Als het maar een hartslag heeft.’
Lachen. High-fiveje erbij.
Binnen een halfuur zal hij smoorverliefd zijn geworden op een accountmanager uit Roelofarendsveen, die daarna, bij het evaluatiemoment, zal bekennen dat ze hem een hele leuke kerel vindt, maar dat ze een ‘soort van klik’ mist.
En Rafael die dan lacht en zegt ‘dat kan toch, schat’ en haar bij het afscheid een welgemeend ‘tot sinas’ toevoegt.
Zo’n man.
Voor mannen als Van der Vaart is ooit het woord ‘ongecompliceerd’ in het leven geroepen, met voorsprong het meest aanmatigende adjectief dat je een ander persoon kunt aanwrijven. Alsof het een gebrek is je complicaties niet voortdurend tentoon te spreiden.
Ongecompliceerd. Het klinkt nog net niet als ontoerekeningsvatbaar, maar veel scheelt het niet.

Tot het licht uit gaat
Er wordt Rafael van der Vaart nogal eens verweten dat hij te lang is doorgegaan. De laatste vijf jaar was het eigenlijk niks meer, zeggen die mensen, in elk geval niet meer de speler waar zelfs de vriendin nog van zag hoe goed-ie was, waar de hele wereld van kon genieten. Die laatste jaren was Van der Vaart meer een soort Lex Immers met een mud aardappelen op zijn rug.
Volgens mij is Van der Vaart helemaal niet te lang doorgegaan. Eerder te kort. Van der Vaart was een schitterende voetballer, en die schittering doofde sneller dan bij sommige anderen, maar af en toe flakkerde hij nog, zelfs op een bijveld in Denemarken. Voetballers die stoppen op hun hoogtepunt, Eric Cantona bijvoorbeeld, voetbalden om het succes, om de beste te zijn. Het spel was het middel, de beste zijn het doel. Voor Rafael van der Vaart is het spel an sich altijd het doel geweest. Van der Vaart kan gloedvol over willekeurige passjes of doelpunten in lang vergeten trainingspotjes verhalen alsof hij het over de WK-finale heeft. Van der Vaart voetbalde omdat hij er lol in had.
Gisteren nog vertelde hij vóór Nederland – Duitsland over die ene keer dat hij met Cruijff op het veld stond. Hoe die toen al nauwelijks nog kon lopen, en hoe onmiskenbaar zijn buitenaardse talent nog altijd was.
Afgelopen zomer leek Van der Vaart voor PEC Zwolle te gaan spelen. Hij deed het niet, vanwege zijn gezin. Spijtig. Ik had het uitdoven helemaal willen meemaken, tot er geen kaars meer over was. Eerst bij Zwolle nog de ster, daarna steeds vaker geblesseerd en reserve, dan de transfer naar Telstar, nog een jaartje tournee langs Almere, Deventer, Waalwijk en Oss en dan terug naar zijn oude club. Af en toe nog in het eerste, doelpuntje maken en jezelf dan laten vervangen en nog nadampend in de kantine een gemixte bittergarnituur bestellen, ‘zet maar op rekening van Sneijder’, lachen, eten, wedstrijdje kijken en weer lachen, tot het licht uit gaat.