Spring naar de content
bron: Johan Kleinjan

Het optimisme van Rutger Bregman kunnen we goed gebruiken

Toenemende oorlogsdreiging, economische stagnatie en klimaatverandering – het ondergangsdenken maakte het afgelopen jaar weer opgang. Wat je ook vindt van De meeste mensen deugen, het nieuwe boek van Rutger Bregman, zijn optimisme kunnen we in deze tijd goed gebruiken.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Net als veel andere bange mensen ben ik dol op rampenfilms, maar daar kom ik de laatste jaren een beetje van terug. Ze worden me te realistisch. De charme van het genre is namelijk dat de kijker weliswaar wordt blootgesteld aan angstaanjagende situaties, maar wel op voorwaarde dat hij steeds beseft dat er geen echt gevaar dreigt, en dat de filmmaker zich houdt aan een onuitgesproken belofte, namelijk dat alle vragen aan het eind van de film zullen worden beantwoord en dat de orde uiteraard weer wordt hersteld. Houdt hij zich niet aan de voorwaarden van dat contract, dan stelt een rampenfilm niet gerust – wat zijn eigenlijke functie is – maar kom je als kijker nog banger de bioscoop uit dan je erin ging. Vooral pretentieuze scriptschrijvers en regisseurs, die zichzelf en hun Kunst (met een hoofdletter) erg au sérieux nemen, laten je nogal eens in de val lopen, omdat ze een happy end goedkoop vinden. Dat vinden ze beneden hun stand.

De laatste die me dat aandeed was Lars von Trier met zijn ijzingwekkende verbeelding van het einde van de wereld in Melancholia (2011). Een planeet die altijd verborgen was gebleven achter de zon, twintigmaal zo groot als de aarde, komt in die film opeens tevoorschijn als een gigantische blauwe bol aan de horizon, en dreigt onze wereld te verpletteren. Astronomen beweren dat het niet tot een botsing zal komen, maar de enige die echt durft te geloven wat zijn ogen hem vertellen, een weetgierig jongetje van een jaar of tien, spreekt de waarheid en zegt tegen de volwassenen: die bol wordt helemaal niet kleiner, volgens mij wordt hij juist groter! Sindsdien heb ik ruimte-angst, met dank aan Von Trier, zoals ik een haaienfobie overhield aan Jaws van Steven Spielberg. 

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Om een film zo keelsnoerend eng te vinden als Melancholia, zodat ik hem – in tegenstelling tot de meeste andere in dat genre – nooit meer vergeet, moet hij volgens mij nog wel iets meer behelzen dan een particuliere nachtmerrie van de makers. Om te beginnen moet hij raken aan een universeel thema, dat spreekt vanzelf, maar bovendien moet er ook wat in doorklinken van de obsessies die specifiek zijn voor de tijd waarin de film werd gemaakt. Je zou misschien geneigd zijn om te denken dat een film over de ondergang van de wereld per definitie aan die twee criteria beantwoordt, omdat fantasieën over armageddon en de Dag des Oordeels al zo oud zijn als de mensheid zelf, maar dat is niet waar, of althans niet helemaal. 

Sinds ik Melancholia zag heb ik ruimte-angst, zoals ik een haaienfobie overhield aan Jaws van Steven Spielberg.

Neem bijvoorbeeld de film Blast from the Past (1999), die ook over een mogelijk einde van de menselijke beschaving gaat, dan zie je dat je daar ook comedy van kunt maken, en wat voor een. In deze hilarische vertelling zien we de belevenissen van een jongen, een jongeman van begin dertig in feite, die zijn hele leven samen met zijn paranoïde ouders in een schuilkelder heeft doorgebracht, omdat er in de achtertuin van het ouderlijk huis ooit een vliegtuig is neergestort en zijn ouders uit die explosie hebben afgeleid dat de Russen nu toch echt een atoombom hadden laten vallen op Amerika. Pas na vijfendertig jaar durven ze het aan om hun zoon Adam naar de bovenwereld te sturen, met een boodschappenlijstje van dingen die hij moet zien te bemachtigen omdat hun noodvoorraden uitgeput dreigen te raken. En dat doen ze met angst en beven, omdat ze ervan overtuigd zijn dat er in de nucleaire winter na de val van de Bom alleen nog wat verdwaasde mutanten ronddolen, in een eeuwigdurend schemerduister vol puin en as. 

De grap is natuurlijk dat het leven bovengronds al die tijd gewoon is doorgegaan en dat Adam, via een geheime deur in een pornowinkeltje, zijn entree maakt in een door neonreclames verlichte straat in Los Angeles, waar het wemelt van de mensen en waar de supermarkten uitpuilen van de etenswaren die hij alleen maar uit verhalen van zijn ouders kent. Uiteraard komt hij dan ook algauw een meisje tegen dat Eve heet, zodat hij ook aan het tweede deel van zijn opdracht kan voldoen: terugkeren naar de kelder met een gezonde, normale vrouw, een meisje dat geen mutant is, zodat Adam samen met haar het begin van een Nieuwe Wereld kan maken.

bron: Johan Kleinjan

Aan die film moest ik meteen denken toen ik het nieuws hoorde over een gezin – een vader met vijf volwassen kinderen, als het tenminste echt zijn kinderen waren – dat zich negen jaar lang verborgen had gehouden in een afgelegen boerderij in het dorpje Ruinerwold. Want wat veronderstelden de kranten onmiddellijk? Juist, elke journalist die op onderzoek uitging nam aan dat dit gezin op het einde der tijden had zitten wachten, ver van de rest van de verdorven mensheid, die dat einde over zichzelf had afgeroepen door te zondigen tegen Gods gebod. 

Dat iedereen grif geloofde dat er wel zoiets aan de hand móest zijn, zegt meer over de manier waarop de geschokte krantenlezers en tv-kijkers de realiteit van nu ervaren, en veel minder over de religieuze gekte van Gerrit Jan van D., de vader in kwestie, die waarschijnlijk met de beste bedoelingen zijn kinderen heeft willen afschermen van de boze buitenwereld. Op de videofilmpjes van eigen makelij die inmiddels bekend zijn, zit hij bijvoorbeeld op zijn zelfgebouwde roeimachine, in een voorbeeldig aangelegde en prachtig onderhouden moestuin. Maar niemand die er een idylle in zag, de droom van een onschuldige excentriekeling, want de kinderen van Van D. komen niet ‘boven de grond’ in een uitbundig en feestelijk opgetuigd L.A., in 1999, toen het westerse vooruitgangsgeloof op een hoogtepunt verkeerde, maar in 2019, twintig jaar later, op een moment dat de hele wereld gebukt gaat onder de acute dreiging van de klimaatcrisis en zich zorgen maakt over de kennelijke onmacht van de politiek om daar iets tegen te ondernemen. 

Het afgelopen jaar was er een van twijfelachtige jubilea, die niet veel aanleiding gaven om de champagne te ontkurken en op oudejaarsavond op de toekomst te klinken. 

Ongeveer tegelijk met de ontdekking van het ‘spookgezin’ in Ruinerwold werd bijvoorbeeld de val van de Berlijnse Muur herdacht, in 1989, toen historicus Francis Fukuyama zijn beroemde essay schreef waarin hij juichte dat dit ‘het einde van de geschiedenis’ betekende. Het westerse ideaalbeeld van een liberale, democratisch georganiseerde samenleving met een vrije markt en respect voor de mensenrechten zou het nu definitief gewonnen hebben van het bekrompen en failliet verklaarde ‘reëel bestaande socialisme’ in de Sovjet-Unie en haar armoedige vazalstaten in Oost-Europa. 

Maar die overwinningsroes duurde niet lang, niet in Duitsland en ook niet in de rest van de wereld, want de geschiedenis bleek nog heel wat opzienbarende verrassingen in petto te hebben. De beelden van de ineenzijgende Twin Towers bijvoorbeeld, die meteen de hele wereld over gingen en het voorlopige dieptepunt vormden van de botsing tussen het Westen en de Arabische wereld. En de economische crisis van 2008, toen de bankenwereld al even onverhoeds instortten en er zelfs in een rijk land als Nederland weer behoefte ontstond aan voedselbanken. Jawel, voedselbanken, net als in de jaren dertig, toen arme sloebers in de rij stonden voor de loketten van de Sociale Dienst en een maaltijd van de gaarkeukens, omdat maar liefst een miljoen Nederlanders plotseling onder de armoedegrens terechtgekomen waren. 

En met de poging om te vieren dat het komend jaar al 75 jaar ‘vrede’ is in West-Europa, nog zo’n lustrum van niks, werd de stemming er wat mij betreft niet beter op. Vrede? Ja, in West-Europa wel, als je toevallig daar geboren bent, heb je inderdaad mazzel gehad, maar dat is een vrij egocentrische reden om een feestje te bouwen. Elders in de wereld is het immers nogal eens oorlog, en komen vluchtelingenstromen abrupt tot stilstand bij gesloten staatsgrenzen waar inderhaast een opvangkamp is verrezen. In de tweede week van november werd in De Wereld Draait Door aangekondigd dat er een nieuw boek zou verschijnen van historicus Geert Mak, Neerlands hoop in bange dagen, die een vervolg had geschreven op zijn bestseller In Europa – Reizen door de twintigste eeuw. Het tweede deel had de titel Grote verwachtingen – In Europa 1999-2019 meegekregen, en had misschien beter Gefnuikte verwachtingen kunnen heten, want de teloorgang van de westerse illusie dat er geen grenzen zijn aan de economische groei en dat het almaar beter gaat met de wereld is de rode draad die door dit nieuwe boek heen loopt. De schrijver zat aan tafel bij Matthijs van Nieuwkerk en somde – als immer goedgemutst naar het scheen – alle bovenstaande redenen op voor ons huidige gebrek aan vertrouwen in de toekomst. De klimaatcrisis nam daarbij eigenlijk een vrij bescheiden plekje in, want Mak is niet voor niets historicus en geen futurist: de klimaatramp moet nog komen, als hij komt, en aan koffiedik kijken doet hij niet. 

Met mij was het in die week een beetje anders gesteld, want er deed zich een onverwacht bijverschijnsel voor van de voorbereidingen die ik trof voor het schrijven van dit artikel. Ik snuffelde wat rond op internet en volgde het wereldnieuws met meer ijver en vasthoudendheid dan voor mij te doen gebruikelijk is, en belandde tot mijn verbazing in een staat van nauw bedwongen paniek. Het was alsof ik voor het eerst in mijn leven werkelijk – ja, werkelijk! – besefte dat de berichtgeving over de opwarming van de aarde een acute noodtoestand beschrijft in het hier en nu, in plaats van een dreiging op termijn. Een termijn bovendien die het – gezien mijn leeftijd – aannemelijk maakt dat ik daar geen getuige van zal zijn. Volslagen onzin natuurlijk, want ik hoefde de tv maar aan te zetten of het VPRO-programma Na ons de zondvloed vertoonde beelden van Miami, waar het zeewater nu al door de straten loopt. Die straten worden inmiddels opgehoogd, maar in een tempo dat bij lange na geen gelijke tred houdt met het stijgen van de zeespiegel, terwijl de beduusde buurtbewoners er hulpeloos bij staan en hun schouders ophalen, want tja… de politiek zus en het gemeentebestuur zo, dus wat doe je eraan als gewone burger? 

En toen ik daarover uitgegriezeld was, kwam de smog in New Delhi ineens als een mistbank over mijn tv-scherm rollen. Alleen als je goed keek, zag je nog wat vage figuurtjes rondscharrelen achter die grauwsluier, mensen met mondkapjes voor, die waarschijnlijk precies leken op wat de ouders van Adam in Blast from the Past zich voorstelden van een postnucleaire wereld waarin alleen een handjevol mismaakte mutanten zich nog moeizaam staande hield.

Ik had opeens alle begrip voor Gerrit Jan van D. en zijn ‘spookgezin’ in Ruinerwold, een fenomeen dat inmiddels door de pers ietwat meewarig werd afgedaan als een waandenkbeeld van een psychisch gestoorde man met messianistische neigingen, een zelfbenoemde profeet, die naar oudtestamentisch model zijn eigen versie van de ark van Noach had verzonnen. Zogenaamd om zijn familieleden voor de ondergang te behoeden, al zou er ook weleens een vorm van machtswellust in het spel kunnen zijn.

Tja, dat kneuterige gedoe op die boerderij kun je ridicuul vinden, en met recht, maar wat zullen die kinderen van Gerrit Jan van D. denken als ze dezer dagen de tv op hun opvangadres aanzetten? Misschien dat papa toch niet helemaal van lotje getikt was en dat er ergere dingen bestaan dan het leven op een rustige boerderij in Ruinerwold, waar je vader zijn eigen snijbietjes teelt en op gezette tijden een preek afsteekt over reinheid des geestes en de louterende werking van een afgezonderd bestaan?

We zullen van het straaltje hoop moeten profiteren om tot effectievere vormen van samenwerking te komen.

Enfin, ik draafde een beetje door, terwijl ik toch in het septembernummer van dit blad had kunnen lezen dat mijn paniek een fobische vorm aan begon te nemen, een cliché dat in de mode dreigt te raken en onmiskenbaar een paar massahysterische, obsessieve trekjes vertoont: klimaatangst. Nog eventjes, en we krijgen daar allemáál last van, als we onze kop er niet bij houden. Ik probeerde mezelf dus tot de orde te roepen en bedacht dat messianistische bewegingen, ook die in het verre verleden, zich altijd op identieke wijze manifesteren: een kleine groep die zich uitverkoren waant, gaat in een kunstmatig isolement leven, en beeldt zich in dat zij als enigen de vloek zullen overleven die God in Zijn rechtmatige toorn over de wereld heeft afgeroepen. Zulke sekten zijn al vele malen beschreven, met inbegrip van onze eigen Lou de Palingboer, en ook hoe ze meestal weer uiteenvallen als de noodlottige datum verstrijkt en de profetie vals blijkt te zijn. 

bron: Johan Kleinjan

Maar wat die apocalyptische visioenen van vroeger onderscheidt van het hedendaagse doemdenken is dat ook een groot en gevarieerd publiek er nu min of meer door is aangestoken. Mensen die zich waarschijnlijk nooit hebben verdiept in het evangelie volgens Johannes, evenmin als ik, en die ‘de vier ruiters van de Apocalyps’ ook nooit eerder in hun levensbeschouwing hebben betrokken, maar die nu toch stiekem weleens denken: jawel, maar het zou toch zomaar kúnnen dat uitgerekend wij in een periode leven dat de ondergang van de wereld, althans van de wereld zoals wij die kennen, werkelijk denkbaar geworden is?

De omslag van ongebreideld optimisme, aan de vooravond van het nieuwe millennium, naar een alom beleden defaitisme over de opties die de mensheid als geheel nog heeft om het tij te keren, is dan ook wel erg snel gegaan. In twintig jaar tijd heeft die verandering zich voltrokken, en dat kan het menselijk brein niet bijbenen, om over de menselijke technologie nog maar te zwijgen, want het ziet er soms naar uit dat ook ons technologische vernuft de ontwikkelingen niet zal kunnen bijbenen. En intussen gaat de kaalslag maar door en lezen we elke dag opnieuw dat er weer een diersoort is uitgestorven, een stuk regenwoud in het Amazonegebied is afgefikt en een eeuwenoude gletsjer in zee is gestort.

Het werd dus de hoogster tijd voor een beetje goed nieuws, en dat kwam, in de vorm van een boek met de hoopgevende titel De meeste mensen deugen – Een nieuwe geschiedenis van de mens, geschreven door Rutger Bregman en onmiddellijk door Matthijs van Nieuwkerk (ja die, alweer) aangeprezen als ‘magistraal’. Op de argumentatie van Bregman zal ik hier niet uitgebreid ingaan, want er is veel wat tegen zijn stelling pleit, maar ook verrassend veel wat die stelling ondersteunt. 

Met name de hoofdstukken waarin hij twee wereldberoemde sociologische studies tot op de grond afkraakt, studies die altijd worden opgevoerd als bewijs voor het tegendeel, namelijk dat de meeste mensen ‘slecht’ zijn, waren voor mij een openbaring. Hele generaties sociologiestudenten zijn ermee opgevoed, ikzelf ook, en wat blijkt? Er deugt niets van. Het onderzoek van Stanley Milgram over de potentieel dodelijke schokken die proefpersonen bereid waren toe te dienen aan onschuldige slachtoffers aan de andere kant van een scherm – op last van een vage man in een stofjas die het experiment zogenaamd ‘begeleidde’ – is gemanipuleerd en geeft een volstrekt onjuist beeld van de onderzoeksresultaten. 

En precies hetzelfde geldt voor het vermaarde Stanford-gevangenisexperiment van Philip Zimbardo, waarin gebleken zou zijn dat studenten die op willekeurige wijze waren geselecteerd om voor ‘cipier’ of ‘gedetineerde’ te spelen, zich binnen enkele dagen zo hadden ingeleefd in hun rol dat er sprake was van regelrecht sadisme, machtsmisbruik en lichamelijk geweld, en wel zo heftig en verontrustend dat het experiment moest worden afgebroken. Allemaal flauwekul, constateert Bregman, en hij trekt daaruit de conclusie dat de gangbare opvatting over beschaving als weinig meer dan een oppervlakkig vernisje, bedoeld om onze ware, gewelddadige aard aan het oog te onttrekken, in feite nergens op is gebaseerd. 

Nou ja, behalve op onze beroerde ervaringen met mensen als Adolf Hitler en Adolf Eichmann natuurlijk, maar zelfs die tegenwerping tovert Bregman kunstig weg, door erop te wijzen dat zelfs de grootste ploert uit de geschiedenis van het nazisme – Eichmann voorop – ten prooi is gevallen aan een geraffineerde vorm van hersenspoeling en massahysterie, en waarschijnlijk oprecht heeft geloofd dat hij met iets ‘goeds’ bezig was toen hij duizenden mensen naar de vernietigingskampen stuurde. 

Tja.

Maar de vraag is volgens mij niet in de eerste plaats of Bregman gelijk heeft, laat staan of hij voor de volle honderd procent gelijk heeft, maar veeleer wat we van Bregman kunnen leren in dit stadium van de culturele evolutie – waarin de mensheid begint te wanhopen aan zichzelf en ons aller vermogen om de technologie te beheersen. Hoop doet leven, zoals het spreekwoord wil, en een alternatief is er in feite niet: we zullen van dat straaltje hoop moeten profiteren om tot effectievere vormen van samenwerking te komen. Er zit niets anders op, want hoe snel allerlei diersoorten ook uitgestorven zijn in de afgelopen veertig jaar, het zijn er toch nog steeds te veel om ze paarsgewijs in een nieuwe ark van Noach te proppen. Dat is de ironie van de geschiedenis, die zich volgens een andere vaak verkondigde wijsheid nooit twee keer op dezelfde manier zou voltrekken. Weliswaar krijgen we opnieuw te maken met die goeie ouwe zondvloed, net als in het allereerste begin van de christelijke geschiedschrijving, maar we zullen ditmaal toch naar een verfijndere oplossing moeten streven dan een eigenhandig in elkaar geknutselde reddingssloep ter grootte van een gemiddelde rijnaak.

Word lid van HP/De Tijd