Spring naar de content
bron: anp

Het goddelijk vonkje van Couperus

Louis Couperus, beroemd schrijver, dandy en Hagenaar, stierf honderd jaar geleden. Maar gemeente en Rijk laten het afweten. De herdenking ligt daarmee in handen van zijn liefhebbers. En die overgieten hun idool met een eigentijdse saus. ‘Hij was niet homo, maar non-binair.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Willem Pekelder

De maandagochtend was kil en grijs, met wind en wolken, toen aan de Javastraat 17 in de hofstad een heer met hoed en zijden shawl tevoorschijn trad. Ruim op tijd was hij verschenen op deze welgekozen plek: het Louis Couperus Museum. Hier vandaan zouden we vertrekken voor een wandeltocht door het Den Haag van Neerlands grootste schrijver, die een eeuw geleden stierf. 

Simon Mulder was zijn naam, een 36-jarige classicus, docent Grieks en Latijn op Het Lyceum Rotterdam, maar bovenal lid van het Louis Couperus Genootschap, waarvan hij in juni voorzitter wordt. Ter begroeting lichtte hij elegant zijn zwarte hoed, waaronder een haardos in Oscar Wilde-style.

Dé vraag van deze morgen: hoe belangrijk was de Residentie voor de romancier die van zichzelf zei: “Zoo ik iéts ben, ben ik een Hagenaar?”

We wandelen naar de Mauritskade 43, een monumentaal pand, waar Louis Couperus in 1863 ter wereld kwam. Hij woonde er tot 1872, toen zijn ouders vertrokken naar het familielandgoed in Nederlands-Indië. Na terugkomst zes jaar later vestigden ze zich aan de Nassaukade. In het gebouw dat nu de ambassade van Peru is, debuteerde de jonge Louis rond 1884 als kortstondig dichter met Een lent van vaerzen

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Op de gevel prijkt een fragment uit het gedicht Gedroomd minnen. ‘Een veelzeggende titel’, meent onze gids en Couperuskenner. “Gedroomd minnen, dáár kwam het voor Couperus grotendeels op neer. Hij hield veel van zijn nicht, letterkundige Elisabeth Baud, maar het was een verstandshuwelijk. Zijn homoseksuele geaardheid beleefde hij voornamelijk in zijn verbeelding en fantasie. Gecapituleerd voor het haalbare, zoals Bas Heijne het omschrijft in zijn essay Angst en schoonheid.”

In 1884 volgde een verhuizing naar de Surinamestraat, nu residentie van de Egyptische ambassadeur. Hier kwam een deel van Couperus’ debuut Eline Vere tot stand, een van zijn drie bekendste Haagse romans. Eline, de Haagse societydame die zich stierlijk verveelt in haar biotoop, en, waar ze ook zoekt, nergens gelukkig wordt. Mulder: “Couperus zag het om zich heen in Den Haag: het was onmogelijk om je te ontworstelen aan je sociale status. Hij was zeer goed ingevoerd in de hogere Haagse kringen, kende alle standsverschillen en coterietjes, en wist precies waar je wel en niet gezien moest worden. Zo laat hij Eline Vere haar toevlucht zoeken bij een vriendin in het middenstands-milieu, maar Elines omgeving keurt dit af.”

We verlaten het majestueuze patriciërspand en wandelen naar nummer 42, gelegen aan dezelfde Surinamestraat. Daar situeerde Couperus de familie van Saetzema uit zijn tweede Haagse roman De boeken der kleine zielen. Iedere lezer herinnert zich de ‘dik stotterende’ Van Saetzema en zijn vinnige vrouw Adolphine. En niet te vergeten minister Van Naghel van koloniën.

Den Haag, zo met Nederlands-Indië verbonden, vond in Louis Couperus een vroege criticus van het kolonialisme, ofschoon hij zelf afkomstig was van een koloniale familie. Mulder: “Hij had wat dat betreft een vooruitziende blik: never the twain shall meet: de koloniale en de gekoloniseerde macht zullen nooit nader tot elkaar komen. Vooral in De stille kracht wordt dat duidelijk. Die kritiek had hij gemeen met zijn eeuwgenoot Multatuli, met dit verschil dat de laatste het kolonialisme vooral zag als mensenrechtenprobleem, terwijl Couperus met name het culturele verschil sterk liet meewegen.”

Van Nederlands-Indië terug naar Den Haag, waar we inmiddels zijn gearriveerd bij wat in de volksmond ‘het bruggetje van Takma’ is gaan heten, naar de arts uit Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan, Couperus’ derde Haagse roman. Mulder: “Dagelijks wandelt Emile Takma traag en moeizaam over dit bruggetje naar de oude Ottilie Dercksz aan de Nassau-laan, met wie hij een macaber geheim deelt: de moord op haar man, generaal Dercksz.” 

Tot voor kort was het bruggetje lokaal vooral bekend door hellingproeven tijdens rijexamens, wat de vraag doet rijzen: hoe befaamd is de schrijver een eeuw na zijn dood nog in Den Haag en in het land? Op het gymnasium waar Mulder doceert is de auteur nog steeds een naam die een belletje doet rinkelen, aangezien de Klassieke Oudheid – en dus ook Couperus – daar tot het lespakket behoort. “De Oudheid was de kunstzinnige wereld waar Couperus zijn dorst naar schoonheid, ook naar mannelijke schoonheid, in ruimte mate kon lessen.”

Maar verder is Couperus onder jongeren vooral een onbekende, vreest onze gids. Hij ziet het ook aan het Louis Couperus Genootschap (anno 1993), dat weliswaar zo’n vierhonderd leden telt, maar onder hen toch met name ouderen. “Helaas valt de structuur waarin Couperus wordt aangeboden steeds meer uit elkaar. In het onderwijs erodeert cultuurgeschiedenis ten faveure van vrije ontwikkeling. Het bildungsideaal, leerlingen een fundament meegeven voor het leven, is aan het verdwijnen. Daarnaast leiden veel boekwinkels een marginaal bestaan. Couperus is onder jongeren nog niet helemáál dood, maar we zullen ons best moeten doen om hem levend te houden.”

Hoe keken de Hagenaars tóen naar Couperus, in het fin de siècle? Welnu, er werd flink over hem gebabbeld, vermoedt Mulder. Tot in het absurde toe. Zo zou men hem hebben ontwaard in een huurkoetsje met de armen in de hoogte, opdat de handen, dankzij de daling van het bloed, mooi bleek zouden worden. Mulder met gevoel voor understatement: “Hij voldeed niet aan de masculiene norm van die tijd. Eind negentiende eeuw verkeerde de mannelijkheid in een crisis door de eerste feministische golf. Het was daarom zaak om extra mannelijk te zijn. Couperus daarentegen behoorde tot het dandyisme. Daar werd hij flink om bespot. De felle, persoonlijke kritieken, zoals van zijn rivaal Lodewijk van Deyssel, pijnigden hem zeer. Dezelfde Van Deyssel overigens die erin slaagde ellenlange feestredes op Couperus af te steken zonder enige inhoud.”

Op zijn beurt bezag Couperus de Haagse society, waarvan hij zowel deelgenoot was als beschouwer, met milde spot. Zo laat hij Constance van der Welcke in De kleine zielen klagen over haar logeerpartij in Hotel Des Indes, toen toch ook al de parel van de Residentie. Mulder: “Waarschijnlijk is Couperus hier zelf aan het woord. Hij was meer iemand voor intieme gelegenheden dan het grootse Des Indes. Een man die hield van gezelligheid, en thuis zelf het water kookte voor de thee. In zijn boeken spreken veel personages namens hem: we zijn maar kleine zielen, en moeten ons tevredenstellen met ons klein geluk.”

Een deterministische schrijver. Eline Vere bijvoorbeeld moet haar poging tot ontworsteling aan de Haagse upper class bekopen met de ondergang. Ze sterft na inname van het verdovende middel laudanum. “Couperus noemde zich een heiden, en geloofde zoals de Grieken en Romeinen in het noodlot. Zelf vond hij troost door zich te schikken in zijn beperkingen en daarbinnen er het beste van te maken. Het schrijven was voor hem een verlossing.”

Couperus zag het om zich heen in Den Haag: het was onmogelijk om je te ontworstelen aan je sociale status.

Simon Mulder, lid Louis Couperus Genootschap

Ondanks Couperus’ bezwaren tegen Des Indes beëindigen we er ons toertje met een kop koffie. We hebben het over het nog enigszins magere programma in dit herdenkingsjaar: een aantal lezingen van Mulder met zijn Feest der Poëzie, mogelijk een opera over Eline Vere en een nieuwe toneelproductie over De stille kracht. “De herdenkingsprogramma’s van 1973 en 2013 waren inderdaad rijker,” erkent Mulder, “maar goed, we staan nog maar aan het begin van het jaar en er komt nog het een en ander aan. Wel jammer dat het Rijk en de gemeente Den Haag geen bijdrage leveren.” 

Den Haag kiest, naar verluidt, liever voor het Escher-jaar, terwijl Escher – in tegenstelling tot Couperus – niet eens in de Hofstad woonde. Waarbij je wel kunt aantekenen dat Couperus ook dikwijls buiten Den Haag vertoefde. Zo vaak ging hij op reis, waarvan hij dan weer verslag deed in de Haagse Post. Vooral Florence en Nice hadden zijn liefde, omdat die steden hem het meest deden denken aan de Klassieke Oudheid. “Maar,” zegt Mulder tot slot, “Couperus kwam wel altijd weer terug in Den Haag. Wat niet wegneemt dat hij rusteloos was geboren en rusteloos is gebleven.”

We schreven het al, Couperus was in bepaald opzicht, bijvoorbeeld op het terrein van kolonialisme, zijn tijd vooruit. Dat gold ook voor zijn seksuele oriëntatie, die niet puur homoseksueel zou zijn, maar fluïde, zoals we dat tegenwoordig noemen. Caroline de Westenholz, oprichtster van het Louis Couperus Museum in Den Haag: “Er is nooit bewezen dat Couperus louter homoseksueel zou zijn. En zelf heeft hij er niets over losgelaten. Ongetwijfeld heeft Couperus in zijn jeugd dergelijke gevoelens gekend, maar hij is er overheen gegroeid, om het zo maar even te formuleren.”

In zijn boeken beschrijft Couperus de vrouwelijke liefde dusdanig beeldend dat De Westenholz zich niet kan voorstellen dat hij over het minnespel tussen man en vrouw alleen maar theoretische kennis bezat. “Ja, ik weet dat Bas Heijne en Couperus-biograaf Frédéric Bastet zondermeer uitgaan van Couperus’ homoseksualiteit, maar,” vervolgt ze met een lach, “dat zijn zelf homo’s. Dat komt er ook bij kijken.”

Ze serveert een kop thee en hervat: “In Van oude menschen… schreef Couperus letterlijk over de mannelijke eigenschappen van Elly en de vrouwelijke eigenschappen van Lot. Het is Jung avant la lettre. Ik ga er in april een lezing over geven. Lees ook De berg van licht, waarin androgynie zonder meer tot godsdienstig ideaal wordt verheven.”

In het Louis Couperus Museum wordt de ‘nieuwe blik’ op des schrijvers seksualiteit vervat onder de veelzeggende titel: Non-binair avant la lettre? Josephine van de Mortel, sinds vijf jaar directeur van het museum, legt uit: “Veel biografen zien een roze draad in zijn oeuvre. Dat hebben gastconservator Henk Boelmans Kranenburg en ik naar deze tijd vertaald: wat voor persoon was Couperus, hoe gaf hij zichzelf vorm en hoe keek de buitenwereld naar hem?”

Was een literair thema, in plaats van een persoonlijk, niet interessanter geweest: Couperus’ naturalistische stijl als tegenhanger van de romantische literatuur, de psychologie van zijn familieromans? “Zijn werk, techniek en prachtige schrijfstijl hebben al veel aandacht gekregen, ook in dit museum,” antwoordt de directeur, ooit werkzaam in de advocatuur. “Onze keuze past bij het ik-tijdperk, waarin mensen zich op sociale media profileren als individu. Couperus gaf zelden interviews en zei: leer me kennen via mijn boeken. Wel, dat hebben wij met deze expositie beoogd.”

Zo destilleert het museum drie man- en vrouwtypen uit zijn oeuvre, bijvoorbeeld het wat meer feminien-mannelijke type Bertie uit Noodlot en de femme fatale Léonie uit De stille kracht. En in al die types zit iets van Couperus zelf, is de boodschap. Met andere woorden: werk en persoon sluiten, volgens de samenstellers, naadloos aan bij het thema van de expositie.

Maar: zou Couperus zelf ‘zijn’ tentoonstelling, tot eind dit jaar te zien, begrijpen? Non-binair, fluïde en de regenboog in jezelf zijn immers termen die toen niet bestonden. Van de Mortel (65): “Een duiding gebeurt natuurlijk altijd achteraf, maar ik denk dat Couperus die termen niet oninteressant zou vinden.” Ze wijst naar een rijtje ‘queer-iconen’ in het museum, waarin de romancier zich, naar haar idee, goed zou kunnen herkennen: fotograaf Robert Mapplethorpe, schilderes Frida Kahlo, tennister Martina Navrátilová en Queen-zanger Freddie Mercury. “Allemaal mensen op het snijvlak van man-vrouw. Net als Couperus zelf. Wat je verder ook van hem kunt zeggen, hij was geen doorsnee mijnheer.”

We zien hoe Couperus zich bij lezingen, bijvoorbeeld in de Haagse Kunstzaal Kleykamp, het liefst aan de buitenwereld toont: in rokkostuum, met op de achtergrond schilderijen van Rembrandt en Correggio, en geflankeerd door een boeket aronskelken. Dat was Couperus’ gouden kooi, waaraan hij, volgens het museum, probeerde te ontsnappen door zo nu en dan te gaan ‘vagabonderen’, zoals zijn vrouw Elisabeth Baud het noemde. Dat betekent: afdalen naar de zelfkant van de maatschappij, in kroegen en bordelen, hetzij echt, hetzij in zijn verbeelding. “Eigenlijk wel menselijk,” vindt Van de Mortel. “Iedereen heeft zo zijn eigen geheime tuin.”

De museumdirecteur toont een prent anno 1915 uit katholiek tijdschrift De Roskam, voorstellende de schrijver als mademoiselle, compleet met lippenstift, parels en op hoge hakken. Om aan het benauwde Haagse milieu te ontkomen, vertoefde Couperus, zoals eerder gememoreerd, vaak in het buitenland. Maar ook daar viel hij op. En niet alleen in Nice, waar hij in roze smoking het carnaval bezocht. Van de Mortel: “Er zijn beschrijvingen bekend van vrouwen die hem ontmoetten in Italië. Dan hebben ze het over een nogal exuberant type met een poederdoos.” 

Tentoonstelling Couperus non-binair avant la lettre? in het Louis Couperus Museum in Den Haag

Vrouwen mochten hem graag en van zíjn kant was hij iemand die – daarvan is Van de Mortel overtuigd – vrouwen goed begreep. “Couperus vereenzelvigde zich dikwijls met zijn romanfiguren, of, om met Bas Heijne te spreken, hij nam zijn toevlucht tot het boek. Zo heeft Couperus over Eline Vere gezegd: die vrouw, dat ben ik, zoals Gustave Flaubert over zijn Madame Bovary verzuchtte: c’est moi.”

Zou Couperus zich net zo eenzaam en ongelukkig hebben gevoeld als Eline Vere? Van de Mortel, in stijlvol zwart en parels: “Ik denk dat hij wel vaak droevig was. Couperus had een tere kunstenaarsziel, en geloofde niet dat de mens vrij was. Je vindt het thema in al zijn vijftig boeken terug.”

De uiteindelijke boodschap van de expositie is: wees wie je bent, vier de regenboog in jezelf en neem Couperus als voorbeeld. Van de Mortel: “Onder de bezoekers van dit museum bevinden zich soms mensen die een ‘beetje anders’ zijn. Ik heb gemerkt dat ze troost ontlenen aan het werk van Couperus. Zij hebben mij gesterkt in de gedachte om deze tentoonstelling te organiseren.”

Om nog een ándere reden blijkt de non-binaire expositie marketingtechnisch een gouden greep. Van de Mortel: “Een paar dagen geleden werd ik opgebeld door een bibliotheek in Alphen aan den Rijn met het verzoek om een lezing te houden over Couperus voor vijftig jongeren. Het is betrekkelijk uniek in de ruim 25-jarige geschiedenis van dit museum, zo’n lezing voor jonge mensen. Het heeft ongetwijfeld met het thema te maken. Een toenemend aantal jongeren omschrijft zichzelf als non-binair. Ze zijn zich steeds meer bewust van mannelijke én vrouwelijke kanten in zichzelf.”

Van de Mortel is er blij mee, want haar doel als museumdirecteur is om Couperus toegankelijker te maken, meer met de samenleving te verbinden. “Daartoe hoef je niet per se een boek te laten zien, maar misschien wel een wereld. We tonen een schrijver met een moeilijk leven waaraan hij probeert te ontsnappen. We maken Couperus menselijk, misschien is dat wel de beste samenvatting van deze tentoonstelling.”

Op de verdieping boven het museum treffen we dr. Caroline Anne Freiin (barones) de Westenholz. Ooit was het pand eigendom van haar stiefvader, de bekende voordrachtskunstenaar en Couperus-biograaf Albert Vogel jr., die er een galerie exploiteerde onder de naam Ornis (Grieks voor vogel). Na zijn dood erfde De Westenholz het perceel en toverde in 1996 de benedenverdieping om tot museum.

Het was via haar stiefvader dat de latere kunsthistorica voor het eerst kennismaakte met de schrijver. “Ik was zeven jaar toen ik in Diligentia pappie hoorde voordragen tijdens zijn eerste literaire onemanshow over Couperus. Ik mocht de volgende dag thuisblijven van school, want, zo zeiden mijn ouders: non scholae, sed vitae discimus (we leren niet voor de school, maar voor het leven – WP). Ik ben mijn ouders eeuwig dankbaar dat ze mij Couperiaans hebben opgevoed.”

Ze gaat staan en zegt: “Ik zie het nog voor me: pappie wijdbeens voor het groene achterdoek van Diligentia, al voordragend uit De binocle.” En met welluidende stem declameert De Westenholz:

“Toen gebeurde het, dat in het midden van Siegmunds en Sieglinde’s duo, boven, op de eerste rij van den vierden rang, iemand zich schreeuwend wrong of een aanval van vallende ziekte hem overviel, of hij worstelde met een macht sterker dan hij en door de uit haar vrome aandacht opgeschrikte zaal slingerde een hand een zwaar voorwerp de ruimte door, dat als een steen met ronde bocht stortte in den afgrond.

“En brulde beneden, waar naast een duivegrijze dame een kaalschedelige heer zat, een ander, een, schoon nooit gemikt of opgemerkt, noodlottig getroffene, zijn leven uit, terwijl de hersens spatten.”

Ze gaat weer zitten en vervolgt: “Ik vond het prachtig, maar pas op 22 november 1963 snapte ik het echt. Kennedy werd vermoord, zijn hersens spatten in het rond. Ik zag het op televisie. Ik zal de enige zijn die de dood van de president van Amerika verbindt met De binocle van Couperus.”

Over de toekomst van de Haagse romancier is ze redelijk optimistisch, omdat hij nog altijd wordt herdrukt, hertaald en op de planken gebracht. “Ik ben zes jaar geleden bij de première van Kleine zielen geweest van Toneelgroep Amsterdam in het Ruhrgebied. Daar kreeg ik wel even kippenvel van: onze Couperus in zo’n oude fabriekshal, gevuld met een dolenthousiaste menigte die zei: dit is Thomas Mann!”

Couperus is, in haar ogen, een eeuw na zijn dood nog altijd herkenbaar, omdat hij klassieke thema’s aansnijdt – liefde, dood en passie – waarmee ieder vroeg of laat te maken krijgt. “Ja, het klopt dat jongeren zelden van Couperus hebben gehoord. Dat zal een vrij hopeloos gevecht blijven, zolang scholen hem niet op het lesprogramma zetten.”

Van haar eigen hand verschijnt in mei de geïllustreerde biografie Louis Couperus, een verwende vagebond, een nieuwe platenatlas van zijn leven met veel door het museum ontdekt beeldmateriaal dat Couperus inspireerde of zijn leven illustreert. “De nadruk ligt op de periode 1900-1910, toen hij zijn beste boeken schreef,” zegt De Westenholz (68). In haar ogen is de platenatlas een waardige opvolger van Bastets De wereld van Louis Couperus uit 1991.

“Of Couperus literaire navolgers heeft?” Een korte stilte en dan: “Als je het over de Couperiaanse psychologie hebt, denk ik aan Het lied van ooievaar en dromedaris van Anjet Daanje, waarover ik pas een laaiend enthousiaste recensie las. En ook aan Thomas Rosenboom met Publieke werken. Hier in Den Haag aan onze eigen Willemijn van Dijk, die met Het wit en het purper een roman schreef over het Rome van keizer Claudius. Zij weet net als Couperus de Oudheid tot leven te brengen.”

Couperus mag dan op menig gebied modern zijn geweest, geldt dat ook voor zijn noodlotsdenken? We leven immers in een tijd waarin persoonlijke vrijheid, maakbaarheid en individuele vervolmaking hoogtij vieren. De Westenholz, gekleed in rood en roze: “Wat eeuwig blijft, is het gevecht tussen capaciteiten en ambities. Je wilt iets, maar je kunt het niet. Noem het voor mijn part ’t menselijk tekort. Succes een keuze? Daar geloof ik helemaal niets van.”

Naarmate zijn leven vorderde, en zijn boeken in ons land minder populair werden, verzonk Couperus in depressies. De Westenholz: “Hij wist dat hij een groot schrijver was, maar voelde ook dat hij in eigen land weinig waardering kreeg. Het is niet te bevatten dat zijn twee grootste boeken, De kleine zielen en Van oude menschen…, tijdens zijn leven in Nederland nauwelijks verkochten.”

Wat eeuwig blijft, is het gevecht tussen capaciteiten en ambities. Je wilt iets, maar je kunt het niet.

Caroline de Westenholz, oprichter Louis Couperus Museum

In Engeland was dat, volgens De Westenholz, anders. In 1921, twee jaar voor zijn dood op zestigjarige leeftijd, merkte Couperus dat de Britten bovengenoemde familieromans verslónden. En in Duitsland werden Couperus’ historische romans keer op keer herdrukt. “Wij waren gewoon te conservatief en te burgerlijk. In De berg van licht vallen een religieus en een seksueel hoogtepunt samen. Dat kon hier absoluut niet.”

Nog steeds lijkt Couperus niet in alle Hollandse contreien de achting te krijgen die hij verdient. Zo drukt de gemeente Den Haag haar moustache in het Couperusjaar, en zag de CPNB, aldus De Westenholz, niets in een speciale Couperus Boekenweek, zoals in 1974. Boos is ze dat ‘haar’ museum geen subsidie meer ontvangt, sinds oud-PvdA-wethouder Jetta Klijnsma (2006-2008) Couperus wegzette als ‘te elitair’. “We zouden zó geholpen zijn met een geldelijke bijdrage, al was het maar een paar duizend euro per jaar,” verzucht De Westenholz.

Couperus zou er postuum zwaarmoedig van worden. Toch wist de schrijver bij leven zijn depressies steeds te overwinnen, daarin is de Haagse kunsthistorica stellig. “Hij had het over het goddelijk vonkje binnenin hem. Wanneer hij iets moois zag, begon dat vonkje weer te gloeien. Ken je de laatste woorden die Couperus heeft geschreven? Die gaan precies dáárover.”

Ze verheft zich nogmaals uit haar zetel en declameert deze middag voor de laatste keer:

“Wij hebben in ons gekregen iets heel vreemds, nog vreemder dàt vreemde dan ons geheele onzinnige leven, en dat vreemde is niet anders dan een stille glimlach om alles wat wij doen en zijn, en een zacht glanzende vonk die wij liefde noemen en die liefde kan toe naar een ander, of naar ons zelven, naar de natuur of naar de kunst, die haar weêrbootst, naar een ster of een vrouw, ja zelfs wel eens heel sterk alleen naar een lichtwisseling of een tintenspel, en deze liefde naar wie of wien ook, dat voor ons of in ons schittert en schemert, veroorzaakt – dit is wel het àllervreemdste van ons vreemde zijn en wezen – dat wij somtijds gelukkig zijn!”

www.louiscouperusmuseum.nl / www.louiscouperus.nl.

Via het Louis Couperus Genootschap is een Couperuswandeling te regelen door Den Haag, uitgestippeld door lid Pieter Verhaar.