Spring naar de content
bron: anp

Het iets van Ben Healy

Frank Heinen over Ben Healy, die tweede werd in de Amstel Gold Race. ‘Healy’s ogen hingen, zoals bij sommige honden, en hij sprak op een relativerende toon, de toon van iemand die even ervoor vergeefs all-in is gegaan bij een rondje poker waarin om dubbeltjes en kwartjes wordt gespeeld.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

‘Hij heeft iets, hij heeft iets,’ mompelde José de Cauwer zondag, toen Ben Healy plaatsnam op het erepodium van de Amstel Gold Race. Daarin had hij het afgelegd tegen Pogacar – én tegen de auto van de koersdirecteur Van Vliet, die Pogacar een stukje op sleeptouw had genomen toen Healy dreigde dichterbij te komen. Alsof je de mooiste rashond in de wijde omtrek helpt door bij een hondenshow backstage te gaan zitten blaffen.

Ja, iets. Iets heeft Ben Healy zeker. De vraag is: wat?

Eens in de zoveel tijd zie je iets. Iets nieuws, iets waarvan je voordien niet bevroedde dat het bestond. Een nieuw werelddeel, een nieuw virus, een nieuwe gemoedstoestand. Soms is dat leuk, soms minder. Ik zou er nog heel veel aan kunnen toevoegen, maar u heeft er vast zelf voldoende ervaring mee. De wereld wordt weer een stukje groter.

Je kunt ook wielrenners ontdekken. Niet op de manier waarop scouts wielrenners ontdekken – door jeugdwedstrijden af te struinen, of stiekem de wattagemeters van kinderen af te lezen – maar gewoon: op de bank zitten en kijken. Ik volg het wielrennen als een privédetective een overspelige echtgenoot – op gepaste afstand, maar zonder mijn blik af te wenden. Wie zo naar wielrennen kijkt, kan overvallen worden door het gevoel dat je een wielrenner ontdekt, alsof je hem ter plekke uitvindt: daarnet bestond-ie nog niet, maar nu je hem hebt gezien, maakt-ie deel uit van je bewustzijn en wordt-ie, als vanzelf, een regelmatig terugkerende gast.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Ik volg het wielrennen als een privédetective een overspelige echtgenoot – op gepaste afstand, maar zonder mijn blik af te wenden.

Afgelopen week ontdekte ik Ben Healy. Beter: afgelopen week voegde Ben Healy zichzelf aan mijn bewustzijn toe. Ben Healy is een jonge, Ierse wielrenner, vermomd als een Baskische student Culturele Antropologie. In vijf dagen tijd werd hij tweede in de Brabantse Pijl én in de Amstel Gold Race. In de Brabantse Pijl was-ie misschien wel de sterkste geweest, in de Amstel Gold Race was-ie zeker niet de sterkste, omdat de sterkste Tadej Pogacar was, en geen mens is sterker dan Tadej Pogacar – wat niet wil zeggen dat geen mens hem kan verslaan.

Er zijn veel wielrenners. Ik zie er honderden per week koersen.

Waarom ervaar je bij sommige renners het gevoel iets te hebben ontdekt, en bij anderen, nou ja, niet? Wat is dat?

Het moet iets zijn.

Woensdag viel Healy aan één stuk door aan. Zijn demarrages namen zó veel tijd in beslag dat je nauwelijks nog het verschil kon zien tussen het slaan en het consolideren van het gat. Healy leek in een staat van voortdurende acceleratie te verkeren, met dat net te kleine lijf dat zich net niet helemaal comfortabel voortbewoog op een net te grote fiets, schokkend en schouderend, met een bril die voortdurend naar het puntje van zijn neus zakte, zodat hij over de met regendruppels bezaaide glazen kon kijken. Hij zat niet helemaal recht op zijn fiets, zijn bovenlijf bewoog hevig, schokkerig, in de stijl van iemand die het tempo ternauwernood kan bijhouden.
Maar ja: het was zijn eigen tempo dat hij ternauwernood kon bijhouden.

Misschien was hij woensdag de sterkste, maar zoals bekend is dat bij wielrennen geen belangrijke vraag. Hoe dan ook was hij niet de slimste, want hij werd tweede, in een sprint, tegen een os-achtige Fransman. In de interviews na de race zag ik zijn gezicht voor het eerst van dichtbij.

Er was, ja, iets.

Ik bestudeerde het een tijdje en kwam tot de volgende conclusies:

  • Ben Healy ziet er totaal niet uit als een wielrenner.
  • Bean Healy ziet er totaal niet uit als 22.
  • Ben Healy ziet er totaal niet uit als iemand die Ben Healy heet.

In België werd hij onmiddellijk vergeleken met een jonge Urbanus.

Dat geldt daar als compliment.

Voor iemand die zijn entree maakt in een peloton dat wordt gedomineerd door babyfaces als Evenepoel, Vingegaard, Pogacar en Van der Poel oogde hij nogal, ja, verlopen. Verlopen op een energieke manier, kennelijk bestaat dat. In beeld verscheen een wat oudere man van 22, met het kapsel van een veertiger die zich heeft gerealiseerd dat wanneer-ie nog eens in zijn leven zijn haar lang wil dragen, hij dat nú moet doen. Boven zijn ogen hingen rupsachtige wenkbrauwen. In zijn oor had hij twee ringetjes, iets wat vroeger verplicht was bij wielrenners en voetballers, met name uit Zuid-Europa. Mijn gedachten dreven naar Salvatore Commesso, naar David Etxebarria, naar Iban Mayo. Wielrenners, struikrovers. De enige wielrenner die tegenwoordig nog altijd die wat slaperige bassistenlook uitdraagt, is een van de broers Izagirre. Geen idee welke. 

Healy’s ogen hingen, zoals bij sommige honden, en hij sprak op een relativerende toon, de toon van iemand die even ervoor vergeefs all-in is gegaan bij een rondje poker waarin om dubbeltjes en kwartjes wordt gespeeld.

Er zat iets, er was iets… ik weet niet, gewoon: iets.

Healy’s ogen hingen, zoals bij sommige honden, en hij sprak op een relativerende toon, de toon van iemand die even ervoor vergeefs all-in is gegaan bij een rondje poker waarin om dubbeltjes en kwartjes wordt gespeeld.

In de tv-uitzending van de Amstel Gold Race, vlak nadat Healy zich op de Eyserbosweg voorbij een paar zwalkende makkers had geschokschouderd, richting Pogacar en Pidcock, vertelde Karl Vannieuwkerke dat hij een gephotoshopt plaatje had ontvangen van Ben Healy als Il Postino, in de film van Michael Radford.

Ik heb Il Postino vaak gezien, meer vanwege de beelden van Procida dan vanwege het verhaal van een stotterende postbode die poëzie leert schrijven van een beroemde dichter die op zijn eiland komt wonen. De film wasemt een tegen kitsch aanleunend sentiment uit dat een kalmerende werking op me heeft.

Maar daarom kijk ik niet.

Ik kijk om het hoofdpersonage.

Il Postino zelf. Mario Ruoppolo. Gespeeld door Massimo Troisi, die twaalf uur na de laatste opnames stierf aan een hartaanval. Hij was al lang ziek en pas 41. Dankzij het feit dat Il Postino Massimo Troisi’s zwanenzang was, dat hij zijn laatste krachten aanwendde om die film te voltooien, wint de film per toeval aan diepte. Als Ruoppolo kijkt Troisi schichtig de wereld in, hij lijkt overal dingen te zien waarop zijn gedachten geen vat krijgen, en voortdurend ten prooi te zijn aan gevoelens waarvoor hij de woorden niet kent. Als hij spreekt, spreekt hij als iemand die door een pikdonker bos loopt: tastend, onzeker, angstig. 

Alsof hij nergens thuis is. Zelfs thuis niet.

Er is iets, met Troisi in die film. Iets, iets… ja, iets. Iets wat de film overstijgt, iets wat zijn tegenspeler Philippe Noiret overstijgt, iets, ja, ik weet niet, gewoon: iets.

Ben Healy is geen Troisi, en zeker geen Ruoppolo. 

Hij is jong en gezond, en uitzonderlijk getalenteerd. Hij is thuis in wat hij doet, hij spreekt vloeiend, is intelligent en oogt vrij van complexen. Zijn laatste krachten hoeft hij nog honderd jaar niet aan te spreken en hij heeft geen mentor nodig om tot zijn kern te komen.

Het peloton zit vol renners als Ben Healy, de wereld zit vol jongens als Ben Healy.

En toch. Je ziet hem, je ziet hem rijden, je hoort hem spreken en je weet: er is iets. Iets, iets… ja, iets.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.