Spring naar de content
bron: anp

De finale Ronde van Vlaanderen-kilometer van de beste renner ter wereld

‘Zelfs de beste renner ter wereld krijgt niet zomaar ruim baan, omdat-ie toevallig de beste renner ter wereld is. Nu, hier, in Oudenaarde, is de beste renner ter wereld gewoon een stukje bleek beleg in een Frans-Nederlandse sandwich’, schrijft Frank Heinen.

Gepubliceerd op:
Geschreven door: Frank Heinen

Nog één kilometer.

Rode driehoek. De jongen met de plukjes haar uit de helm komt niet meer op kop.

Het is zijn eerste Ronde van Vlaanderen, in principe komt hij alleen meedoen om een met kasseien bezaaide Tourrit voor te bereiden. Maar ja: hij is wél Tadej Pogacar, de beste wielrenner ter wereld.

Enkele meters vóór hem: de koploper in de wedstrijd.

Het is zijn vierde Ronde van Vlaanderen, in de drie voorgaande edities eindige hij als vierde (nadat hij eerder in een plantenbak eindigde), eerste en tweede. Hoe de sprint ook uitpakt: hij zal er weer dichtbij zijn, en dat is al prachtig. Maar ja: hij is wél Mathieu van der Poel, de beste wielrenner ter wereld.

Ergens in een Vlaams huis hangt een uitgebluste jongen als een oude theedoek over de bank. Quarantaine. Heeft hij de hele middag gekeken? Of heeft iemand hem ingeseind toen de finish naderde? Koersdutje tussendoor? Het is de eerste keer dat hij als toprenner de Ronde van Vlaanderen moet missen. O, wat was hij er graag bij geweest, wie weet wat hij had kunnen uitrichten als die test, die twee streepjes niet… Want ja: hij is wél Wout van Aert, de beste wielrenner ter wereld.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Nog negenhonderd meter.

Twee van de beste wielrenners ter wereld naast elkaar, de een een half wieltje voor de ander. Zigzaggen, blikken uitwisselen. Van der Poel en Pogacar staan erom bekend dat ze liever niet te veel steelse blikken uitwisselen, niet te vaak sluiks de ander beloeren. Liever rijden ze door, in één rechte streep naar de streep. De luxe van zo vaak de sterkste te zijn bestaat eruit dat je je niet zo vaak de slimste hoeft te betonen.

De ene beste gaat uit het zadel. Kijkt achterom.

Paar krachteloze trappen. Dan gaat hij weer zitten.

De andere beste kijkt achterom. Twee uitgetelde tieners in een horrorfilm, en in de verte nadert een zombie met een kettingzaag.

Nog achthonderd meter.

Zullen ze het koud hebben? Kan dat nog nu? Dat je even uit die krankzinnige inspanning stapt en dat de kou dan op je kuiten slaat, in je botten kruipt, aan je achterwiel gaat hangen? 

Zo glijdt hij over de kasseien, zo snijdt hij bochten aan in met grind bezaaide afdalingen, zo zoeft hij aan de kopgroep op de Oude Kwaremont voorbij. Sneller dan de rest, maar vooral: soepeler, vloeiender

Iedereen heeft het de hele dag over de kou gehad. Maarten Vangramberen wilde weten hoe je bepaalde wat je aantrok, Renaat Schotte telde het aantal laagjes dat zijn vel scheidde van de striemende wind en zelfs Haussler had handschoenen aan.

Daar zwalken twee van de beste renners ter wereld.

Van links naar rechts over de baan.

Negentig procent van de kijkers zou ze kunnen inhalen nu.

Nog zevenhonderdvijftig meter.

Met geluk heeft het natuurlijk weinig te maken, dat ze hier rijden. Maar toch: je kunt erbij liggen, in een van die talloze valpartijen waarbij renners over de bitumineuze voegvullingsmassa worden uitgesmeerd, met kopmannen in de plomp en meesterknechten in de gracht, met toprenners van pijn vertrokken steunend op hun zadel en Christophe Laporte die zijn hoofd versuft boven een greppel uitsteekt. Het kan je overkomen, behalve dus dat het je beslist niet kan overkomen.

Nog 666 meter.

Duivels moment: ter hoogte van het Proximus-bordje stoppen de besten allebei even met trappen. Bij ‘KBC’ passeren ze twee mensen in Jumbo-Visma-outfits, de fietsen liggen achter ze in de berm. Zal een van hen…? Nee toch? 

Nee. Quarantaine.

De paar trappen die ze doen, doen geen pijn, het zijn zachte zetjes met wind mee. Al ziet het er bij Pogacar al de hele dag uit alsof het parkoers 280 kilometer lang zachtjes bergaf loopt, op van dat donkere, verse asfalt, dat bedwelmend naar teer ruikt wanneer je er overheen zoeft en denkt dat het aan jou ligt dat het even zo soepel gaat. Zo glijdt hij over de kasseien, zo snijdt hij bochten aan in met grind bezaaide afdalingen, zo zoeft hij aan de kopgroep op de Oude Kwaremont voorbij. Sneller dan de rest, maar vooral: soepeler, vloeiender.

Ergens moet de kracht uit die benen worden omgezet in de beweging van de pedalen, maar je ziet het niet. Lijf en fiets, samen één machine.

O, wat ziet het er eenvoudig uit.

(‘Laat niemand zich vergissen, alleen met heel veel moeite weet ik eenvoud te bereiken’ – Clarice Lispector)

Nog zeshonderd meter.

Als de een omkijkt, kijkt de ander voor zich uit. En andersom. En vice versa.

Nog heel even gebeurt er niks, we bevinden ons met z’n allen in de onheilspellende seconde tussen de klimrekval van de kleuter en het begin van het gekrijs.

‘Er gebeurt niks op de Pater, er gebeurt niks op de Pater,’ riep Karl Vannieuwkerke enkele minuten geleden. Dronken van opwinding sprak Vannieuwkerke niet met dubbele tong, maar met dubbele zinnen. En ‘niks’… Alleen voor wie een duel tussen twee van de beste renners ter wereld op de rand van de uitputting op een van de meest klassieke wielerbergjes ter wereld, waarbij de een zich uit alle macht uit een gootje hees om zich weer in het spoor van de ander te hijsen – hoe vaak zie je doorzettingsvermogen zo live alles in een mens overnemen? – terwijl de ander in een buitenmenselijke razernij naar boven gleed ‘niks’ vindt misschien.

Bijna alle sprints in de meest recente finales van de Ronde van Vlaanderen concentreren zich op de rechterkant van de weg. Zal wel iets met de wind te maken hebben

En José? Hij zuchtte en gromde en deed er verder het zwijgen toe. Niet omdat hij niet wist wat te zeggen, maar omdat hij voelde dat wat hij te zeggen had, nooit meer kon worden dan loze omlijsting.

Nog vijfhonderdvijftig meter.

Het tempo daalt, de spanning stijgt.

Het publiek langs de route koekt aan, en de toejuichingen doen hetzelfde, tot ze één wolk vormen, een wolk van kleur, een wolk van geluid, een wolk die ongemerkt met je meedrijft.

Twee zonnebrillen, en het regent.

Nog vijfhonderd meter.

Komen ze, de achtervolgers?

Nee. Telelens.

Zit nog een hele auto tussen.

Of…

Nog 495 meter.

Waarom staat er bij de start altijd een burgemeester om ‘Heeren, vertrekt!’ te exclameren, en bij de finish nooit een burgemeester die de koplopers ‘Heeren, komt binnen!’ toeroept?

Nog 380 meter.

Van links naar rechts.

De beste renners van de wereld staan erom bekend dat ze zich willen amuseren. Soms demarreren ze omdat ze zich vervelen.

Amuseren ze zich met deze halve surplace? Is dit hardhandig onderhandelen tijdens een potje Monopoly? De volle mep vragen voor de Barteljorisstraat omdat je weet dat de ander er stante pede hotels op gaat zetten op het moment dat jij toegeeft? Vind ik zelf nooit het leukste deel van het spel.

Nog 365 meter.

Iemand plaatst een 25 jaar oude foto van Laurent Madouas, oud-renner van Lotto, op Twitter. Op Madouas’ schoot: een baby, ook in Lotto-outfit.

Een kwarteeuw later is Valentin Madouas bezig de Ronde van Vlaanderen ondersteboven te fietsen.

Nog 290 meter.

Pogacar en Van der Poel passeren een oude man in een gele jas.

De man steekt zijn rechterhand op en juicht. Daarna doet hij wat bijna geen enkele wielersupporter doet: terwijl alle anderen kijken wie er nu weer aankomt, volgt hij de koplopers met zijn blik.

Nog 265 meter.

Iedereen gilt.

De twee besten worden vergezeld door twee heel goeden.

Niemand heeft ooit gezegd dat de besten ook automatisch de prijzen mogen verdelen. Wielrennen is geen hondenshow.

Nog 250 meter.

De sprint.

(Korte aarzeling).

Nog 235 meter.

De sprint.

Alles behalve de sprint staat stil.

Nog 150 meter.

Bijna alle sprints in de meest recente finales van de Ronde van Vlaanderen concentreren zich op de rechterkant van de weg. Zal wel iets met de wind te maken hebben. Renners zoeken het publiek op, de reclameborden, ze hopen er beschutting te vinden, terwijl ze zich tegelijk realiseren hoe kwetsbaar die beschutting ze maakt. Je kunt ingesloten raken, je kunt vallen.

Zelfs de beste renner ter wereld krijgt niet zomaar ruim baan, omdat-ie toevallig de beste renner ter wereld is. Nu, hier, in Oudenaarde, is de beste renner ter wereld gewoon een stukje bleek beleg in een Frans-Nederlandse sandwich

Ze proberen de snelheid van de rest te gebruiken om zelf de snelste te zijn.

Aan de andere kant van de straat gaan rijden, de wind en de veiligheid opzoeken; dat staat gelijk aan opgeven.

Nog tachtig meter.

Vier mannen tegelijk uit het zadel. Hun hoofden gaan op en neer als die van plastic hondjes die mensen in een andere tijd op de achterbank hadden.

Wat altijd gebeurt, in een sprint in zo’n belangrijke wedstrijd, gebeurt nu ook: er raakt iemand ingesloten. Een derailleur, een achterwiel, een hand op de bil van de voorganger, maak ruimte, laat mij erdoor, weet je wel wie ik ben?

Maar zelfs de beste renner ter wereld krijgt niet zomaar ruim baan, omdat-ie toevallig de beste renner ter wereld is. Nu, hier, in Oudenaarde, is de beste renner ter wereld gewoon een stukje bleek beleg in een Frans-Nederlandse sandwich.

Actuele koerssituatie:

Op 1: Een van de beste renners ter wereld (Nederland)

Op 2: Een van de beste Klassiekerrenners ter wereld (Nederland)

Op 3: Kennelijk ook een van de beste renners ter wereld (Frankrijk)

Op 4: Een stukje wit uitgeslagen ham (Slovenië, woedend)

Op 5: Climate for Justice.

Finish.

6:18:22.

Eenmaal voorbij de streep keert het gehoor weer terug. En het zicht. En de pijn, die vooral. ‘Zo nu en dan luister ik en dan / hoor ik hoe alles doorgaat.’

Fans, verzorgers, iemand met blond haar. Vast je vriendin.

Luister, luister naar wat de speaker roept.

De beste renner ter wereld verslaat de beste renners ter wereld – op één na.