Spring naar de content
bron: Kik Zeiler

Harry’s Herenclub zal eens vergaan, zoals de piramide van Cheops

Gepubliceerd op: door Max Pam

In mijn onverbiddelijke besteller De Herenclub (1997, vierde druk, nog verkrijgbaar bij de erkende online-shop) beschrijf ik sleutelromangewijs de herenclub, zoals die is ontstaan onder het Haarlemse literaire wonderkind Harry Mulisch (1927-2010). Hieronder zien wij Mulisch – in vervolg aangeduid als “Harry” – pijp rokend, terwijl hij wordt omringd door zijn discipelen.

Harry’s Herenclub is zo’n veertig jaar geleden opgericht door Harry zelf. Van zijn club zijn verschillende notabelen uit het culturele leven lid of lid geweest, zoals: Wim Duisenberg, Hans van Mierlo, Peter Schat, Henk Hofland, Martin Veltman, Han Lammers, Reinbert de Leeuw, Cees Nooteboom, Gerrit Komrij, Marcel van Dam, André Spoor, Hans Gruijters en Jeroen Henneman. Maar daarnaast maakten ook Boebie Brugsma, Frits Staal, Jan Posch (Harry’s notaris), Julius Roos (Harry’s internist), Adriaan van Dis, Coen Stork, Gerard van Lennep en Rudie Fuchs hun opwachting. Ruud Lubbers, minister-president for the time being, mocht geen lid worden, want die zat te veel aan vrouwen. En vrouwen waren geen gespreksonderwerp, volgens Harry. Vrouwen, daar deed je het mee, maar daar praatte je aan tafel niet over. Een geliefde anekdote van Harry ging over Schopenhauer, die elke avond at in hetzelfde restaurant en elke avond hetzelfde goudstuk naast zijn bord legde. Was hij klaar met eten, dan stak hij het goudstuk weer in zijn zak. Toen de ober op een keer vroeg waarom hij dat deed antwoordde Schopenhauer: “Als de huzaren aan de belendende tafel een keer niet praten over paarden en vrouwen, zal ik het goudstuk aan de armenzorg schenken”.

Paywall

Wilt u dit artikel lezen? Word abonnee, vanaf slechts 5 euro per maand.

Lees onbeperkt premium artikelen met een digitaal abonnement.

Kies een lidmaatschap