Spring naar de content

Mannen die huilen om poëzie: Lucky Fonz III

Mannen huilen niet om poëzie. Of toch wel? In de bundel Gedichten die mannen aan het huilen maken vertellen meer dan zestig vooraanstaande Nederlandse en Vlaamse mannen welk gedicht hen de tranen naar de ogen jaagt. HP/De Tijd licht de komende weken enkele van deze ‘huilende mannen’ uit. Deze week: troubadour Lucky Fonz III (pseudoniem van Otto Wichers, 1981) over het gedicht Immortelle LXXII van Piet Paaltjens.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Nick Muller

“Soms, als je een mooie vrouw ziet van wie je weet dat ze al een geliefde heeft, overvalt je een kort gevoel van jaloezie — heel even maar, en dan ga je weer door. Maar af en toe gaat zo’n moment veel verder en dieper dan alleen jaloezie: haar onbeschikbaarheid is dan zo ondraaglijk dat het voelt alsof je hele leven mislukt is omdat je haar niet kunt krijgen. Je denkt: ‘Wat een waardeloos leven heb ik eigenlijk zonder zo’n mooie vrouw!’ Het voelt dan alsof het paradijs is weggelegd voor slechts een enkeling — alleen voor de luitenant, in het geval van dit gedicht.”

“Ik ken dat gevoel al mijn hele leven, en niemand weet dat gevoel zo goed te beschrijven als Piet Paaltjens. Ook de details in het gedicht, bijvoorbeeld dat de rode wijn ‘wel goed’ smaakte (terwijl het op zo’n moment natuurlijk niets meer uitmaakt of de wijn smaakt of niet) is een subtiele schijnbeweging om de heftige laatste twee regels vol te doen laten aankomen. Dat zijn wangen aan het eind van het gedicht ook niet zomaar ‘bleekjes’ zijn maar ‘onherroepelijk wit’ is natuurlijk ook niet uit de lucht gegrepen. Het is het wit van een verse grafsteen, de kleur van de absolute vergankelijkheid. En het enige medicijn dat er tegen die vergankelijkheid is, loopt zomaar aan zijn neus voorbij.”

Immortelle LXXII
Piet Paaltjens (pseudoniem van François Haverschmidt, 1835 – 1894)

Wij zaten met ons vieren
In den tuin van de sociëteit.
“Kijk, jongens!” riep Sand, “wat passeert daar
Een eeuwig knappe meid.”
“Ja” zei Kaai, “dat’s een pracht van een meisje!
Zoo zijn er geen twaalf in ’t land!”
“Ik hoor,” zuchtte Haas, “ze is in stilte
Geëngageerd met een luitenant.”
“Wat mankeert je, Paal?” riep Sand weer,
“Je wordt zoo bleek als de dood!
Neem wat dubbelgebeide!” — “Neen, Dundas!”
Schreeuwde Haas, “breng gauw een glas rood!”
Wel dronk ik, om Haas te pleizieren,
Het rood uit, — ook smaakte ’t wel goed, —
Maar op geen van mijn beide wangen
Herriep het den rozengloed.
Sinds ik weet, dat een luitnant in stilte
Mag bluffen op háár bezit,
Zien mijn vroeggeknakte wangen
Onherroepelijk marmerwit.

De bundel ‘Gedichten die mannen aan het huilen maken’ is onder meer te koop via de website van AKO.

Lees ook de bijdragen van:
Matthijs van Nieuwkerk
Ed van Thijn
André Kuipers
Typhoon
Robbert Dijkgraaf