Spring naar de content

Raar blad: herinneringen van een oudgediende

Links, rechts, cool, conservatief, burgerlijk en hondsbrutaal – HP/De Tijd is de afgelopen twintig jaar van alles geweest behalve saai. Ook op de redactieburelen ging het er soms heftig aan toe, van verhitte discussies over de koers tot ruzies en romances. Een kleine geschiedenis.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Matt Dings

‘Vraagje’ meldde de onderwerpregel van het mailtje, nogal terloops. Het klonk naar een wissewasje, een kleinigheid, een inleverdatum van mijn kopij misschien, of het nou dinsdag of woensdag werd. Maar nee, Jan Dijkgraaf, toen nog hoofdredacteur van dit blad, vroeg tussen neus en lippen door of ik bij de twintigste verjaardag van HP/De Tijd de geschiedenis van het blad wilde optekenen.

Wat je een vraagje noemt.
Ik heb die volle twintig jaar meegemaakt, de ups en downs, allerlei hoofdredacties, nieuwe en vertrekkende collega’s, achterklap, intriges, de keren dat we zelf in het nieuws kwamen, drankgelagen, retraites op exotische locaties, ruzies, romances, plezier, gêne en trots. Anekdotes genoeg dus. Maar hoe schrijf je die op als je er deel van uitmaakte? Een zekere afstandelijkheid kruidt en scherpt de journalistiek, heb ik altijd gevonden. Tussen deze journalist en dit onderwerp schort het echter nogal aan distantie.
En dan leverde Dijkgraafs vraagje nog een ander dilemma op, want die twintig jaar van ons vormen samen niet zonder meer een succesverhaal. We verloren onderweg heel wat lezers, gingen als weekblad bijna kopje onder en konden uiteindelijk alleen maar met een gehalveerde redactie verder. Een levensecht verhaal over de werdegang van HP/De Tijd zou antireclame kunnen vormen, en daar zitten we niet echt om verlegen.
Maar anderzijds: als er één blad een patent op merkwaardige verhalen heeft, dan is het dít blad wel.

I  Moeizame verbroedering
Toen HP/De Tijd in september 2000 zijn eerste decennium vierde, werd Gerard Mulder, op dat moment een relatieve buitenstaander, gevraagd het proces van de fusie tussen Haagse Post en De Tijd te beschrijven. Dat leidde tot de lijvige bijlage ‘Rare dagen’, die verhaalde hoe de representanten van beide titels in het begin hun eigen vlag verdedigden. De HP’ers mikten op een soort bijdetijdse wuftheid en een lichte, ironische toets; de mensen van De Tijd eerder op grondige, betrokken en beschouwelijke journalistiek. HP was thuis in de grachtengordel en zag de nieuwe Tijd-collega’s als roomse provincialen. Het stereofone gevlag was ook in het blad terug te vinden, want beide bloedgroepen kregen hun eigen speeltuinen: HP in de rubriek ‘Circuit’ (over hippe wereldjes) en De Tijd in ‘Bestaan’ (over denken en moraal).

Mulders gedegen exercitie behoeft geen herhaling, maar een paar herinneringen en observaties kunnen er nog wel bij. Ik weet nog goed hoe stroef de sfeer in die begindagen was, in de redactieburelen op de Amsterdamse Herengracht. Ik had een eerste werkbespreking met HP-talent Annejet van der Zijl en verbaasde me hoe zij me hardnekkig vousvoyeerde, een rariteit onder journalisten. Als ik ter wille van de teambuilding na de plenaire vergadering meeging naar café Van Puffelen aan de Prinsengracht, waar de redacteuren van HP-huize werden opgewacht door oudgedienden van dat blad om over vervlogen tijden te mijmeren, dan werd ik daar nog nét geduld – veel collegialer werd het doorgaans niet aan de toog. Tijdens redactionele discussies bleek de animositeit uit verwijten dat de andere partij ál te burgerlijk c.q. modieus was, waarbij van Tijd-zijde graag fijntjes werd gewezen op de lage oplagecijfers waartoe de coole koers van de oude HP had geleid: de helft van die van De Tijd. In de wandelgangen gonsde het van hoon, argwaan en kinnesinne.

En toch deden zich ook al snel eerste vormen van toenadering voor. Een paar maanden na de start akkerde bij een borrel in voornoemd Van Puffelen tussen een HP-redactrice en een Tijd-redacteur zomaar iets op dat uitmondde in een eennachtsfusie. Zelf raakte ik in die dagen bevriend met HP-eindredacteur Jan Stassen, een man met een neus voor het betere boek en de beste hasj, in wiens woonkamer regelmatig collega’s van beide bloedgroepen tot in de kleine uren bier dronken, joints deelden en over literatuur, journalistiek en het leven boomden.

Bij het verschijnen van het eerste kerstnummer vloog de hele redactie op kosten van de firma naar het Italiaanse Menaggio aan het Comomeer, om daar in de chique ambiance van Grand Hotel Victoria wat te vergaderen en vooral eindeloos te tafelen en na te tafelen. Een hele investering in de eenwording, maar niet vergeefs, want zo’n intensieve driedaagse bevordert allerlei groepsprocessen. Zo eindigden de Italiaanse avonden in hotelkamers waar redacteuren van beide gezindten elkaar bij de laatste flesjes van de minibar vonden in hun teleurstelling over de eerste hoofdredacteur, Ad ’s-Gravesande. Deze van de VPRO en het Holland Festival bekende cultuurprins was met gejuich binnengehaald, maar had zich snel ontpopt als een aardige maar weinig inspirerende, totaal onthechte man, die zó ver boven de redactionele partijen uitreikte dat hij er uiteindelijk geruisloos van wegzweefde. In april 1991 vertrok hij; in een verklaring schreef hij ‘dat ik naar mijn smaak de passie die nodig is om een weekblad te vervaardigen, niet in voldoende mate bezit’.

II Verdampte dromen

Ad ’s-Gravesandes opvolger stond al klaar in de coulissen: Gerard Driehuis, voormalig redacteur politiek en economie van De Tijd en sinds de fusie adjunct-hoofdredacteur. Hij had verstand van zaken en van journalistiek; daarnaast beschikte hij over een gisse geest en een door de jezuïeten gescherpt talent om zaken linksom óf rechtsom voor elkaar te krijgen.

Onder Driehuis’ leiding ontlook de neiging van HP/De Tijd om dwars uit de hoek te komen. Hoewel er over het geheel genomen een vaag-progressieve geest door de kolommen waarde, prijkte er van tijd tot tijd een astrant stuk op de cover, dat vloekte in de cultureel correcte gemeente. ‘De mythe van de zielige asielzoeker’, bijvoorbeeld, ‘Waarom een kind recht heeft op een moeder én een vader’, ‘Openbare zeden in verval’ of – in 1995 al – ‘De gewelddadige oorsprong van de islam’.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Die dwarsheid paste bij de journalistieke onafhankelijkheid die zowel HP als De Tijd had gekoesterd, en ook bij het karakter van Driehuis. Samen met hem maakte ik eens een uitvoerige coverstory over Ruud Lubbers. Als hij iéts in Lubbers bewonderde, zei Gerard tijdens die klus, dan was het diens talent om als een bakkenist in een zijspanmotor nu eens links en dan weer rechts buitenboord te hangen teneinde het gewenste evenwicht te bewaren.

In de wandelgangen gonsde het van hoon, argwaan en kinnesinne

Dat voorbeeld moet Driehuis voor ogen hebben gehad toen hij HP/De Tijd ervoor probeerde te behoeden te veel op HP of op De Tijd te gaan lijken. Hij gunde het blad frivole en trendy onderwerpen, maar tuigde het ook op met journalistiek van langere adem. Zelf werd ik met fotograaf Jos Lammers op reportage naar een Somalisch hongerkamp gezonden – niet echt een dartel omslagverhaal in de geest van de oude Haagse Post. En ik weet nog dat ik trots was op een prestigieuze bijlage, overgenomen van The New York Review of Books en vertaald door Jan Stassen, over de zeven hoofdzonden, met onder anderen John Updike over onkuisheid, Gore Vidal over hovaardigheid en A.S. Byatt over nijd.

Zeker in de beginjaren gold HP/De Tijd als lijf blad voor de grachtengordel. Niet ten onrechte, want in elk nieuw nummer kwam er wel een grand café, een culturele pionier of een nieuwe zede onder Ons Soort Mensen voorbij. Maar daartussen passeerde ook de – door Driehuis bestelde – coverstory: ‘Waarom de provincie Amsterdam haat – en andersom.’ Met de vraag: ‘Is Amsterdam inderdaad een bolwerk van zelfingenomen ijdeltuiten?’

Driehuis, of G3 zoals hij zijn memo’s ondertekende, was niet dol op de grachtengordel en zag de redactionele exponent van dat wereldje, kunstchef Jhim Lamoree, als zijn belangrijkste tegenstander. Met dank aan de jezuïeten wist G3 de leider van het ‘Groothertogdom Kunst’ binnen anderhalf jaar buiten de lijnen te werken. De verstandhouding met adjunct Daan Dijksman was ook al niet idyllisch. Maar dat probleem loste zich goeddeels op toen de laatste zich exclusief ging bezighouden met een bijzondere bijlage.

Nederland kende destijds een poosje een zondagskrant, die niet helemaal verrassend De Krant op Zondag heette. Voorjaar 1992 deden recordverliezen dat blad de das om. In de failliete boedel zaten tienduizend abonnees. Dat bracht HP/De Tijd-directeur Hans van Brussel op het idee de krant (en zijn lezers) over te nemen. Hij wist Driehuis en Dijksman te enthousiasmeren. De redactie was veel minder geestdriftig en vreesde met de zondageditie een molensteen om haar nek te binden. De hoofdredactie drukte het plan door, door met haar portefeuilles te zwaaien. Er werd een redactie geformeerd en een extra etage in het monumentale redactiepand uitgeruimd, en op 18 oktober verscheen de eerste HP/De Tijd op Zondag.

De tekst gaat onder de foto verder.

De aanvankelijke weerzin bij de redactie van het weekblad slonk snel. Dijksmans krantje was beter dan menigeen had verwacht, en met al die nieuwe collega’s hing er in de marmeren gangen aan de Herengracht een sfeer alsof alles kon en HP/De Tijd louter nog zonnige perspectieven wachtten. Maar de droom verdampte net zo rap als de verliezen opliepen. Redactionele kosten, distributieproblemen en wegblijvende adverteerders deden het blad effectief de das om. Het avontuur had een half jaar geduurd.

Dijksman, ontheemd omdat zijn positie als adjunct inmiddels was ingenomen door de ambitieuze Henri de By, vertrok niet veel later om hoofdredacteur van de VARA-Gids te worden. Toen de transfer bekend werd, versterkte Driehuis zijn redactie met een naam die nog veel zou gaan betekenen voor het blad: Henk Steenhuis, tot dusver een gewaardeerd medewerker te Parijs. Driehuis haalde hem naar Amsterdam en vroeg hem niet alleen te blijven schrijven, maar vooral mee te denken over goede onderwerpen, want Steenhuis liep altijd over van verhaalideeën. De nieuwe redacteur gaf zijn visitekaartje af met een stuk dat Wim Kok wegzette als een intellectuele nitwit en een weerzin jegens links ademde. De toenmalige redactie had daar veel kritiek op. Steenhuis liet de pen voorlopig rusten en bepaalde zich tot coördinerende taken, zeker toen Henri de By alweer een nieuwe ambitie had gevonden in een Amerikaans fotomodel en verliefd de Atlantische Oceaan overstak.

III Vrijpostig maar goedgeluimd

Met Lamoree, De By en Dijksman hadden de meest uitgesproken HP’ers nu het veld geruimd. Het zou niet lang meer duren of ook Gerard Driehuis zou zijn geluk elders gaan beproeven. Maar in zijn nadagen als hoofdredacteur zette hij nog zijn schouders onder een manoeuvre die van groot belang was voor het blad.

Het blad kreeg namelijk een nieuwe uitgever: Audax, een in Gilze zetelend conglomeraat dat tijdschriften distribueert, importeert, uitgeeft en in de kiosk verkoopt. Pater familias en eigenaar van dat bedrijf Jacques de Leeuw, die een persoonlijk zwak voelde voor HP/De Tijd, had al langer een oogje op dit blad. Hans van Brussel en zijn Hollandse Pers Unie hadden in de nasleep van het Zondag-debacle liquiditeitsproblemen opgelopen en wilden er juist van af. Ook hoofdredactie en redactie leek het een goede zaak, de titel onder te brengen bij een kapitaalkrachtiger concern, dat bovendien flink in het blad wilde investeren.

Gerard Driehuis, toe aan een volgend hoofdstuk in zijn carrière, aanvaardde een uitnodiging om hoofdredacteur te worden van een nieuwe fusiekrant, te vormen door De Twentsche Courant en Tubantia, en verliet de grachtengordel. Bert Vuijsje nam zijn plaats in achter het markante hoofdredactionele bureau van HP/De Tijd. Vuijsje had al in de jaren zeventig tot de leiding van de Haagse Post behoord en was daarna hoofdredacteur van Intermagazine en adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant geweest. Zijn komst leek een injectie met HP-bloed. Maar die kwam op een moment dat de strijd tussen de kampen al goeddeels voorbij en HP/De Tijd echt een fusieblad was.

Ter kennismaking ontving Vuijsje alle redacteuren één na één in sociëteit Arti aan het Rokin en boekstaafde, sigaar in een mondhoek, ieders ideeën in een notitieboek. Bij zijn aantreden verkondigde hij als dubbel credo dat hij a) van HP/De Tijd het best gehumeurde weekblad van Nederland wilde maken en b) licht wilde laten schrijven over serieuze onderwerpen en serieus over lichte zaken.

Dat betekende ontslag voor de gelauwerde filosoof-columnist Cornelis Verhoeven. De klassieke recensent Jaap Goedegebuure werd vervangen door de meer anekdotische Max Pam. Ook kwam er wekelijks aandacht voor thrillers. Zelf ging Vuijsje schrijven over jazz, waar hij minutieus in thuis was.

Kort na zijn aantreden entameerde hij de geruchtmakende pastiche Lotte Lely, waarin Stijn Aerden een fictieve nieuwe successchrijfster portretteerde: “Ze is blond, ze is twintig en ze schrijft als Multatuli: Lotte Lely in Luiletterland.” Op de bijgaande fotoserie figureerde een model. Een andere vondst was de ontginning van een gave van redacteur Tom Kellerhuis om mensen met stralende blik de meest impertinente vragen te stellen. In het door Vuijsje bedachte format ‘Honderd vragen’ onderwierp Kellerhuis sindsdien de ene na de andere BN’er aan een spervuur van vrijpostigheden. Met de vrijpostigste columnist, Theo van Gogh, kwam de hoofdredacteur echter spoedig in conflict, onder meer door een column waarin hij zelf bespot werd, waarop Van Gogh zijn congé kreeg.

Daarna onderscheidde Vuijsje zich minder door zijn ideeën dan door zijn precisie. Op drukke productiedagen zag je hem voortdurend met een pen in de aanslag over kopij gebogen om er onnauwkeurigheden uit te zeven en gaf hij de indruk meer plezier te beleven in het eindredigeren dan in het sturen van het blad. Tijdens vergaderingen vond ik hem bedrevener in het afweren van matige voorstellen dan in het aanjagen van creatieve brainstorms of het bedenken van verrassende journalistieke ondernemingen. Ik geloof wel dat het blad onder zijn leiding op een constant niveau bleef; als dat klopt, is het nogal een verdienste.

Er werd vaak gefeest. Regelmatig bleven redacteuren ’s avonds of in het weekend op de burelen hangen, nu eens omdat het werk erom vroeg, dan weer voor de gezelligheid. Blikjes bier en flessen wijn gingen open, de brand ging in een joint en soms belde iemand de cokekoerier

Het ging HP/De Tijd in die tijd naar den vleze. De eerste jaren onder Vuijsje was de oplage stabiel en puilde het blad uit van de advertenties. Dat laatste had veel te maken met Nico van Zetten, een beul van een advertentieverkoper die directeur van HP/De Tijd was geworden en tussen de drukke bedrijven door met succes zijn oude stiel bleef uitoefenen. Een wonderlijke man: niet precies een representant van de doelgroep, met zijn permanente opgewondenheid, zijn al te kleurige stropdassen, zijn vele ringen, die hem de bijnaam Nico Petalo bezorg- den, naar een bekende zigeunerkoning, en het notitiegedeelte in zijn agenda waarin hij persoonlijke weetjes noteerde, die hem bij eventuele conflicten van pas konden komen. Het ging er uiteindelijk om, benadrukte hij altijd, dat onze ‘boekies’ Audax aan ‘muntjes’ moesten helpen. Maar in feite klopte zijn hart voor HP/De Tijd, en wel zo snel dat de dokter er zorgen om had.

De redactie was niet al te zorgelijk in die tijd. Er werd vaak gefeest. Regelmatig bleven redacteuren ’s avonds of in weekend op de redactieburelen hangen, nu eens omdat het werk erom vroeg, dan weer voor de gezelligheid. Flessen wijn gingen open, de brand ging in een joint en soms belde iemand de cokekoerier; volgens de overlevering werden de aangebroken pakjes bewaard in de holle neus van een buste van HP-oprichter Van Oss.

Als op maandagavond het nieuwe nummer was afgerond, toog een groepje redacteuren naar een vast restaurant, waar de dagschotel werd afgeblust met grappa’s en amaretto’s. Dan wilde het aan tafel weleens luidruchtig worden, reden waarom één van die restaurants HP/De Tijd vanaf zeker moment niet meer wenste te ontvangen. Gefeest werd er ook tijdens onregelmatige redactionele uitstapjes naar bijvoorbeeld Hotel Van der Werff op Schiermonnikoog of het vakantiepark Val d’Arimont in de Ardennen. Daar in België liep de stemming dusdanig op dat Tom Kellerhuis in een van de houten vakantiebungalow een striptease gaf. Toen Ad Fransen vervolgens enthousiast de brandblusser leegde, vluchtte het gezelschap naar adem happend naar buiten om in de vrieskou langzaam bij zinnen te komen.

Tussen de feestjes door begon het tij te keren. Om te bezuinigen op de kosten moest de redactie haar fraaie maar prijzige grachtenpand in 1998 prijsgeven en verhuizen naar een vreugdeloos gebouw in de Pijp. Het jaar daarop begon de oplage te krimpen. Bovendien naakte er nieuwe concurrentie doordat NRC Handelsblad en de Volkskrant zaterdag- magazines gingen uitbrengen. Directeur Nico van Zetten zette Bert Vuijsje onder druk om met een aantrekkelijker journalistiek aanbod meer lezers voor HP/De Tijd te winnen.

Als reactie ontwikkelde Vuijsje een bescheiden lifestylekatern, ‘HP/De Stijl’. Het was geen revolutionaire zet, al was het maar omdat andere bladen al veel langer aan lifestyle deden. Daarnaast tuigde hij de leiding op met twee adjuncten: Henk Steenhuis, die al de kunstcluster coördineerde, en de jonge nieuwkomer Jan-Jaap Heij, die verantwoordelijk werd voor de actuele stukken.

In feite vond Vuijsje dat Audax maar eens meer aan marketing en abonneewerving moest gaan doen, en daarmee had hij wel een punt. Maar toen hij zich eens honend liet ontvallen dat hij hoofdredacteur was en geen chef oplagebevordering, alsof een redactie niets heeft te maken met de lezersmarkt, zette dat bij de Audax-top kwaad bloed. Het voedde daar de indruk dat HP/De Tijd een gezelschap hautaine vrijbuiters vormde. Het leek alsof de wrijving tussen Amsterdam en de provincie uit de eerste jaren na de fusie nu opspeelde in de verhouding tussen blad en concern.

In gesprekken met de redactieraad stelde Van Zetten dat Vuijsje de commerciële belangen van HP/De Tijd veronachtzaamde. Terwijl zijn hoofd gevaarlijk kleurde, fulmineerde hij dat HP/De Tijd meer dreef op adverteerders dan op lezers – met andere woorden: meer op Van Zetten dan op Vuijsje – en dat er beslist meer ‘boekies’ over de toonbank moesten. Het was wachten op een clash.

Die clash kwam in de zomer van het jaar 2000. Ik had net de kunstportefeuille overgenomen van Henk Steenhuis, die zelf achtergrondstukken wilde gaan coördineren. Toen ik op een ochtend onze gezamenlijke kantoorkamer betrad, fluisterde Henk dat er explosief nieuws was: Vuijsje bleek met de Volkskrant in gesprek over het hoofdredacteurschap van het net verschenen Volkskrant magazine. In gesprek met de nieuwe concurrent? Dat zou hem weleens fataal kunnen worden, concludeerden we.

Toen Steenhuis even later van Vuijsje vernam dat die al vier gesprekken met de Volkskrant had gevoerd, adviseerde hij hem de uitgever en zijn redactie in te lichten. Die raad legde Vuijsje naast zich neer. Een dag later lag het nieuwtje op straat, preciezer gezegd: in de kolommen van Elsevier. Nico van Zetten ontplofte. Tijdens een beraad met Steenhuis toonde Van Zetten een ontslagbrief die hij net had geschreven omdat hij wat anders wilde gaan doen; hij verscheurde die brief vóór Steenhuis’ ogen en siste: “Dit varkentje gaan we eerst eens wassen.”

Een deel van de redactie was ook des duivels over Vuijsjes vrijage met de vijand. Toen het op een stemming aankwam, wilde een nipte meerderheid nog wel met hem verder. Maar de directie, gesteund vanuit Gilze, greep haar kans om zich te ontdoen van de te weinig coöperatieve Vuijsje en stuurde hem ten koste van een flinke afvloeiingsregeling de straat op. Bert Vuijsje verscheen nog één keer ter redactie om daar in het gezelschap van een advocaat uit te leggen dat het bedrijf en hij wegens meningsverschillen over het beleid uit elkaar gingen en dat hij daar niets aan toe te voegen had. De net aangetreden adjunct Jan-Jaap Heij – hij had nog niet eens een eigen bureau – deelde mee uit solidariteit zelf ontslag te nemen. De kaarten bij HP/De Tijd waren weer eens flink geschud.

IV Tastende tijdgeest

Daar zaten we dan, Steenhuis en ik. Hij nam op verzoek van de directie het hoofdredacteurschap tijdelijk waar, ik assisteerde hem in de redactionele leiding. Dat klinkt gewichtiger dan het was. Zoals ook in de zomer van 2010 zou blijken – waarover later meer – kan een redactie het heel goed een poos zonder ‘echte’ staf stellen. Er groeit in zo’n tussentijd een besef van gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de continuïteit en de kwaliteit van het blad, waarbij men elkaars inzet waardeert en andermans onvolkomenheden accepteert. Zolang het maar bij een tussentijd blijft.

De zoektocht naar een nieuwe hoofdredacteur werd gestart en intussen zon de redactie op mogelijkheden om het blad aantrekkelijker te maken. Een werkgroepje schreef een plan, dat tijdens een tweedaags zomerberaad in Noordwijk door de hele redactie werd besproken – een van de vele plannen die de laatste twintig jaren met wisselend resultaat passeerden. Opgewekte slotsom van Plan Noordwijk: “HP/De Tijd is het minst traditioneel van alle opinieweekbladen. Dat geeft ons een voorsprong die we moeten verzilveren. We kunnen het blad worden dat het best aansluit bij de tastende tijdgeest. Een blad dat onder- zoekt in plaats van bevestigt. Een blad met intuïtie voor het contemporaine. Een blad dat meevoelt met zijn lezers.” Met een rijtje suggesties om die kranige woorden in de journalistieke praktijk waar te maken.

De belangrijkste vraag was wie de nieuwe hoofdredacteur werd en welk stempel die op het blad zou drukken. In actuele pagina’s wat strakker, de lifestyle wat minder glossy, de kunst wat geconcentreerder. Steenhuis kreeg merkbaar plezier in het interimmen en ik had er schik in me met de samenstelling van het blad en het beleid te bemoeien.

Voor het eerst ook leidde ik een kantoorbestaan en had ik een heuse agenda. Elke maandag rond het middaguur, bijvoorbeeld, kwam Max Pam langs met zijn boekbespreking op floppy en in print; als ik die dan las, stond hij over mijn schouder mee te lezen, grinnikend van de voorpret om de humoristische zinsnede die ik in zijn zevende alinea zou tegenkomen. Ron Kaal kwam ook zelf zijn stukken brengen en gaf dan regelmatig colleges over de betere journalistiek. En op dinsdagmiddag kon ik op Gerard Mulder rekenen die zijn non- fictierecensie kwam afleveren. Sneed je met hem een onderwerp aan

Noordwijk kwam die vraag ook even op tafel toen redacteur Gert Hage opmerkte dat de juiste persoon voor die functie al in huis was: Henk Steenhuis. De laatste reageerde meteen: “Het spijt me. Eén: ik heb er geen zin in. Twee: er is vast iemand die het beter kan. Drie: ik maakte deel uit van het regime, en de resultaten zijn niet zo geweldig.” Als vanouds gingen de vergaderuren over in conversaties aan de dinertafel en de bar, waar de spiritualiën weer rijkelijk stroomden, zij het dat ditmaal iedereen in de kleren bleef.

De nieuwe hoofdredacteur bleef nog even weg, maar onderwijl konden we toch niet stil blijven zitten en dus fristen we met z’n allen het blad wat op: de dan was je gauw uren verder, want Mulder was een belezen en scherpzinnig analyticus die graag een met vele nuances en onderhoudende details opgetuigd betoog afstak.

Naarmate de maanden verstreken, begon ik te vermoeden dat Henk Steenhuis zin kreeg om zijn functie te blijven uitoefenen. Dat leek me geen kwaad scenario. Ik vond hem vindingrijk, energiek, erudiet, origineel, welbespraakt, enthousiast en bedreven in het overbrengen van zijn eigen geestdrift: allemaal prettige eigenschappen voor een hoofdredacteur. Al had hij ook een minder charmante kant getoond toen hij kort na Vuijsjes vertrek Theo van Gogh om een eenmalige column vroeg voor een taboespecial en de Gezonde Roker natuurlijk zijn kans greep om Vuijsje nog eens te schofferen. Het had de interim zijn eerste conflict met een flink deel van de redactie opgeleverd.

Bij een broodje in een naburig café vroeg ik Gerard Mulder of hij Henk een geschikte eerste man van HP/De Tijd vond. Zijn antwoord, dat zoals gebruikelijk een halve middag besloeg, eindigde bevestigend. Wel signaleerde hij dat Henk er een handvol radicale denkbeelden op nahield die, wanneer hij het voor het zeggen kreeg, weleens moeilijk zouden kunnen vallen bij de collega’s.

Ja, ik kende dat, Henk wilde weleens klassiek rechts uit de hoek komen, maar dat leek me eerder een kwestie van épater le bourgeois, het kruiden van de conversatie met uitdagende opmerkingen, dan dat ik er een grimmig politiek programma in zag. Onder Vuijsje had hij al eens de klassiek linkse tekenaar Willem binnengehaald, van wie hij vond dat die de instincten van machthebbers zo goed bloot wist te leggen; ’s mans politieke gezindheid stoorde hem blijkbaar niet. Zo was hij ook een fan van de kalm-progressieve medewerker J.A.A. van Doorn, wiens journalistieke testament hij op zestien pagina’s afdrukte. Je wist ook niet altijd wat Henk werkelijk dacht; hij had iets van een sfinx.

Voorjaar 2001 verdwenen er twee letters uit het colofon en was Henk Steenhuis geen a.i. meer, maar voluit hoofdredacteur. Had Vuijsje bij zijn entree verklaard dat HP/De Tijd het best gehumeurde weekblad van het land moest worden, zijn opvolger zei er het sléchtst gehumeurde weekblad van te willen maken. HP/De Tijd moest stelling nemen, vond hij, misstanden aanwijzen, problemen bij de naam noemen en niet omzeilen.

Een van zijn eerste besluiten was Gerard Mulder te vragen als adjunct. Hij was onder de indruk van diens journalistieke knowhow en doorvorsende geest en zag hem als een ideale sparringpartner en begeleider van beeldbepalende artikelen. Mulder was wat verbaasd over het aanbod, maar nam het graag aan. Henk Steenhuis nam zijn intrek in de hoofdredactionele kamer die hij tot dusver gemeden had en Gerard Mulder werd mijn roommate. We konden het binnen de kortste keren goed met elkaar vinden, wat mij betreft alleen al omdat hij de dag placht te beginnen met een handenwrijvend: “We gaan er weer voor de volle tachtig procent tegenaan.”

Op dinsdag 11 september van dat jaar boorde Al-Qaida twee vliegtuigen in de Twin Towers. Op de redactie schaarden we ons rond de televisie en keken verbijsterd naar de iconische televisie- beelden van de instortende torens. Het was duidelijk dat dit drama meteen de toon voor het hele nieuwe decennium zou bepalen en de verhoudingen in de wereld op scherp had gezet. In de dagen en weken daarna concludeerde de hoofdredactie dat 11/9 ook voor ons grote consequenties had. Meer dan ooit was er behoefte aan opinies en duiding. HP/De Tijd moest weer een echt opinieblad worden en in Steenhuis’ woorden ‘ongemakkelijke waarheden’ durven verkondigen. De lezers zouden ons vast en zeker belonen.

De eerste grote proeve van dat Nieuwe Duiden kwam een maand na de aanslagen, toen publicist Paul Frentrop, van huis uit een beursspecialist, in HP/De Tijd een essay mocht afscheiden met de titel ‘Er is iets mis met de islam’. Daarin stelde hij in een moeizame stijl dat de islam niet paste bij de beginselen van onze rechtsstaat en daarom verboden zou moeten worden; zoniet, dan zou Europa uiteindelijk ten prooi vallen aan moslimbarbarisme. Ik vond het een vreselijk tendentieus verhaal, en niet als enige, want het artikel spleet de redactie in felle voor- en tegenstanders.

Behalve Frentrop trok de hoofdredactie wel meer medewerkers aan die graag van leer trokken tegen heilige huisjes van politiek correct Nederland, zoals Bart Croughs, die als columnist elke week uitlegde dat links niet deugde, of Henry Sturman, die in een lange serie stukjes het NOS Journaal als links ontmaskerde en houterige artikelen tegen de verzorgingsstaat schreef. Afficheerde HP zich vroeger als links en toch leesbaar, deze medewerkers waren rechts en onleesbaar.

Binnen de redactie begon het rechtse geluid ook sterker te klinken. Stan de Jong ontdekte het Vlaams Blok, de Nederlandse neoconservatieven en de Lijst Pim Fortuyn. Joost Niemöller werd politiek redacteur, omarmde in zijn stukken het populisme en maakte korte metten met links. Als bijvoorbeeld de SP ooit aan de macht zou komen, dan veranderde Nederland volgens Joost in een grauwe hel: “Geen Nike-schoenen. Geen CD-walkmans. Geen drugs. Geen maatpakken. Geen alcohol. Geen geweld. Geen korte rokken. Geen sigaretje. Geen porno. Geen gekleurde horloges. Geen opwin- ding. Alles gelijk. En grijs.” En in zijn editorials begroette de hoofdredacteur zijn lezers ook keer op keer met meewarige of boze stukken over linkse liefhebberijen.

Wie nog niet door had dat HP/De Tijd een rechtse tic ontwikkelde, werd daar op 5 april 2002 doeltreffend op gewezen door een aandachttrekkende coverstory van Thieu Vaessen: ‘Help, ik ben rechts geworden.’ Was je twintig en niet links, dan had je geen hart, luidde een gezegde, maar was je op je veertigste nog steeds links, dan had je geen verstand. Welnu, de auteur was tot de jaren des verstands gekomen en rechts geworden. Die conclusie liet zich begrijpen, maar was toch te kort door de bocht. De linkse kerk kreeg er in deze kolommen weliswaar van langs, maar dat gold in niet mindere mate voor de monarchie, en die hoorde traditioneel toch bij de rechtse kerk. Ayaan Hirsi Ali, lieveling van rechts, werd in een serie kritisch onthaald. Tegenover de zwarte opinies van Croughs stond het rode wereldbeeld van de tekenaar Willem. En we mochten nu en dan ‘de Fortuynbode’ worden genoemd, maar diezelfde bode schilderde de ‘Pimmels’ van de LPF in een hilarische serie van Marcel van Roosmalen af als een gezelschap onnozelaars.

Naast uitgesproken rechtse krachten haalde de hoofdredactie ook ‘neutrale’ redacteuren en medewerkers binnen. Verder bevatte het blad allerlei stukken die niet links of rechts, maar gewoonweg dwars waren. Zo joeg Ad Fransen de autobranche in de gordijnen met een toptien van de lelijkste autokonten. Directeur Van Zetten, die voor zijn advertenties vreesde, voer donderend uit tegen Steenhuis: “Weet je wát een lelijke achterkant is?” en liet zijn broek zakken. Maar hij kwam al gauw weer tot bedaren.

Ik vreesde dat de de verrechtsing van het blad ons lezers zou gaan kosten

Dat neemt niet weg dat we naar mijn smaak te vaak rechts uit de hoek kwamen. Bovendien echoden die rechtse klanken me te vaak het libertarisme, een radicale uithoek van rechts met een handjevol aanhangers. Hoofdredacteuren moeten hun blad niet voor anderluis karretje spannen, dunkte me. Het maakte ons ook nog eens voorspelbaar, wat haaks stond op de reclameslogan die we nog maar kort geleden hadden ontwikkeld: ‘HP/De Tijd, altijd anders dan je denkt.’ Zelf zei Henk Steenhuis trouwens eens dat veel van zijn denkbeelden stamden van Multatuli, die had vastgesteld dat Nederland van christelijke compassie aan elkaar hing. Henk vond compassie ‘verstikkend’ en prefereerde een beschavingsmodel dat van verdienste uitging.

Ik vreesde dat de verrechtsing ons lezers ging kosten. Traditioneel was onze achterban centrum-links. Toen ik zulke aarzelingen eens tijdens een plenaire vergadering uitsprak, hield Henk Steenhuis vol dat de lezers juist zaten te wachten op ferme opinies. Na de vergadering verweet hij me dat ik, toch een naaste in de leiding, hem openlijk was afgevallen. Onze verstandhouding bekoelde langzaam maar zeker.

De moord op Pim Fortuyn in mei 2002 leek de koers van de ‘ongemakkelijke waarheden’ te intensiveren. Ik begon me er zelf ongemakkelijk onder te voelen, zeker wanneer ik er als leidinggevende en dus medeverantwoordelijke op werd aangesproken. Ik besloot me terug te trekken als chef en de pen weer op te pakken. Daarbij speelde minstens even sterk mee dat het kantoorleven me ging benauwen, dat ik mezelf tegenviel als regelaar en dat ik terugverlangde naar het vrije bestaan van de verslaggever.

Het zou nog een hele tijd duren voordat mijn opvolging geregeld was, en daardoor zat ik nog dicht bij het vuur toen HP/De Tijd aan een sensationeel avontuur begon: de Margarita-affaire.

Op een dag kreeg de hoofdredacteur een telefoontje van een medewerker, die hem wilde voorstellen aan een echtpaar met een bijzonder verhaal. Het bleek te gaan om prinses Margarita en haar man Edwin de Roy van Zuydewijn, die zich gekoeioneerd voelden door het Koninklijk Huis en de vuile oranje lakens wel buiten wilden hangen.

Henk Steenhuis en Thieu Vaessen reisden in het geheim af naar het echtelijke kasteel in Zuid-Frankrijk en tekenden daar in dagenlange interviews het onthullende relaas van de echtelieden op. Na terugkeer werkt Vaessen de informatie uit tot een reeks verhalen. Tot het laatst wist buiten de leiding en de auteur niemand wat hij onder handen had. Zekerheidshalve gaf hij me floppy’s met zijn teksten mee naar huis met het opschrift ‘Spaanse les’. In de anonimiteit van een weids café bespraken Steenhuis, Mulder, Vaessen en ik de eerste versie en schaafden en schuurden daaraan tot we de juiste toon hadden gevonden: een mengeling van nieuwsgierigheid en behoedzaamheid. Natuurlijk waren we benieuwd naar de gesloten wereld van de monarchie, maar we wilden ons niet vereenzelvigen met onze boze bronnen.

Het effect van de publicaties overdonderde ons ook. Week in, week uit haalden we de tv-journaals, die ook nog eens werden in- en uitgeluid door reclamespots: Alleen deze week, alleen in HP/De Tijd. Parlement en kabinet discussieerden over de affaire. De losse verkoop schoot met tienduizenden exemplaren per week omhoog. Diverse uitgevers meldden zich met boekcontracten. Henk Steenhuis werd uitgeroepen tot hoofdredacteur van het jaar.

Ik vond het een geweldige tijd. Het is opwindend als je blad een scoop van jewelste heeft en the talk of the town is. Daarnaast deed het me goed dat HP/De Tijd zich nu eens danig onderscheidde met verhalen waarin het voor de verandering niet ging om het gelijk van rechts, maar om het blazoen van het koningshuis.

Die zomer nam Tom Kellerhuis de kunstportefeuille van me over. Ik kocht opgelucht een vers notitieboekje en ging eindelijk weer op reportage.

Drie jaar na zijn aanstelling kwam er een einde aan het adjunct-hoofdredacteurschap van Gerard Mulder. De weg naar dat einde was, wederom, onalledaags. Het begon met een pijnlijke teen. Er bleek zich diabetes te hebben geopenbaard en de teen moest worden geamputeerd, wat de toch al naar hypochondrie neigende collega diep raakte.

Op een pantoffel van de thuiszorg kwam Mulder naar de borrel die mijn afscheid als kunstchef bezegelde. Daar raakte hij zo diep in gesprek met een mooie, zwangere medewerkster, dat de rest van het gezelschapje vergat dat hij er was. Die vooravond ontkiemde er tussen de late vijftiger en de 22 jaar jongere vrouw een romance die nog voor heel wat repercussies zou zorgen. Tijdens lange lunches maakte hij me regelmatig deelgenoot van zijn verliefdheid en van zijn trots dat een aantrekkelijke jonge vrouw op hem viel, ook al vond ze hem naar eigen zeggen dik, oud en lelijk. Beiden braken ze met hun eerdere partners. Gerard was liefst linea recta overgestoken naar zijn nieuwe vlam, maar tot zijn wanhoop wilde zij niet meteen met hem gaan samenwonen. De relatie liep uiteindelijk spaak.

Past zo’n sprookje over the beauty and the beast in een verhaal over de geschiedenis van een opinieblad? Ik zou het uit prudentie misschien hebben verzwegen, als Gerard Mulder zijn amoureuze avontuur niet zelf zou hebben opgeschreven in zijn boek De Bokkensprong. Maar kom, kantoorromances horen bij kantoren en ook bij redactiekantoren. Diverse collega’s waren Mulder al voorgegaan: Henri de By met Annejet van der Zijl, Stan de Jong met twee redactrices achter elkaar. Bovendien leken Mulders privébesognes zijn functioneren op de redactie te bemoeilijken. Hij werd afwezig, kortaangebonden en nodeloos autoritair. Dat culmineerde in een uitval tijdens een redactievergadering, waarin hij het voltallige ensemble in een lange tirade uitschold voor luiaards en verstandelijke vlieggewichten: hij was hier in een ‘intellectuele woestijn’ terechtgekomen.

Als hij dat werkelijk vond, kon hij niet verder als adjunct, oordeelde de redactie. Maar misschien had hij het allemaal in een overspannen bui geroepen. Hij kreeg de kans tijdens een vergadering op zijn woorden terug te komen. Intussen bedreef Henk Steenhuis, die dacht aan een familieruzie die nog wel te repareren was, wekenlang pendeldemocratie.

Bij de herkansing ging Mulder dubbel zo enthousiast te keer. Daarop besloot de redactie dat de basis voor verdere samenwerking met de adjunct was komen te vervallen. Steenhuis was het met de redactie eens. Op een zondagavond ten burele in De Pijp legde hij Mulder uit dat hij moest vertrekken. Die bleef vier uur lang over die gemakzuchtige onbenullen om hem heen fulmineren, tot Steenhuis hem vlak voor middernacht het pand uit loodste omdat anders het alarm zou afgaan. Toen was voor Gerard Mulder het doek gevallen. Sindsdien is hij onverzoenlijk gebrouilleerd met de voltallige redactie.

In Mulders nadagen vloog het blad nog eens lelijk uit de bocht met een verhaal over Michiel Smit, die met het rabiate partijtje Nieuw Rechts meedeed aan de Europese verkiezingen in 2004. Stan de Jong had zijn verhaalidee verdedigd door deze nobody aan te prijzen als de man die de lacune van de vermoorde Fortuyn kon vullen en in de peilingen op heel wat zetels zou staan. Hij mocht er zeven pagina’s over volschrijven en Smit kwam in vol ornaat op de cover. De man haalde 0,3 procent van de stemmen.

Met die vertoning had het rechtse reveil in HP/De Tijd wel zijn hoogtepunt beleefd, geloof ik. Het bleef aanwezig, maar minder virulent. Er verschenen meer andersgetinte verhalen, over graaiende topondernemers, over te hoge topsalarissen en over het schaden van de privacy door boevenvangers.

De lege stoel van de adjunct viel na een interimschap van Ad Fransen toe aan Thieu Vaessen, die zich in de kijker had gespeeld met de Margarita-affaire en zijn eerder gememoreerde rechtse coming-out, en die Steenhuis’ opvattingen over politiek en koningshuis deelde. Op een middag probeerde de vernieuwde hoofdredactie met tien stellingen de discussie over de plaatsbepaling van HP/ De Tijd nieuw leven in te blazen. Die discussie wilde prima vlotten, met oneliners als “HP belijdt een anarcholiberale levenshouding” en “De verzorgingsstaat in zijn huidige vorm is een bron van ellende”.

De opvallendste stelling: “Het politieke debat wordt hier gedomineerd door van oorsprong christelijke ideeën (naastenliefde, rentmeesterschap, erfzonde). Dat kan niet vaak genoeg gezegd en bespot worden.” Vrijwel de hele redactie veegde daar de vloer mee aan. Het deed me denken aan een poll waarop we op suggestie van Joost Niemöller onze politieke voorkeuren uitspraken. De gemiddelde redacteur bleek D66 toegedaan, modern liberaal op lichtjaren afstand van de libertariërs.

De radicale toon van de stellingen liet zich in het blad niet zomaar herkennen. Toen Bart Croughs uit eigen beweging stopte als columnist, werd hij bijvoorbeeld niet door een andere vrijdenker vervangen. Wel stelde de hoofdredactie Fleur Jurgens aan als columniste, maar die verkondigde eerder een conservatief dan anarcholiberaal geluid. De toon had ze gezet met de coverstory ‘Ik ben een burgertrut en daar ben ik trots op’. (Overigens een van de vele egodocumenten waarmee HP/De Tijd zich onderscheidde van andere opiniebladen. De legendarische W.L. Brugsma putte het uitvoerigst uit zijn herinnering met de 94 pagina’s tellende kerstbijlage uit 1997 ‘Beroep: journalist’. Auke Kok schreef over zijn adoptiekinderen, Cindy Hoetmer over haar leven als single in de grote stad, Astrid Theunissen over haar jacht op een aanstaande vader, Ad Fransen over zijn overwonnen cocaïneverslaving, en ik over mijn aanloop naar het grootvaderschap. Wellicht een HP-chromosoom, want Haagse Post had ook al regelmatig ik-verhalen.)

Af en toe kreeg ik het idee dat Steenhuis en Vaessen niet goed wisten hoe nieuwe lezers voor het blad te winnen. De ene keer wilden ze meer aandacht voor literatuur, dan ging het mes weer in de kunstpagina’s. Gezondheid kwam en verdween als speerpunt. We zouden onder de noemer ‘HP/De Date’ een ontmoetingsplek voor singles creëren, we gingen een satirisch katern ontwikkelen: nooit meer iets van vernomen. Maar ik haast me eraan toe te voegen dat ik zelf het recept voor een hogere oplage evenmin in huis had.

Behalve meer lezers hadden we ook dringend meer adverteerders nodig. Het af kalvende aantal advertenties had te maken met krimpende budgetten en schuivende prioriteiten, maar ook met het verlies van Nico van Zetten, die de voorbije jaren heel wat commerciële boodschappen had binnengehaald, maar nu thuis was komen te zitten met een burn-out. Die was deels veroorzaakt door zijn aangeboren opgewondenheid en deels door een conflict met zijn nieuwe baas bij Audax, Carel Bikkers, die eigenaar Jacques de Leeuw als topman was opgevolgd. De Leeuw bleef zich in de luwte met Audax inlaten.

Met dezelfde Bikkers maakte de redactie na enige tijd ook hardhandig kennis, toen hij naar De Pijp kwam om de toekomst van het blad te bespreken. Aan de vooravond van die afspraak zag een verblufte redactie hoe Jacques de Leeuw bij de tv-zender Het Gesprek aankondigde dat HP/De Tijd uit een oogpunt van kostenbesparing voortaan maar tweewekelijks moest gaan verschijnen. Dat was precies de boodschap die Bikkers de redactie kwam brengen. Audax had nu wel genoeg geduld gekoesterd en verliezen afgedekt; een biweekly zou minder salaris en papier kosten. Ik hoor het hem nog zeggen met zijn snerpende stem: “Per 1 juli 2008 gaan we veertiendagelijks. Ja?! Anders trek ik de stekker eruit, klaar. Denk erom: ik laat me niet piepelen!”

We gaan veertiendagelijks. Ja?! Anders trek ik de stekker eruit

Tweewekelijks? Dat nooit, besliste de redactie meteen; een tweewekelijkse uitgave leek ons de dood op bestelling. Maar we begrepen dat we niet van Audax konden verlangen verliezen bij te blijven passen en dat we niet aan een reorganisatie konden ontkomen. Dat zag ook de hoofdredactie in, maar haar plan om het blad met een uitgedunde redactie uit de rode cijfers te halen overtuigde de directie niet. De verhouding tussen die twee partijen verslechterde dusdanig dat Audax voortaan alleen nog met de redactieraad wilde overleggen over de toekomst van het blad.

Halverwege 2008 werden directie en redactie het eens: HP/De Tijd bleef een weekblad, de redactie (25 man) werd met een derde ingekrompen, de website werd opgetuigd en er kwamen de nodige specials. De directie voegde daaraan toe dat de tweekoppige hoofdredactie het veld moest ruimen voor één nieuwe hoofdredacteur. Dat laatste besluit kregen Steenhuis en Vaessen te horen toen zij op een ochtend om acht uur bij wegrestaurant Jan Tabak werden besteld, waar ze in een kwartier tijd in een non-descript zijzaaltje werden afgeserveerd. Zeven redacteuren vloeiden met een regeling vrijwillig af om verder te gaan als zzp’er, freelancer of (Tom Kellerhuis) als leerling-kok.

Op een winteravond in 2008 kwamen we voor het laatst in volle formatie bijeen in de vaste redactiekroeg Dopey’s, om afscheid te nemen van een hoofdredacteur, een adjunct en zeven andere redacteuren. Collega’s zoenden collega’s die ze nog nooit gezoend hadden. Na afloop nevelde de weemoed door de donkere straten van De Pijp.

V Scherven in de porseleinkast

De burelen aan de Lizzy Ansinghstraat waren te ruim geworden en we verhuisden naar een bedrijventerrein aan de rand van de stad, waar we gingen inwonen in het Audax-kantoor Waterline. De resterende redactie bereidde zich voor op een zoektocht naar een nieuwe hoofdredacteur, maar Audax had al een kandidaat in petto: Jan Dijkgraaf, eerder hoofdredacteur van het gratis dagblad Metro en het vakblad Management Team. We schrokken danig van die naam, want Dijkgraaf had een reputatie als onbehouwen ruziemaker met een nogal platte smaak. Maar hij was wel een kei in commerciële journalistiek, stelde Audax daartegenover, en zo iemand had HP/De Tijd nu nodig.

Zoals meestal bij reputaties viel de werkelijkheid vooralsnog mee. Zijn entree op 5 januari 2009 was behoedzaam. Hij zei dat zijn voorgangers bij HP/De Tijd betere journalisten waren, maar dat hij een betere bladenmaker was. Het blad had heel wat te winnen als het handiger met commercieel kansrijke onderwerpen omsprong, en hij had heel wat handigheidjes in zijn ransel. “Ik vind HP/De Tijd niet zo’n moeilijke klus,” zei hij me bij onze kennismaking. Dat vond ik nogal blufferig, maar wie wist.

Ruziemaken kon hij inderdaad goed; we verloren al snel een paar medewerkers. Op zulke momenten citeerde hij graag uit zijn boekje met tegelspreuken: “Zodra je de poort uitloopt, ben je vergeten.” Bezuinigen kon hij eveneens, en dat aanvankelijk zonder de inhoud van het blad merkbaar te verarmen.

Na een paar maanden presenteerde hij zijn kijk op het blad. HP/De Tijd moest zich voortaan niet meer richten op academici uit de grachtengordel, maar op mensen met een hbo-opleiding uit Almere. Die zouden we gaan bedienen met veel specials, op z’n tijd een spectaculaire undercoveractie, en een levendige website. Concreet betekende een en ander dat veel elitair geachte onderwerpen het blad niet meer haalden. Onbekende kunstenaars en wetenschappers met te veel titels stierven uit in de kolommen. Kritiek op die lijn wuifde hij weg als heimwee naar de oude koers die tot verliezen had geleid. Van dat laatste hadden we niet zomaar terug; we lieten hem maar een tijdje begaan.

Dankzij de besparingen knapte de begroting aanzienlijk op. Lezers en adverteerders lieten zich nog niet overtuigen, maar die kwamen nog wel, voorspelde Dijkgraaf. Zo moeilijk was het allemaal niet.

Halverwege 2009 deed zich weer eens een curiosum voor. Redactiechef Jim Schilder kondigde zijn vertrek aan: hij ging voor priester studeren. Ik kende hem al een kwart eeuw en stond toch paf. Hij kwam uit zwaar gereformeerde kring – zijn vader was een bekende dominee uit Kampen – en had zich daar effectief van losgemaakt. In De Tijd berichtten we samen regelmatig over mondaine, tijdgeestige zaken, waarbij hij bijvoorbeeld veel plezier beleefde aan het verslaan van een decadentiefestival. Nadien vertrok hij naar New York, trouwde daar, scheidde er ook weer, en keerde terug bij HP/De Tijd. Stilaan hervond hij hier zijn religieuze belangstelling, maar nu in de rooms-katholieke kerk, die hem zozeer aansprak dat hij zich tot deze geloofsrichting bekeerde en liet dopen. En nu had de God van de katholieken hem nota bene geroepen om bij Hem in dienst te treden. Van domineeszoon tot kapelaan: de raarste wegen leiden naar Rome.

Een jaar na Dijkgraafs aantreden kwam HP/De Tijd met een stunt die in de media veel aandacht en in de kiosk veel lezers trok: Karen Geurtsens undercoveractie bij de PVV. Dijkgraaf rolde de candid operation uit over vier nummers en uiteindelijk een boek. In de euforie van dit succes droeg hij alle schrijvende redacteuren op undercover te gaan. De redactie hoorde het beleefd aan, maar uiteindelijk bleek niemand van zins Karens voorbeeld te volgen.

Binnen Audax had Dijkgraaf kennelijk zoveel indruk gemaakt dat hij begin 2010 promoveerde tot algemeen hoofdredacteur, tevens verantwoordelijk voor nieuwe publicitaire projecten. Achteraf een merkwaardige promotie, want waarschijnlijk was hij toen al in gesprek met een nieuwe werkgever. In mei maakte hij namelijk bekend dat hij HP/ De Tijd alweer ging verlaten om hoofdredacteur te worden van de kersverse omroep PowNed.

Tussen zijn promotie bij Audax en zijn vertrek naar PowNed had hij nog gewerkt aan een zogeheten brand extension, te weten het eenmalige politieke gossipblad Binnenhof, een ‘unieke samenwerking’ tussen HP/De Tijd en Weekend. In een mailtje aan de redactie van HP/De Tijd verkocht Dijkgraaf deze uitgave als ‘een parodie op een roddelblad’. Daar maakte niemand bezwaar tegen; een enkeling schreef desgevraagd een onschuldig Haags stukje. Toen Binnenhof echter van de pers rolde, bleek het de vuilnisbakken van enkele politici te hebben nagesnuffeld. Niks parodie: kwalijke nepjournalistiek. Op de cover stond vermeld: ‘Van de makers van Weekend en HP/De Tijd.’ Daar ging onze reputatie, iedereen viel over ons heen. Maar de hoofdredacteur twitterde tevreden rond dat Binnenhof toch maar mooi een hoop euro’s had opgeleverd.

We kregen amper nog tijd om hem ter verantwoording te roepen, want kort na de rumoerige verschijning van Binnenhof zei Dijkgraaf dat hij gezien alle ophef per onmiddellijk met vakantie ging om daarna bij PowNed te beginnen, en dat hij ons verder alle goeds toewenste.

Zo begonnen we, wat verdwaasd tussen de scherven van onze porseleinkast, aan ons volgende hoofdstuk, zoals altijd in het ongewisse over de afloop. We verdeelden de taken, maakten drie grappen en werkten maar weer verder aan de reportage, de lay-out of de planning die we onder handen hadden.

We hadden een vreemd blad gemaakt in die voorbije twintig jaar. Eerst een hoofdredacteur die er amper was, en na een half jaar helemaal niet meer. Openlijke en verbloemde strijd tussen bloedgroepen. Een riskant experiment met een zondagskrant. Een haat-liefde- verhouding met de grachtengordel. Periodes met een hang naar diepzinnigheid én naar populaire cultuur. Terugkerende buien van recalcitrantie. Briesende directeuren. Een eigen koningshuis- schandaal. Pas op internet in 2009. Een flirt met Almere. Een redactieteam met burgertrutten, strippers en cokesnuivers. Veel mutaties. Een kunstchef die kok wordt. Een redactiechef die priester wordt. Ontslagen hoofdredacteuren. Verliefde adjuncten. Oplagegolven. Het best gehumeurde blad. Het slechtst gehumeurde blad.

Nee, een gewoon weekblad is HP/De Tijd nooit geweest en nooit geworden. En dat moesten we maar zo houden. |

Met dank aan Roelof Bouwman, Ad Fransen, Tom Kellerhuis, Jan Stassen en Henk Steenhuis, die me hielpen mijn geheugen op te frissen.

De Makers (1990-2010)

Stijn Aerden (redacteur, 2000-2002), Erika Alblas (secretaresse, 2000-2002), Frits Baltesen (redacteur, 1990-1997), Bas Barkman (redacteur, 1994-2006), Marianne Bastiaanssen (redacteur, 1990-1992), Margo Bekkers (vormgever, 1995-1996), Suzy Benjamin (vormgever, 2004-2009), Michiel van den Berg (fotoredacteur, 2000-2002), Alexandra Besuijen (fotoredacteur, 1990-2000), Frits Bloemendaal (redacteur, 1996-2002), Lotte Boot (redacteur, 2001-2002), Roelof Bouwman (redacteur, sinds 2004), Eveline Brandt (redacteur, 1993-1994), Daphne Broers (redacteur, 2001-2002), Jan-Maarten Buissant (vormgever, 1990-1991), Bert Bukman (redacteur, 1990-2000), Henri de By (redacteur en adjunct-hoofdredacteur, 1990-1995), John Chevallerau (artdirector, 2001-2004), Louise Crombag (vormgever, 1996-1999), Ed Croonenberg (redacteur, 2001-2004), Frans van Deijl (redacteur, 1990-1993 en sinds 2004), Jan Dijkgraaf (hoofdredacteur, 2009-2010), Daan Dijksman (adjunct-hoofdredacteur en senior editor, 1990-1994), Matt Dings (redacteur, sinds 1990), Gerard Driehuis (adjunct-hoofdredacteur en hoofdredacteur, 1990-1995), Suna Floret (redacteur, sinds 2010), Ad Fransen (redacteur en adjunct-hoofdredacteur a.i., 1992-2008), Tineke Funhoff (redacteur en eindredacteur, 1990-2008), Joost Galema (redacteur, 1993), Jean-Pierre Geelen (redacteur, 1999-2001), Boudewijn Geels (redacteur en plv. chef redactie, sinds 2003), Henrike van Gelder (redacteur, 2001-2004), Karen Geurtsen (redacteur, sinds 2009), Ad ’s-Grave- sande (hoofdredacteur, 1990-1991), Andy Grogan (vormgever, 1990-1991), Ralf Groothuizen (redacteur, 2007-2009), Gert Hage (redacteur, 1994-2001), Eke Hagedoorn (corrector, 1999-2010), Hans den Hartog Jager (redacteur, 1992-1993), Jan-Jaap Heij (adjunct-hoofdredacteur, 2000), Ronald Hoeben (redacteur, 1990-1995), Eduard van Holst Pellekaan (eindredacteur, chef redactie en plv. hoofdredacteur, sinds 2009), Peter Hoomans (redacteur, 2002-2006), Alain van der Horst (redacteur, 1994-2007), Casper Jansen (redacteur, 1990-1994), Stan de Jong (redacteur, 1999-2004), Lieve Joris (redacteur, 1990-1991), Fleur Jurgens (redacteur, 2002-2005), Arno Kantelberg (redacteur, 1993-1999), Tom Kellerhuis (redacteur, 1994-2008), Annelies Kooijman (eindredacteur, 1994-1999), Auke Kok (redacteur en hoofdredacteur a.i., 1990-2000), Bart de Koning (redacteur, 2004-2010), Marja Kremer (secretaresse, 1990-1991), Jhim Lamoree (redacteur, 1990-1992), Menno Landstra (vormgever, 2000-2001), Annemiek Leclaire (redacteur, 1999-2001), Mirjam Lingen (fotoredacteur, 2002-2008), Robert Meij (beeldredacteur, sinds 2009), Gerard Melis (vormgever, 1990-1991), Marente de Moor (redacteur, 2001-2004), Annet Muijen (redacteur, 1990-1994), Gerard Mulder (adjunct-hoofdredacteur, 2001-2004), Kirsten Munk (redacteur, 2006-2008), Sefanja Muts (vormgever, 1992-2008), Joost Niemöller (redacteur, 2002-2008), Anne Rose Oosterbaan Martinius (vormgever, 1999-2000), Alies Pegtel (redacteur, 2004-2008), Robin van Rheenen (vormgever en art director, 1990-2010), Bart Rijs (redacteur, 1990-1994), Beatrijs Ritsema (eindredacteur, 2002, redacteur, 2006-2009), Guikje Roethof (redacteur, 1993), Eelko Rol (eindredacteur, sinds 2010), Marcel van Roosmalen (redacteur, 1998-2004), Milou van Rossum (redacteur, 1993-1999), Thomas Ruigrok (redacteur, 1993), Ricci Scheldwacht (redacteur, 1999-2008), Jim Schilder (eindredacteur en chef redactie, 2004-2009), Wouter Sinke (redacteur, 2009-2010), Marleen Slob (eindredacteur, 2002-2004), Jan Smit (redacteur, 2001-2008), Marijke Snelder (secretaresse, sinds 2003), Jan Stassen (redacteur en eindredacteur, 1990-2002), Henk Steenhuis (redacteur, adjunct-hoofdredac- teur en hoofdredacteur, 1994-2008), Niek Stolker (redacteur, sinds 2009), Annelot Storm (vormge- ver, sinds 2009), Natascha Sweering (redacteur, 1991-1992), Cecilia Tabak (eindredacteur, sinds 2005), Wim Temmingh (medewerker secretariaat, 1990-1998), Astrid Theunissen (redacteur, 2004-2008), Truusje van Tol (redacteur en eindredacteur, 1990-2002), Mark Traa (redacteur, sinds 2004), Thieu Vaessen (redacteur en adjunct-hoofdredacteur, 1998-2008), Saskia Valintgoed (secretaresse, sinds 1992), Frank Verhoef (redacteur, sinds 2010), René van der Vooren (vormgever, 1993-1996), Bert Vuijsje (hoofdredacteur, 1996-2000), Pieter Wiebeling (redacteur, 1990-1991), Mirjam Windrich (secretaresse, 1991-1993), Jan Wynsen (eindredacteur, 2002-2005), Freye Zandstra (redacteur, 1999-2001), Claudia van Zanten (redacteur, 2009-2010), Annejet van der Zijl (redacteur, 1990-2001).