Spring naar de content
bron: Stephan Vanfleteren

Dimitri Verhulst: ‘De dood van de literatuurkritiek is bijna een feit’

Na drie jaar is daar een nieuwe roman van Dimitri Verhulst (1972), De pruimenpluk. Voor de Vlaamse schrijver houdt dat in: een drukke week vol interviews en nauwelijks tijd om te schrijven. En dan is er nog een zeurende tand die ’s middags getrokken zal worden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Kevin van Vliet

Zeg, waar gaat dat boek eigenlijk over?
“Het boek gaat over twee mensen die opnieuw beginnen in hun liefdesleven. De een, een weduwe, twijfelde lang of ze haar overleden man opzij kon zetten. De ander heeft te lang alleen geleefd. Ze wagen het er maar op om iets met elkaar te beginnen. Dat is het verhaal in een notendop.”

We zullen maar niet vragen hoe autobiografisch de roman is, daarover zei u op de Belgische tv, na aandringen van de presentator: mijn verhalen zijn net zo autobiografisch als mijn drollen.
“Er is een groot verlangen om in het persoonlijke leven van de schrijver zelf te graaien, en dat begint alleen maar sterker te worden. En daardoor is er veel minder aandacht voor de stijl en de tonaliteit.”

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

U heeft het boek – 152 pagina’s – met de hand geschreven.
“Ja.”

Schrijft u trefzeker?
“Doordat ik traag schrijf is de kans groot dat de zin er in één keer goed op staat, maar er wordt altijd geschaafd. Dat is ook een deel van het plezier.”

Hoe ziet een gemiddelde schrijfdag eruit?
“Na twintig jaar weet ik dat zelf nog altijd niet. Ik heb geen discipline, om de eenvoudige reden dat ik geen discipline nodig heb. Ik geraak vanzelf een keer aan die schrijftafel.”

Wat verdient u aan zo’n boek?
“We zijn pas een week verder, dus weet ik het niet.”

Heeft u een voorschot gekregen van de uitgeverij?
“Ja, dat was wel nodig. Drie jaar geleden kwam ik voor het laatst met een roman naar buiten. Dat is toch drie jaar zonder inkomen. Om te kunnen schrijven moet je dus extreem spaarzaam leven.”

Hoe hoog was dat voorschot?
“Eén miljoen.”

U kunt leven van uw boeken.
“Laat ik zeggen dat ik een betere schrijver ben geworden sinds ik van het schrijven mijn fulltime job heb gemaakt. De focus op mijn werk is totaal, dat is belangrijk. De eerste jaren heb ik het schrijven gecombineerd met een reguliere job. Ik vond dat niet erg. Het is geen schande en ook nuttig. Een mens die schrijft moet in de wereld staan. Maar op dit moment zou ik het verschrikkelijk vinden om weer halftijds te moeten schrijven. Daarmee zou ik tien stappen achteruit zetten.”

Je moet praten, niet gorgelen.

Wie is uw favoriete Nederlandstalige schrijver?
“Jeroen Brouwers. Hij beheerst zijn zinnen volkomen en daalt ontzettend diep af in het wezen van de mens, zonder daarbij zijn humor te verliezen. En hij beheerst de leestekens. Hij weet bijvoorbeeld nog wat een puntkomma is, waarom daar een puntkomma moet staan en niet een gewone komma. Kijk, Kafka kon goede zinnen bouwen omdat hij in het Duits schreef, en het Duitser heeft naamvallen, waarmee je een geweldige vrijheid hebt om een zin te bouwen. Jeroen Brouwers bouwt zinnen als een Duitser. Hij weet een kathedraal neer te zetten met een lekkere fundering en dat allemaal in dat schitterende Nederlands van ons.”

Waarom is het Nederlands zo mooi?
“Het Nederlands is een taal waarin je als geen ander binnenrijm kan smokkelen. En het Nederlands heeft een mooi palet aan klanken. Je moet natuurlijk niet, zoals een Noord-Nederlander, de Arabier gaan uithangen met die GGGGGG…” Hij schraapt zijn huig. “Je moet praten, niet gorgelen. Het Nederlands is mooi, maar vooral in het gebied zo tussen Den Bosch en Brussel.”

In een nog te verschijnen interview in ons zomernummer, zegt u: ‘Bij ieder boek vallen er mensen af.’ Zijn er al vriendschappen verbroken met dit boek?
“Na een week?” Lacht. “Voor zover ik weet niet, maar ik zal straks ’ns rondbellen.”

Welke schrijvers schaart u onder uw vrienden?
“Ik verkeer niet zo in die middens.”

Tot slot: op het huis van welke schrijver zou u wel een precisiebombardement willen laten uitvoeren?
“Oh… jezusmina. Op geen enkele eigenlijk. Ik heb weinig last van de concurrentie en ik gun iedereen zijn succes. En voor polemiek heb ik, volgens mij, geen talent. Het enige waar ik weleens mijn messen voor zou willen slijpen is de literatuurkritiek, die gaat achteruit. Ik geloof niet in de dood van de literatuur maar ik ben er wel van overtuigd dat de dood van de literatuurkritiek bijna een feit is.
“Ik krijg de recensies van mijn boek toegezonden. Ik werp er altijd een blik op en krijg er altijd spijt van. Als ik slechte kritiek krijg, dan moet ik weer iemand doodslaan – die frustratie moet je toch ergens kwijt. Ik wou dat zoiets me niet frustreerde. Er is maar één soort kritiek die me zou moeten interesseren en da’s mijn zelfkritiek. De literaire recensent is toch iemand in een rolstoel die denkt dat-ie een voetbalverslaggever moet worden.”

Nog één vraag dan: waarom bent u zo grappig?
“Ik vermoed dat ik die voor een stuk heb meegekregen uit de kroeg waar ik als kind veel gezeten heb met mijn vader. Het was niet altijd de beste humor. Het heeft altijd met miserie te maken, bij voorkeur met de eigen miserie.
“Dat type humor is iets cultureels. Het is Europees en bij uitbreiding ook wel iets van de Nederlander. Sarcasme is het aspect in onze literatuur waarmee men het het moeilijkst heeft, merk ik als ik spreek op literatuurfestivals op andere continenten. Je ziet het ook met de cartoon. Charlie Hebdo, die Deense cartoon en nu The New York Times. Het is heel lastig om aan bepaalde bevolkingsgroepen uit te leggen dat dit sarcasme niet haatdragend is, en dat je het ook kunt richten op jezelf. Ik beveel iedereen aan om te lachen om miserie, en vooral de eigen miserie.”

De pruimenpluk van Dimitri Verhulst is verschenen bij uitgeverij Pluim en ligt nu in de winkels.